Het bitterzoete voorrecht van de ballingschap: interview met de Palestijns-Syrische dichter Ghayath Almadhoun

Op een zonovergoten terras aan een kade in Amsterdam-noord, met een glinsterend panorama van het IJ op de achtergrond, doet Almadhoun – robuuste gestalte, woest lang haar, guitige oogopslag – verslag van zijn onwaarschijnlijke levenstraject. Ook verklapt hij een aantal geheimen over zijn poëtisch oeuvre, waarin drama en humor een aansprekend huwelijk zijn aangegaan.

De Naqba-dood
‘Mijn grootvader stierf toen hij 33 was. Jong, ja, maar niet heel ongebruikelijk in die tijd. Er waarde iets rond dat de Naqba-dood werd genoemd. Het was 1950, twee jaar ervoor was de staat Israël gesticht en waren er honderdduizenden Palestijnen verdreven: de Naqba, de ramp, voor ons. Veel families kwamen in vluchtelingenkampen te leven, in miserabele tenten, en waren alles kwijt. Zo ook mijn familie, die in Ashqelon woonde en in Khan Younis, in de Gazastrook, terecht kwam. Vanwege onze patriarchale cultuur waren deze omstandigheden vooral voor mannen moeilijk te verdragen. De schande dat zij hun gezin niet langer fatsoenlijk konden onderhouden woog zo zwaar dat sommigen het letterlijk bestierven. Zo wordt althans het hoge dodental onder relatief jonge Palestijnse mannen in die dagen verklaard. Waaraan konden ze anders zijn doodgegaan?’

‘De Gazastrook viel onder Egyptisch bestuur totdat Israël die tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967 veroverde. Mijn vader, die de puberteit destijds nog nauwelijks was ontgroeid, werd door Israël uitgezet en zodoende van zijn moeder – mijn grootmoeder – gescheiden. Ze hebben elkaar nooit meer gezien. Mijn vader kwam in Syrië terecht en trouwde met een Syrische. In 1979 kwam ik ter wereld. Tot aan mijn vlucht in 2008 heb ik in Damascus gewoond, dus is het niet gek dat deze stad in veel gedaanten in mijn poëzie opduikt.’

“De stad lijkt op de lotenverkopers met hun levenloze gezichten en hun rapporten voor geheime diensten, nadat de broodprijzen zijn gestegen. Ze zaaien dromen langs de wegen en beloven miljoenen aan de voorbijgangers, terwijl hun kinderen met water worden gezoogd en geen andere prijs winnen dan honger.”

‘Er zijn honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen in Syrië, maar het is van belang te weten dat die niet allemaal dezelfde status hebben. Degenen die in 1948 vluchtten waren afkomstig uit gebieden die tot de soevereine staat Israël zijn gaan behoren. Zij en hun nakomelingen genieten min of meer dezelfde rechten als Syrische burgers. Maar mijn vader en zijn nageslacht zijn van een andere categorie: het gebied dat wij in de Zesdaagse oorlog in 1967 zijn ontvlucht is nog steeds officieel bezet. De VN-Veiligheidsraadresolutie 242, waarin het principe van land voor vrede is neergelegd, is erop van toepassing: het gaat om de Gazstrook en de Westelijke Jordaanoever. Dit is voor het Syrische bewind, dat ook gebied aan Israël is kwijtgeraakt en nog altijd terug wil, reden geweest onze integratie te voorkomen. De benadrukking van onze vluchtelingenstatus is een middel om Israël onder druk te zetten, en daarom hebben we geen paspoort, mogen we niet werken en zelfs niet erven. Gaat er iemand van ons dood die een huis bezit, dan moet de familie het binnen een jaar verkopen, anders doet de Syrische overheid het en is de opbrengst voor diezelfde overheid. Het is een nauwelijks leefbare situatie en daarom heb ik, toen ik werd uitgenodigd voor een literatuurfestival in Zweden, asiel aangevraagd.’

