Eduard de Boer

Een liederencyclus voor de geschonden kinderen van Gaza

De componist en de dichter, er is veel dat hen scheidt. Een oceaan. Letterlijk. Een tijdsverschil van zes uur. Drukke bezigheden, niet al te veel liquide middelen – componeren en dichten zijn nu eenmaal geen vetpot. Daardoor konden ze elkaar niet in levenden lijve ontmoeten, zelfs niet spreken: de dichter zegde Skype op na een virusaanval, de reguliere telefoon is uiteraard veel prijziger. E-mail, daar bleef het bij. En dat was genoeg om de creatieve vonk te laten overspringen tussen twee kunstenaars die elkaar niet kenden, elkaar eigenlijk nog steeds nauwelijks kennen, en toch tot een unieke coproductie in staat bleken: een liederencyclus, gewijd aan de kinderen van Gaza.

Op 22 april beleeft het stuk, dat uit negen liederen bestaat en 40 minuten duurt, zijn première in de Oosterkerk in Hoorn. Een dag later is er een uitvoering in de Singelkerk in Amsterdam. En daarna? Wie zal het zeggen. Voor de kinderen van Gaza en hun situatie staan cultuurminnende geldschieters niet in de rij: er zijn genoeg minder ‘beladen’ charitatieve doelen. De totstandkoming van het zangproject was echter zo wonderbaarlijk dat de initiatiefnemers stilletjes hopen op een bijzonder vervolg.

Vanwaar de focus op kinderen? Uiteraard hebben niet alleen kinderen het moeilijk in de Gazastrook, die door geweld, wanhoop en isolement getekende vuilstortplaats aan zee waar twee miljoen mensen op 400 vierkante kilometer leven. Maar door de aandacht specifiek op kinderen te richten, hopen de Nederlandse componist en de Amerikaanse dichter de valkuil van de politiek te omzeilen. Kinderleed is immers politiek nooit te rechtvaardigen. Kinderleed is onverdacht. Nietwaar?

Inderdaad – maar toch: in Israël en Palestina is elke molecuul ideologisch en politiek geladen. Wie zich met de regio bemoeit, al is het nog van zo’n grote afstand, en al is het nog uit zulke onverdacht humanitaire motieven, kan zich niet aan die ideologie en politiek onttrekken. Actief opkomen voor de Palestijnse bevolking ligt niet voor de hand in de Westerse wereld. Daarvoor moeten vaak barrières aan vooroordelen en desinformatie worden beslecht, een spervuur aan verdachtmakingen worden getrotseerd. Misschien dat Michael R. Burch (59) en Eduard de Boer (60) – zeg maar ‘Mike’ en ‘Ed’ – toch meer gemeen hebben dan ze bevroeden. Bijvoorbeeld de ideologische achtergrond waarvoor ze niet zelf hebben gekozen. De uitgesproken christelijke omgeving waarin ze opgroeiden, een dikke 7000 kilometer van elkaar vandaan, en toch kennelijk zo eender.

Eduard de Boer bezocht de Johannes Calvijn-school in Kampen, waar hij hoorde wat een zegen het was dat het joodse volk het in Palestina weer voor het zeggen had gekregen: in de eerste plaats bestond daarvoor het overbekende Bijbelse argument, in de tweede plaats het praktische argument dat de zionistische pioniers zoveel beter in staat waren het land tot bloei te brengen dan de Arabieren, een achterlijk en verwerpelijk volk.

‘Het was niet zo dat ik deze opvattingen met overtuiging aanhing, ze waren domweg een gegeven, een blauwdruk, een uitgangssituatie,’ zegt Eduard de Boer nu in zijn woning in het Noord-Hollandse Midwoud. ‘Ik was ermee geïmpregneerd en dacht er verder niet over na.’

Pas toen hij, 19 jaar oud, besloot om zijn vakantie als zo veel jongeren in de jaren zeventig op een kibbutz door te brengen, verschoof het perspectief. Hij was daar naartoe gegaan op uitnodiging van Nathan, een Amerikaans-joodse jongen die in hetzelfde studentenhuis woonde als hij. De conservatoriumstudent had niet veel omhanden, geen vastomlijnde plannen, eigenlijk geen reden niet op de uitnodiging in te gaan. Dus ging hij, en hij kreeg er geen spijt van. Het leven beviel hem goed in de kibbutz. ‘Er heerste een hele internationale sfeer, de egalitaire opzet sprak me ook wel aan.’ En de Palestijnse kwestie? ‘Er lagen Engelstalige kranten, die repten van aanslagen, van de PLO. Ik nam er kennis van, maar nog altijd op een neutrale manier, en zonder werkelijk inzicht in de situatie. De PLO stond in een kwaad daglicht, waar de Palestijnse zaak precies om draaide was niet duidelijk.’

