Eşref Bey, opstandeling en speciaal agent in het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk (1)

Eşref Sencer Kuşçubaşı (op bovenstaande foto links) is een van de meest fascinerende historische figuren uit de laatste jaren van het Osmaanse rijk. De rusteloze, impulsieve militieleider die talloze geheime operaties uitvoerde in Libië, Syrië, Arabië, op de Balkan en in Jemen maar ook in de Turkse gebieden, had het unieke vermogen om zich als een spin in het web van de turbulente gebeurtenissen van zijn tijd te nestelen. Zelfs de beroemde T.E. Lawrence noemt Eşref Bey meerdere keren in zijn boek ‘Seven Pillars of Wisdom’. Maar in het huidige Turkije is hij nog altijd een omstreden figuur.

Toen het tsaristische Rusland de Kaukasus in 1863 na een jarenlange oorlog veroverden, werden honderdduizenden Circassiërs – soms ook Tsjerkessen genoemd – naar het Osmaanse Rijk gedeporteerd, veelal naar de noordkust van het huidige Turkije aan de Zwarte Zee. Vandaar verspreidden ze zich over vrijwel alle delen van het rijk, tot in de Balkan, Syrië, Jordanië en Irak toe.

In het hedendaagse Turkije vormen de Circassiërs een van de grootste etnische minderheden. Al in de eerste honderd jaar van de expansie van het Osmaanse Rijk vervulden Circassiërs en Albanezen hoge functies in het militaire en administratieve apparaat van de Sultan in Istanbul.

Toen de negentiende eeuw op zijn einde liep, werd de internationale politiek in toenemende mate bepaald door agressieve wereldmachten als Groot-Brittannië eb Frankrijk en, na 1870, ook Duitsland. De Osmaanse staat voerde samen met andere rijken – het Oostenrijk van de Habsburgers en het Rusland van de Romanovs – een strijd om te overleven in een wereld waar het niet langer de diennst uitmaakte.

Groot Brittannië en Frankrijk vormden de Entente cordiale, een verdrag met als doel om het belangenconflict over de kolonieën in Afrika te regelen en omwille van de ‘warm-water-politiek’ (het indammen van de expansiedrift van Duitsland en Rusland in richting van de Middellandse Zee). Toen de druk van buitenaf op het Osmaanse rijk toenam, zag het bewind zich genoodzaakt om meer mankracht aan te boren dan het tot dusver had gedaan. Vooral nomadische bevolkingsgroepen, die bewapend waren en reeds over de vereiste militaire vaardigheden beschikten, werden een doelwit voor de mobilisatie. De Circassiërs, die bekend stonden als goede vechters, hoorden daarbij. Maar niet alleen zij.

Tien miljoen vluchtelingen komen naar Anatolië

Ook vele zogeheten ‘Muhacir’ gingen namens de sultan strijden. De term Muhacir verwijst naar zo’n tien miljoen Osmaanse moslimburgers en hun nakomelingen die zijn geboren in de periode dat de neergang van het Osmaanse rijk begon, onder wie Turken, Albanezen, Bosniërs, Grieken, Circassiërs, Krim-Tataren, Pomakken en Serviërs, die emigreerden naar Thracië en Anatolië aan het einde van de 18e eeuw tot het einde van de 20e eeuw om te ontsnappen aan de voortdurende etnische zuiveringen en vervolgingen in hun gebieden van oorsprong.

De diepst getroffen bevolking waren de Circassiërs: in de Circassische genocide werd rond 95 procent van de bewoners uit deze Kaukasusregio door de Russen etnisch gezuiverd en gedeporteerd naar Anatolië. De Turken vestigden in de jaren 70 van de 19de eeuw een aanzienlijk Circassisch contingent in Amman, in een tijd dat deze plaats uit nauwelijks meer dan wat Romeinse ruïnes bestond. De stad bleef tientallen jaren een Circassisch dorp.

Tegenwoordig heeft rond een kwart van de bijna 80 miljoen inwoners van Turkije Muhacir-voorouders. Nu, honderd jaar later, kampt Turkije eigenlijk  met hetzelfde probleem: het herbergt rond zes miljoen vluchtelingen uit Syrië, Iran, Irak, China en Afghanistan maar ook uit Tsjetsjenië, Dagestan en andere landen van de Kaukasus.