‘Ik heb nu dus drie identiteiten: een Palestijnse, omdat Palestina het land is van mijn vader. Een Syrische, omdat ik het langst in Syrië heb gewoond. En een Zweedse, omdat ik tegenwoordig Zweeds ingezetene ben. Het zal je niet verbazen dat ik mijn Zweedse identiteit als de zwakste ervaar. Maar toch, uitgerekend in mijn jongste thuis, daar waar ik het minste thuis ben, kwamen de draadjes van mijn afkomst bij elkaar. Vanuit Damascus was het onmogelijk naar Gaza te bellen, de telefoonnetwerken zijn niet op elkaar aangesloten. En dus kon ik pas hier in Stockholm mijn grootmoeder, die ik nooit heb gezien, voor het eerst spreken. Omdat je van hieruit namelijk wel met Gaza kunt bellen, hoe bizar het ook klinkt. Zo kon ik dus ook met één telefoon mijn grootmoeder bellen, en met een andere mijn vader in Damascus, en ze via een versterker met elkaar laten praten, voor het eerst in meer dan 40 jaar. Hoe dat gesprek verliep? Tja. Mijn grootmoeder was nogal doof geworden. Maar ze sprak honderduit. Korte tijd later is ze overleden.’

‘Het leven in ballingschap is moeilijk, maar het is ook een geschenk, zeker voor een schrijver. Enerzijds ben je alles kwijt. Waar je woont, daar hoor je niet. Maar waar je vandaan komt, daar raak je onherroepelijk ook van vervreemd. Je bent dus voortaan overal een buitenstaander. Maar er staat iets essentieels tegenover: je bent vrij. En dat heb je als schrijver nodig. Je afwijkende situatie stimuleert de creativiteit. En je bent bijzonder. Als ik met autochtonen zit te praten, dan deel ik met hen wat zij kennen en wat ik zelf inmiddels ook een beetje ken, maar ik voeg er nog wat aan toe: dingen die niemand kent behalve ik. Soms gaat het om iets kleins. Zo vertelde ik ze dat ik ’s zomers in Damascus vaak op het dak van mijn huis sliep, in de open lucht. Dat snapten ze niet. De daken van Zweedse huizen zijn spits. Hoe kun je op het dak van je huis slapen zonder eraf te glijden?’

De banaliteit van het kwaad
‘Ik woon in een van de meest vreedzame landen ter wereld, maar mijn hoofd en mijn gedichten zitten vol geweld en conflict. In het land waar ik vandaan kom woedt een van de ergste burgeroorlogen uit de moderne tijd. Er heerst een bewind dat 17 geheime diensten telt, dat is vast een record. Het is een land dat al tientallen jaren wordt geregeerd door een beweging – Ba’ath – met een ideologie die veel verwantschap vertoont met het nazisme. Ik zeg expres niet fascisme, omdat de opvattingen over Arabische raszuiverheid waarvan het Baathisme getuigt het meest aan het nazisme doen denken. Zweden lijkt dus in niets op Syrië. Maar toch…. luister, ik heb veel nagedacht over het verschijnsel ‘sluipschutter’. Veel mensen denken dat vaatbommen de meeste mensen doden in Syrië, maar dat is niet zo. De meeste doden vallen door toedoen van sluipschutters: mensen die andere mensen doelgericht liquideren. Van wie bekend is dat ze katten omleggen als ze even niets anders in hun vizier krijgen. Toch worden sluipschutters, als je getuigen ernaar vraagt, zelden expliciet genoemd. In plaats daarvan heeft men het over ‘kogels’. Daarom heb ik in een aantal gedichten de kogel gepersonaliseerd.

 

“Was ik degene die de kogel in de weg liep
en hem raakte?
Of was het de kogel die mij raakte?
Hoe moet ik nu weten op welke tijden hij langskomt en welke
richting hij zal inslaan?

Wordt de confrontatie met een kogel gezien als een botsing in de gebruikelijke
zin van het woord?
als tussen twee auto’s?”