Een aantal doodgewone voorvallen deden zijn passieve kijk op de zaak pas kantelen, zoals het grote wel vaker in het kleine verborgen zit. Er was die keer dat hij met een groepje Israëlische jongeren op de bus stond te wachten. Toen die bus kwam werd hij ruw aan de kant geduwd. Zo maakte hij kennis met de onbehouwen omgangsvormen waar de Israëlische samenleving bij vriend en vijand om bekend staat, en hij was er niet op bedacht, want Israël was beschaafd.

Vervolgens was er de kennismaking met een Palestijnse opzichter op een zonnebloemplantage die bij de kibbutz hoorde. ‘Een ontzettend aardige man, die elke dag iets lekkers voor je meebracht, en erop toezag dat je niet werd afgebeuld. Aan wie geen onvertogen woord ontsnapte, behalve dat hij liet doorschemeren weinig betaald te krijgen.’ En alweer stond hij verbaasd, want Arabieren waren primitief en agressief.

Tenslotte het viertal Palestijnse mannen dat hem in hun kale huis uitnodigde toen hij daar vlakbij stond te liften, hem eten en drinken voorzette en hem vertelde waar de sleutel lag, mocht hij ooit weer in de buurt zijn en een slaapplaats nodig hebben. ‘Het was niet meer dan een gebaar, maar ik was er zeer door getroffen.’

Kleine belevenissen waaraan geen enkele politieke conclusie te verbinden viel, maar die De Boer zich toch altijd zou blijven herinneren omdat ze hem duidelijk maakten dat zijn opvoeders hem met stereotypen hadden opgezadeld. Hij zou nooit meer terugkeren naar Israël en Palestina, toch legden deze schijnbaar onbeduidende ervaringen van een nog nauwelijks volwassen man de kiem voor wat hij tientallen jaren later tot stand zou brengen.

En Mike Burch? ‘Ik ben opgegroeid in een traditioneel christelijk milieu,’ meldt hij telefonisch vanuit Nashville, Tennessee. ‘Ons was geleerd dat de joden Gods oogappel waren, en de Arabieren een verschrikking. Informatie die dit weersprak was niet voorhanden. Tot deep in my forties was ik zeer pro-Israël en diepgaand geïnteresseerd in zogeheten Holocaust-poëzie. Ik kende veel joodse dichters, en die kwamen mij voor als zeer weldenkend, humanistisch en vooruitstrevend. Totdat het mij begon op te vallen dat ze als een blad aan een boom omdraaiden wanneer de Palestijnen ter sprake kwam. Dan werd hun houding defensief en onbarmhartig en leken al die liberale beginselen niet meer van waarde.’

Uiteindelijk besloot Burch zelf te gaan uitzoeken hoe dat nu precies zat met die Palestijnen en vielen de schellen hem van de ogen. ‘Ik had echt niet veel tijd nodig om te beseffen dat de kwestie behoorlijk anders lag dan mij en vele anderen was voorgespiegeld. Dat de Palestijnen fundamenteel onrecht was aangedaan. Dat hun hele bestaan werd ontkend, bijvoorbeeld door Golda Meir, die woordelijk zei dat Palestijnen niet bestonden. Ik was er letterlijk dagenlang ziek van. Toen ik mijn joodse vrienden met mijn bevindingen confronteerde, volgden er agressieve pogingen mij te bekeren. Ik kreeg iemand op mij af die deel uitmaakte van de Hazbara, de zionistische propagandamachine. Natuurlijk liet ik mij niet vermurwen. Nu hebben mijn vrienden  van weleer een hekel aan mij, al zeggen ze mij ook te ‘respecteren’. Want ik mag dan een leugenaar zijn, ik houd het wel ‘beschaafd’. Is dat niet eigenaardig?’ Er klinkt onderdrukt gegrinnik van de andere kant van de oceaan.