Unieke kijk van een ingewijde op het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk

In 2016 verscheen een fascinerende biografie van een Circassiër: The Circassian – A Life of Eşref Bey, Late Ottoman Insurgent and Special Agent, door Benjamin C. Fortna, professor en directeur van de School of Middle Eastern and North African Studies aan de Universiteit van Arizona. Dit werk, dat gebaseerd is op privéfamiliedocumenten van Eşref Kuşçubaşı. Eşref Bey is meer dan vijftig jaar na zijn dood nog steeds controversieel in Turkije en daarbuiten nauwelijks bekend, maar zijn leven biedt fascinerende inzichten in de traumatische, steeds gewelddadiger wordende strijd die een einde maakte aan het Osmaanse rijk, en het moderne Midden-Oosten inluidde.

‘Een hoogst originele en belangrijke studie,’ aldus Erik-Jan Zürcher, Professor voor Turkse Studies van de Universiteit Leiden, in de flaptekst. ‘Hij heeft een schat aan originele documenten en handgeschreven memoires gevonden van een van de leidende militanten van het Jong-Turken-tijdperk. Hij heeft dit archief kunnen combineren met belangrijke primaire bronnen uit de Osmaanse en Turkse militaire archieven, en uit het Nationaal Archief in Groot Brittannië’. Het resultaat, zo schrijft hij, is een unieke kijk van een ingewijde op het traumatische en gewelddadige laatste decennium van het Osmaanse rijk.

Verachting tegenover Lawrence of Arabia

Eşref Kuşçubaşı wordt vaak de Turkse Lawrence of Arabia genoemd. Niet helemaal terecht, maar als zo’n titel er eenmaal is, kom je daar niet snel meer vanaf. Overigens zijn er ook een Franse, Italiaanse en Duitse Lawrence of Arabia. De rol van T.E. Lawrence als lid van het Arab Bureau, de Britse geheime dienst in Cairo in het Midden-Oosten heeft vooral door de Engelse biografische avonturenfilm Lawrence of Arabia van de regisseur David Lean een betekenis gekregen die deze niet verdient. Lawrences rol was marginaal. Hij kon over een paar duizend Arabieren beschikken die bereid waren om te vechten tegen de Osmanen. De Osmanen zelf hadden nog een paar honderdduizend Arabieren in hun legers die ook in de Balkanoorlogen van 1912 en 1913 werden ingezet, en later ter verdediging van Irak, Syrië en Palestina tegen de koloniale Engelsen en Fransen. Eşref Bey spreekt in zijn notities met verachting over Lawrence. Saillant is dat de activiteiten van Eşref Bey T.E. Lawrence zelf niet zijn ontgaan. Hij noemt hem diverse keren in zijn boek ‘Seven Pillars of Wisdom’. Eşrefs en Lawrences wegen kruisten zich.

De Teşkilât-ı Mahsusa, geheime dienst en guerrillaorganisatie

In 1908 kwam het tot dan geheime Comité voor Eenheid en Vooruitgang – Ittihad ve Terakki Cemiyeti (CUP) –, bijgenaamd de Jong-Turken – in Istanboel door een staatsgreep aan de macht. Ismail Enver Pasha, een officier en een leider van de Jonge-Turkse revolutie, werd de belangrijkste leider van het Osmaanse Rijk.

Eşref Sencer Kuşçubaşı

Met het mes van de nieuwe Europese mogendheden op de keel riep Enver Pasha in 1912 een ‘Speciale Organisatie’ in het leven om nationalistische opstanden van etnische minderheden te onderdrukken en westerse inmenging in het rijk tegen te werken: De Teşkilât-ı Mahsusa, de geheime dienst van de Ittihad ve Terakki Cemiyeti. Deze instelling viel onder Enver Pasha’s ministerie van Oorlog en was zowel een geheime organisatie als een guerrillagroep.

De leiding van de Teşkilât-ı Mahsusa werd aan de in Prizren in Kosovo geboren Circassiër Süleyman Askeri gegeven, met ondersteuning van de in Istanbul geboren Circassiër Eşref Kuşçubaşı. Eşrefs vader was al officier in het Osmaanse leger en hoofdvalkenier aan het hof van de Sultan. Hij hoorde bij de groep Circassiërs met een hogere opleiding en toegang tot de militaire academie.

Over de rol van Eşref is al in 1963 een academische publicatie verschenen met het doctorale proefschrift van Philipp Stoddard over de Teşkilât-ı Mahsusa. Ook Ryan Gingeras, professor bij de afdeling Nationale Veiligheidszaken aan de US Naval Postgraduate School schreef over hem (2009) in Sorrowful Shores: Violence, Ethnicity, and the End of the Ottoman Empire 1912-1923.