Je vraagt mensen: hoe is die of die aan zijn einde gekomen? Antwoord: door een kogel. Ja, oké, maar waarom? Antwoord: omdat de kogel een gat in zijn of haar lijf maakte. Met andere woorden: liquidatie wordt als een speling van het lot gezien. Liquidatie en dader zijn los van elkaar komen te staan. Dat is volgens mij de banaliteit van het kwaad, Het is niet eigen aan Syriërs, want dat waren voor de oorlog hele gewone mensen, dat weet ik. Het is iets waar Zweedse mensen ook toe in staat moeten worden geacht. Iedereen is er in principe toe in staat, als-ie de macht en de middelen heeft. En dat is mijn verbinding tussen Zweden en Syrië: de banaliteit van het kwaad, belichaamd door de sluipschutter, die toeslaat waar en wanneer het hem belieft, om geen andere reden dan dat het kan, en die geen gezicht heeft omdat hij iedereen kan zijn.’

“In het Noorden, vlakbij Gods omheining, genietend van de vooruitgang, de beschaving, de magie van de technologie en de nieuwste civilisatiemethoden die door de mens zijn ontwikkeld, onder de verdovende invloed van de veiligheid, ziektekostenverzekeringen, sociale voorzieningen en vrijheid van meningsuiting, strek ik me uit onder de zomerzon, alsof ik een witte man ben.

(…)

Goed, ik zal je de waarheid vertellen, ik zal je vertellen waarom ik niet aanwezig kon zijn. Het is gebeurd op een van die zomeravonden, toen ik onderweg naar huis een trieste vrouw tegenkwam. Ze droeg een bos in haar hand en in haar tas zat een fles wijn. Ik kuste haar en in de elfde maand werd ze zwanger…”

“Ik heb het naar mijn zin in Stockholm, ondanks die onmenselijke, verlammende kou en donkerte. Maar er knaagt iets. Dat blijkt uit mijn gedicht ‘Ik kan niet aanwezig zijn’. Ik heb serieus overwogen terug te keren naar Syrië. Om er te vechten, of om op een andere manier mijn bijdrage te leveren aan de strijd. Voor vrijheid moet je immers bereid zijn te vechten. Maar ik durf niet. Dat kwelt me. Syrië is waar de geschiedenis zich voltrekt, en ik ben er niet bij. Gewoon omdat ik bang ben. In ‘Ik kan niet aanwezig zijn’ voer ik allerlei redenen op voor mijn verstek, maar het zijn stuk voor stuk leugens. Dat blijkt uit de regel van die vrouw die ik kuste en die in de elfde maand zwanger werd. Dan weet je dat je geen woord van mij moet geloven.
Je zegt dat niet iedereen voor de gewapende strijd in de wieg is gelegd. Maar is het juist geen kwalijke zaak om de gewapende strijd over te laten aan extremisten? Het is een probleem dat ik niet voor mijzelf heb opgelost.”

“Haar verdriet viel van het balkon en brak. Ze kreeg behoefte aan een nieuw verdriet. Toen ik met haar naar de markt ging, bleken de prijzen van verdriet onwaarschijnlijk hoog, dus adviseerde ik haar een tweedehands verdriet te kopen. We vonden een verdriet dat in goede staat verkeerde, het was alleen een beetje groot. Het had aan een jonge dichter toebehoord, die die zomer zelfmoord had gepleegd, vertelde de handelaar ons.”

(Uit: ‘Hoe ik een dichter werd’)