Michael Burch werd een activist, die zelfs een eigen vredesplan ontwierp (de Elberry Burch peace initiative). Hij bouwde de website The HyperTexts, die zeer breed van opzet is, maar waarop een prominente plaats is ingeruimd voor Holocaust- en Nakba-poëzie, en wat meer is: gedichten uit Gaza, waarvan vele geschreven door kinderen. Gedichten die Eduard de Boer onder ogen kwamen, omdat hij ernaar op zoek was, aangezien hij het plan had opgevat een zangstuk te schrijven voor de kinderen van Gaza. Op dat idee was hij gekomen toen hij vele jaren na zijn bezoek aan Israël op de onderbelichte situatie van de Palestijnen werd gewezen door zijn Belgische vriend en organisator van klassieke concerten, André Posman (broer van de bekende Vlaamse componist Luciën Posman). Via Posman, die getrouwd is met een Arabische vrouw, kreeg hij een boek in handen over de Gazastrook, met daarin ook een aantal ‘interessante’ gedichten. ‘Wat ik las was schrijnend, en bracht de herinnering aan mijn aangename contacten met Palestijnen van bijna een kwart eeuw geleden weer terug.’

Kwam het ambitieuze voornemen om een zangstuk te schrijven dan enkel daaruit voort? ‘Nou, nee,’ zegt de Boer. ‘Er speelt meer mee. Kijk, ik ben voor componeren in de wieg gelegd. Ook al zou ik de allerslechtste componist zijn die ooit heeft bestaan, dan nog kan ik niets anders dan componist zijn. Zo ben ik geboren, kan ik ook niet helpen. En als ik mijn talenten kan gebruiken om een positieve bijdrage te leveren aan deze kwestie, dan wil ik dat graag. Of beter: voor zover ik in staat ben een bijdrage te leveren, is dit de manier waarop ik dat kan en wil. De beste motivatie voor alles wat je doet is de wereld een beetje beter maken. Als je een bakker bent, dan maak je een lekker broodje. Dit principe geldt natuurlijk niet voor alle beroepen. Wie woekerpolissen bedenkt, beweegt zich op een ander niveau. Maar volgens mij word je daar niet gelukkig van.’

Dit ambachtelijk idealisme dreef De Boer er enige jaren geleden ook toe een Elegie voor Tohoku te schrijven, ter nagedachtenis van de slachtoffers van de tsunami die dit gebied in Japan zo zwaar trof. Hij kon het van tevoren niet weten, maar met zijn instelling kon de componist geen betere werkpartner vinden dan Michael Burch, die hem volstrekt onbekend was, maar die hij besloot aan te schrijven om hem te vragen of hij wat gedichten op diens toevallig gevonden site mocht gebruiken.

“De beste motivatie voor alles wat je doet is de wereld een beetje beter maken”

‘Het plan van Ed sprak mij onmiddellijk aan,’ vertelt Burch, ‘alleen stuitte het idee om bestaand werk van kinderen uit Gaza te gebruiken op nogal wat bezwaren. De leraar in Gaza die ik ken en kinderen bij het schrijven van gedichten begeleidt, wil hun identiteit om al te begrijpelijke redenen niet prijsgeven, en dus zou het erg moeilijk worden de rechten van de gedichten te krijgen. Daarom stelde ik Ed voor zelf nieuwe gedichten voor de cyclus te schrijven. Gelukkig ging hij akkoord. We wilden graag de verhalen van deze kinderen vertellen, maar moesten hen tegelijkertijd beschermen.’

De flexibiliteit en dienstbaarheid van Burch ervoer de Boer als heel bijzonder. ‘Ik mocht hem het onderwerp, de lengte en het metrum van elk gedicht opdragen. Aanpassingen waren nooit een probleem. Het verbazingwekkende was ook dat hij kwam aanzetten met perfecte liederenpoëzie, kleine ariateksten, simpel maar elegant.’

Burch: ‘Of ik iets weet van muziek? Nou, nee. Ik ben er dol op, en ik kan aardig meezingen, vooral onder de douche. Verder gaat het niet. Opera? Mag je me midden in de nacht voor wakker maken, maar ik versta er geen woord van, want er zijn maar weinig opera’s in het Engels, nietwaar? Dus dat het zo mooi heeft uitgepakt zal een kwestie van inspiratie zijn geweest. Tja, en wat mijn souplesse betreft: voor sommige dichters is elk woordje dat ze schrijven heilig. Zo ben ik zelf helemaal niet. Ik heb een weinig elitaire kijk op poëzie en houd me vooral bezig met de vraag of de boodschap overkomt. Ook als die boodschap onbarmhartig is, want het Palestijnse kind dat een stem krijgt in de cyclus sterft aan het eind een gewelddadige dood, zoals dat helaas ook in werkelijkheid regelmatig gebeurt. Mijn gedichten zijn toegankelijk en zeker ook niet wars van sentiment, want mensen zijn nu eenmaal sentimentele wezens. Let wel, ik heb ook obscure poëzie geschreven, maar daar ben ik al een tijd geleden vanaf gestapt, want ik wil mensen bereiken.’