Fortna’s werk, dat voor het eerst op privé-documenten van Eşref is gebaseerd, vertelt het verhaal van het ontstaan van een eigenzinnige ‘zelfopofferende’ officier (fedaî zabitan in het Turks) die bereid is te sterven voor de verdediging van de krimpende grenzen van het rijk.

Eerste vormen van moderne asymmetrische oorlogvoering

Het Osmaanse Rijk werd namelijk steeds kleiner. Istanbul moest machteloos toezien dat Frankrijk Algerije in 1830 en Tunesië  in 1881 veroverde en Groot Brittannië Cyprus in 1878 en Egypte in 1882 in bezit nam. Ze bleken weinig waard, de beloftes van Frankrijk en Groot-Brittannië om de Osmaanse territoriale integriteit te beschermen, zoals afgesproken in het Verdrag van Parijs van 1856, na het gemeenschappelijke engagement in de Krimoorlog.

Dit zorgde ervoor dat ook dat het koninkrijk Italië dromen begon te koesteren over herstel van de oude Romeinse glorie. Italië lijfde in 1911 de Osmaanse provincie Tripolitanië (Libië) in. De Italiaanse verovering ging minder makkelijk dan gedacht. Mannen als Eşref en Süleyman Askeri trainden in de woestijn de lokale bedoeïenenstammen in guerrillatactieken en zorgden voor wapenleveranties aan het rebellenleger van de religieuze orde van Sidi es-Senousi.

Aldus maakte de groep Circassiërs van Eşref naam, nog voor de oprichting van de Teşkilât-ı Mahsusa. Enver Pasha vocht ondertussen met regulaire troepen tegen de Italianen en was onder de indruk van de tactiek van de Circassiërs. Aanslagen achter de vijandelijke linies, ontvoeringen en Turkse propaganda brachten de Italianen bijna op de knieën. Om die reden zochten ze steun op de Balkan, waar Bulgarije, Griekenland, Servië en Montenegro bereid waren de wapens tegen de Osmanen op te nemen: dit leidde tot de Eerste Balkanoorlog.

In 1912 was het Osmaanse Rijk door de revolutie van 1907-1908, een Albanese opstand, en door de Italiaans-Turkse Oorlog van 1912 ernstig verzwakt. Het bericht dat er gevechten op de Balkan waren uitgebroken, bereikte Eşref en zijn mannen terwijl ze aan het vechten waren in Barqa (tegenwoordig Al-Marj) in het noordoosten van Libië. De schok was groot. Enver Pasha keerde onmiddellijk naar Istanbul terug. Libië was verloren, maar nu ging het om het pure overleven van het Osmaanse Rijk.

Eşref Bey en Süleyman Askeri en hun kameraden werden naar Istanbul teruggeroepen. De vroegere Osmaanse hoofdstad Edirne was al in handen van Bulgarije gevallen, Saloniki (Thessaloniki) – bijna vijf eeuwen een Turks bolwerk – viel in handen van de Grieken. De door de Jong-Turken afgezette en verbannen Sultan Abdulhamid II, die in Thessaloniki onder huisarrest stond, moest zelfs snel in veiligheid worden gebracht. De Teşkilât-ı Mahsusa werd onmiddellijk opgericht om operaties achter de vijandelijke linies uit te voeren zoals dat al in Libië was gedaan, én om de islamitische bevolking in de Balkanlanden te beschermen en contrarevoluties te beginnen. Enver Pasha zette nu in op asymmetrische oorlogvoering zoals deze vandaag de dag eerde bekend is uit Afghanistan, Syrië en Irak, en ja,… ook weer Libië.

In deel 2 wordt beschreven hoe Eşref Sencer Kuşçubaşı en zijn mannen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op uiteenlopende manieren – zelfs met luchtlandingen – werden ingezet om Franse en Britse posities in het Midden-Oosten te verzwakken, en in Syrië, Palestina, Libanon, Egypte, Arabië en Jemen door contrarevoluties aan te zetten. Een harde strijd tussen de Arabische revolutie en contrarevolutie die paralellen met de hedendaagse situatie vertoont.

Oscar Bergamin heeft als journalist twintig jaar doorgebracht in Turkije, Libanon, Egypte, Jordanië, Koeweit, Qatar, Syrië en Irak.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.