”Ik ben niet religieus, maar als er een God bestaat, dan heeft hij mij als dichter voorbestemd. Ik heb daar nooit aan getwijfeld. Het zit in de familie. Mijn vader is ook dichter, mijn oom romanschrijver. Ik heb geen last van blokkades. Ik ga zitten en er komt wat, al ben ik natuurlijk lang niet altijd meteen tevreden. Mijn werkwijze is simpel: ik schrijf een zin. Maakt niet uit welke. De koffie is koud. De trein gaat snel. En daarop borduur ik dan voort, ik volg als het ware mijn eigen handschrift. Vaak zadel ik mijzelf in de eerste zin op met een probleem, dat ik vervolgens moet zien op te lossen. Soms gaat dat met verbluffend gemak. Neem het gedicht ‘Hoe ik een dichter werd’. Het zinnetje ‘haar verdriet viel van het balkon en brak’ kwam zomaar in me op, en de rest volgde vanzelf. Binnen een kwartier was het hele gedicht klaar. Maar vraag me niet waar mijn gedichten precies over gaan. Neem de onderstaande regels. Wat ze betekenen? Daarop moet ik je het antwoord grotendeels schuldig blijven. Ik wist alleen heel zeker dat de laatste bijzin moest worden afgesloten met een punt.

 

Deze stad is groter dan het hart van een dichter en kleiner dan zijn gedicht, maar ze is groot genoeg voor de doden om zelfmoord te plegen zonder iemand te storen, voor de voetgangerslichten om op te bloeien in de buitenwijken, voor de politieagent om een deel van de oplossing te worden, en voor de straten om niet meer dan een achtergrond van de waarheid te zijn.

Ja, ik vind poëzie belangrijk. Mogelijk is een van de problemen van deze tijd de marginalisering van de poëzie. Poëzie kan de maatschappij niet veranderen, maar wel mensen veranderen die de maatschappij kunnen veranderen. Poëzie is bij uitstek een uitdrukking van menselijkheid en heeft daardoor een diep reinigende werking. Dat is erg belangrijk. Misschien is dat wel wat ik bedoel met de regel ‘deze stad is groter dan het hart van een dichter en kleiner dan zijn gedicht’. In wezen is poëzie grenzeloos.’

‘Weg van Damascus’ van Ghayath Almadhoun (vertaling Djûke Poppinga) verscheen bij Uitgeverij Jurgen Maas. Meer info: http://www.uitgeverijjurgenmaas.nl/weg-van-damascus

In Syrië kun je niet rouwen om wat er is gebeurd: gesprek met activiste Marcell Shehwaro

De eerste vraag aan de burger-activiste uit de geteisterde tweede stad van Syrië is hoe het gaat met mede-activiste en plaatsgenote Maha Hrer (27), die eerder in Nederland was en toen ook door het Grote Midden Oosten Platform werd geïnterviewd.

‘Het gaat niet zo goed met haar,’ luidt het onverbloemde antwoord. ‘Maar wat wil je? Ze mag dan net als ik al een tijd veilig in Gaziantep in Turkije zitten en een betrekkelijk normaal leven leiden, maar dan speelt juist op wat je allemaal hebt meegemaakt. In Syrië kun je niet rouwen om wat er is gebeurd. Dat doe je pas als je onder die stolp van gevaar en geweld uit bent gekomen. Ik heb slachtingen gezien, met eigen ogen. Nu ik een paar maanden in Gaziantep zit, dringt dat pas helemaal tot me door. Het is heel moeilijk om nog een normale emotionele huishouding te hebben in een oorlogssituatie. Je raakt in een toestand van bewustzijnsvernauwing die je nodig hebt om door te gaan met je leven, maar die ook gevaarlijk is, omdat je letterlijk een doodsverachting ontwikkelt. In mijn laatste jaar in Aleppo was mijn vermogen risico’s goed te beoordelen niet meer wat het had moeten zijn.’

Maha Hrer en Marcell Shewaro zijn op het oog erg verschillend. De een frêle en ingetogen, de ander volslank en extravert. De een moslim, de ander christen. Maar in tal van opzichten zijn het lotgenotes, zusters in de strijd ook, zij het geen gewapende strijd. Beiden zijn lid van Kesh Malek (‘Schaakmat’), een mede door Marcell opgerichte – en door de Nederlandse vredesorganisatie PAX ondersteunde – vrijwilligersgroep van onverschrokken jonge inwoners van Aleppo die de bevolking perspectief proberen te bieden. Kesh Malek beheert een aantal basisscholen en bibliotheken in een ‘bevrijd’ deel van Aleppo en verleent kinderen psychologische hulp. De organisatie vertegenwoordigt een deel van de Syrische bevolking dat wonderlijk vaak over het hoofd wordt gezien: burgers die tegen de stroom in, maar dikwijls met verbazingwekkende vastberadenheid en succes, een samenleving overeind proberen te houden. En ook niet de moed verliezen als ze door schrijnende persoonlijke tegenspoed worden getroffen.