Misschien alweer iets dat de componist en de dichter gemeen hebben: een afkeer van pretentie. De Boer zelf heeft al een tijd een broertje dood aan de in de volksmond als ploink-ploink en piep knor bekend staande moderne klassieke muziek waarmee hij tijdens zijn studie werd opgezadeld. ‘Aan dat soort muziek liggen zeer complexe abstracte ideeën ten grondslag, maar het eindresultaat is betekenisloos. Ik laat mij liever inspireren door volksmuziek uit alle windstreken en voel me gesterkt door de wetenschap dat Mozart en Haydn en veel andere grote componisten volksdeuntjes verwerkten in hun composities. Ik vond het dan ook erg leuk om in het kader van deze liederencyclus kennis te maken met Arabische volksmuziek, die wat vierkant en monotoon is, maar ook episch.’

Beide kunstenaars koesteren dus zowel laagdrempeligheid als engagement. Heeft Michael Burch dan ook de illusie dat verhalende kunst de wereld kan veranderen? ‘Ik weet het wel zeker,’ zegt hij vol overtuiging. ‘Of denk je soms dat William Blake, Charles Dickens en Walt Whitman geen invloed hebben gehad met hun aandacht voor de misstanden van hun tijd? En wat dacht je van The Beatles en Bob Dylan? Hebben die hun stempel niet gedrukt? Poëzie is overal om ons heen, meestal de vorm van populaire muziek, en de boodschap is vaak positief. Wat zingen Madonna en Lady Gaga? Wees jezelf. Je bent goed zoals je bent. De wereld is in de loop der tijd een betere plek geworden en literatuur en geschreven en gezongen poëzie hebben daaraan een onschatbare bijdrage geleverd.’

Tegelijkertijd beseft zowel De Boer als Burch dat twee uitvoeringen van deze liederencyclus geen rimpelingetje teweeg zullen brengen in de stand van zaken. Maar wie weet wat er nog in het vat zit? Er is reden voor hoop, een reden die de rationaliteit iets ontstijgt en toch niet helemaal onredelijk lijkt. Het project heeft tot nu toe onder een zeer gunstig gesternte gestaan. ‘Ik dacht er vele jaren mee zoet te zijn in plaats van drie maanden, want ik krijg ik er natuurlijk niet voor betaald en zou er dus tussendoor aan moeten werken,’ zegt De Boer. ‘Maar toen volgde er een verbazingwekkende reeks meevallers, ik zou haast zeggen: een serie wonderen. Eerst viel mij onverwacht een behoorlijk bedrag toe uit de nalatenschap van een overleden vriend. Daarmee was het geldprobleem opgelost. Vervolgens werden twee opdrachten waarvoor ik was aangezocht uitgesteld. Dus had ik ineens ook tijd. Voeg daarbij het feit dat ik zomaar de ideale tekstdichter vond, en je kunt begrijpen dat ik mijn geluk niet op kon. Het enige wat ontbrak was een zangstem: en die vond ik, na alweer een zoektocht op internet, ook al snel in de persoon van Dima Bawab, een Jordaanse-Palestijnse sopraan die in Parijs woont en onmiddellijk enthousiast haar medewerking toezegde (‘wat geweldig dat jullie aan mij hebben gedacht’).  En als klap op de vuurpijl, al zegt dat misschien alleen mij als musicus iets, valt de compositorische climax van de cyclus, zonder dat ik daarnaar bewust had gestreefd, op het punt van de guldensnede (a:b = a+b : a). Geen verplichte, maar wel een geliefkoosde vorm. Beethoven, bijvoorbeeld, had er een feilloos gevoel voor.’

Zo veel gelukkig toeval geeft beide kunstenaars, al zijn ze niet bepaald religieus, toch te denken.
‘Je gaat haast geloven in de voorzienigheid,’ zegt de Boer.
En Burch: ‘Einstein zei het al: toeval is een manier van God om anoniem te blijven. Ik houd het erop dat mensen met hetzelfde doel vaak zijn voorbestemd elkaar te ontmoeten. In welke vorm dan ook.’

Carl Stellweg is journalist, schrijver en vertaler, en mede-oprichter van Het Grote Midden Oosten Platform.

Meer lezen?

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.