Maha Hrer verloor haar echtgenoot Mustafa door een bomaanslag tijdens een demonstratie die ook haarzelf heel makkelijk het leven had kunnen kosten. Ze waren nog maar drie weken getrouwd. Marcells moeder werd ‘per ongeluk’ doodgeschoten bij een checkpoint door een militair van het regime, die het niet eens nodig vond zich te verontschuldigen.
‘Ik had daarna best een wapen willen dragen,’ zegt de dochter nu. ‘En het ook willen gebruiken. Maar vervolgens realiseerde ik me hoe absurd en zelfs verschrikkelijk dat was. Want was ik niet een burger-activiste? Was de essentie van het soort verzet waarvoor ik me sterk heb gemaakt niet dat het ongewapend zou zijn? Kwamen we niet in opstand tegen dit regime omdat het zo gewelddadig en gewetenloos is?’

Ze erkent dat veel Syriërs niet zo’n scherpe grens trekken tussen toelaatbaar en ontoelaatbaar verzet, en dat dus ook het onderscheid tussen slachtoffers en daders niet altijd duidelijk is. ‘Ik begrijp best waarom sommige mensen zich bij ISIS hebben aangesloten. ISIS heeft veel te bieden: macht, geld, veiligheid. En wat denk je dat het met je doet wanneer je zeven familieleden hebt verloren? Een hele generatie dreigt weg te zinken in apathie, drugsgebruik, en extremisme. Mensen als ik? Mensen als ik hebben dit allemaal veroorzaakt, denk ik wel eens. In Gaziantep heb je ook genoeg tijd voor je schuldgevoelens. Wij, kinderen van de middenklasse, zijn als eersten de straat opgegaan om te protesteren tegen het regime. Hadden we niet beter moeten weten? We wisten hoe het bewind van Bashar zou reageren. Dat het demonstranten vanuit helikopters met machinegeweren zou bestoken – nee, dat heeft ons niet verbaasd. Maar waarop we niet hadden gerekend, was dat de buitenwereld ons niet te hulp zou schieten. Waren we daar niet te gemakkelijk vanuit gegaan?’

Nu die buitenlandse bemoeienis er uiteindelijk is gekomen in de vorm van Amerikaanse bombardementen op ISIS, is Marcell Shehwaro daar niet onverdeeld blij mee. ‘Die bombardementen zijn tot nu toe zo weinig effectief dat ISIS er sterker door lijkt te zijn dan het is. Vergeet niet dat ISIS ooit voet aan de grond had in Aleppo, maar zonder al te veel moeite door het Vrije Syrische Leger werd verjaagd. En wat zien we nu? Dat lokale strijders en de VS niet eens een Koerdisch stadje kunnen beschermen. ISIS weerstaat Amerika, dat is wat de Syriërs nu constateren, het aanzien van de beweging neemt toe en dat is jammer, want miljoenen Syriërs, soennieten inbegrepen, hebben eigenlijk een hekel ISIS. Ze begrijpen dat deze groepering hun op de lange termijn niets te bieden heeft. Nog afgezien van de wreedheden, die ook tegen soennieten zijn begaan.’

‘Dat het bewind demonstranten vanuit helikopters met machinegeweren zou bestoken – nee, dat heeft ons niet verbaasd. Maar waarop we niet hadden gerekend, was dat de buitenwereld ons niet te hulp zou schieten. Waren we daar te gemakkelijk vanuit gegaan?’

Aan de andere kant is de activiste blij met het internationale optreden tegen de extremisten. ‘De bombardementen dringen een keuze op:voor of tegen ISIS. Dat is gunstig, die duidelijkheid. Het indammen van de financiële steun aan de beweging is ook een goede zaak, want degenen die er puur bij zaten vanwege het geld dat ze van de sjeiks in Qatar in Saoedi-Arabië kregen, lopen nu misschien weg. En dan nog iets: de aantrekkingskracht van ISIS schuilt ook in de veiligheid die het biedt. De gebieden die het onder controle heeft worden door Bashar ongemoeid gelaten. Dus wie de islamitische voorschriften voor lief neemt en niet tot een foute sekte behoort, blijft geweld goeddeels bespaard. Bombardementen kunnen een einde maken aan deze veiligheidstroef.’

Uiteindelijk zal het volgens haar toch allemaal geen zoden aan de dijk zetten, zolang Bashar niet gelijktijdig wordt aangepakt. ‘ISIS bombarderen? Prima. Maar vergeet de aanstichter van al het kwaad niet. Het punt is: bombardeer je ISIS, maar laat je Bashar met rust, dan krijg je vroeg of laat een nieuwe ISIS. Bombardeer je Assad, dan ondermijn je het bestaansrecht van ISIS: twee vliegen in één klap. Het is een beweging die moet vechten, die frontlijnen nodig heeft. Waar is het kwaad dat ze doet nog goed voor als het geen tegenwicht meer vindt in een ander kwaad?’

Vraag is of er nog veel tussen die twee kwaden zit, of de beroemde en veelgezochte ‘gematigde politieke elementen’ er nog zijn in Syrië. ‘Natuurlijk zijn die er,’ zegt Shehwaro, ‘maar het hangt er wel vanaf wat je onder gematigd verstaat. Het is niet zo dat je in Syrië struikelt over de westers georiënteerde seculiere democraten. Secularisme in dit land is toekomstmuziek, iets voor volgende generaties. Een gematigd islamisme als in Turkije is wat de meeste mensen aantrekt. Erdogan is een man tegen wie wordt opgekeken. Is dat zo erg? Is dat onacceptabel? Is Erdogan niet beter dan Bashar al-Assad of ISIS?

Bombardeer je Assad, dan ondermijn je meteen het bestaansrecht van ISIS: twee vliegen in één klap. Het is een beweging die moet vechten, die frontlijnen nodig heeft. Waar is het kwaad dat ze doet nog goed voor, als dat geen tegenwicht meer vindt in een ander kwaad?

Tot het kamp van de min of meer gematigden rekent ze zelfs Jeish al-Mujahedeen (‘leger van de religieuze strijders’), de groep islamisten die haar in maart arresteerde – wat de aanleiding vormde tot haar vertrek naar Turkije. ‘Eerlijk is eerlijk, ik heb die arrestatie zelf een beetje uitgelokt, en ik wist dat het goed zou aflopen. Ik wilde met het incident een statement afleggen. Wat er precies is gebeurd? Tijdens een manifestatie ter herdenking van omgekomen burgers gebood een aantal jongens van het Jeish-al-Mujahedeen me een sluier te dragen. Maakte niet uit dat ik christen ben. Ik weigerde en zei: arresteer me maar. Dat wilden ze niet, ze bleven maar aandringen op die sluier. Ik hield m’n poot stijf. Toen werd ik ingerekend en moest ik even brommen in de gevangenis van de zogeheten Sharia-autoriteit. Maar een vriendin had ik nog mijn facebook-wachtwoord weten te geven, en zo kwamen een heleboel mensen in korte tijd te weten wat er was gebeurd en waren de protesten niet van de lucht. Waarop het Jeish-al-Mujahedeen mij vrijliet en zich in een communiqué uitgebreid verontschuldigde. Die gasten willen geen mot met de bevolking, ze zijn van hier. Ze horen bij ons.’

Wat haar dreef? ‘Twee dingen: ik wilde duidelijk maken dat strijdgroepen zich niet horen te bemoeien met de publieke ruimte: burgers bepalen wat daarin gebeurt. En dat vrouwen onder alle omstandigheden, en tot welke geloofsgroep ze ook behoren, zelf beslissen of ze de hijab dragen.’

Uiteindelijk werd de grond haar toch te heet onder de voeten. ‘De jongen die mij had gearresteerd voelde zich lelijk te kijk gezet. Ik kreeg signalen dat mij iets zou kunnen overkomen, dus ben ik vertrokken. Eerlijk gezegd was ik toe aan rust, al zal dat voor heel veel Syriërs gelden.’

Behalve dat het fysiek veilig is en op een pijnlijke manier therapeutisch, heeft het verblijf in Gaziantep nog een ander effect op de inmiddels drie medewerkers van Kesh Malek die er nu voor onbepaalde tijd verblijven. Het verschaft de broodnodige bezinning: ‘Wil onze organisatie overleven, dan zal ze met één been in de oorlog en met één been daarbuiten moeten staan. In Aleppo denk je alleen aan de dag van morgen. Niets is vanzelfsprekend, elke onbenulligheid is van levensbelang. Bovendien wordt onverschrokkenheid een doel op zich. Je wil je niet laten kennen, alles en iedereen trotseren. Ik heb vier keer een probleempje gehad met ISIS, vier keer liep het goed af, maar ik heb wel in vijf maanden tijd op zestien adressen gewoond om uit hun klauwen te blijven. Ik voelde me stoer, maar wat bereikte ik in die tijd? Niets. Hier in Gaziantep kunnen we aan lange termijnplanning doen, beleid ontwikkelen, contacten met de buitenwereld onderhouden. Aan de andere kant moeten we ook weer geen luchtkastelen bouwen, vandaar dat we het niets ontziende pragmatisme dat het leven in Aleppo tekent nog steeds nodig hebben. We hebben nu de volgende structuur: drie mensen in Gaziantep, drie mensen in Aleppo, drie mensen die heen en weer reizen. Of dat laatste niet gevaarlijk is? Tuurlijk. Maar niet gevaarlijker dan wonen in Aleppo.’

Ze lacht: ‘Toen we Kesh Malek opzetten, dachten we nog dat de oorlog misschien snel voorbij zou zijn, Of anders waren we in twee jaar dood. Maar het lijkt erop dat onze organisatie nog een tijdje zal blijven bestaan. En wijzelf misschien ook.’

 

Roman over het lawaai van de dictatuur en de zoektocht naar ‘stilte’

Net als in de eerder genoemde romans gaat Siries’ boek over geweld tegen burgers en het monddood maken van mensen met een mening. En net als in “Het Comité” draait het in “Een dag van stilte en lawaai” om één persoon, een schrijver, die zijn aanvaringen met het systeem beschrijft. Hoewel er evenzeer een spanningsboog is, een verhaal waarvan je wilt weten hoe het afloopt, is dit boek een universelere, ‘puurdere’ beschrijving van dictatuur dan de anderen. In “Een dag van stilte en lawaai” beleven we met hoofdpersoon Fathi één dramatische en bizarre dag. We volgen zijn gedachten terwijl hij mijmert over de relatie tussen het volk en de Leider (structureel met hoofdletter geschreven). Het doet geregeld denken aan beelden van de ultieme dictatuur: Noord Korea.

Mensen houd je volgens Fathi onder de duim door het individu uit te schakelen en het volk tot massa om te vormen en toe te spreken. Massa en Leider hebben elkaar nodig. Hoe claustrofobisch en onveilig die massa is wordt duidelijk tijdens de enorme demonstratie waarin het volk gedwongen meeloopt. Er wordt gevochten, geschoten, flauwgevallen, er vallen doden.

Maar Fathi weigert op te gaan in de massa en zijn individualiteit te verliezen. Hij kan niet dom zijn onder de dommen, zoals zijn zus doet om te overleven. Massa en onderdrukking associeert hij met lawaai. Hij lijdt onder dat lawaai, en onder het oververhitte systeem dat liefde voor de Leider verplicht stelt. Hij zoekt constant naar koelte, naar stilte. Die vindt hij bij zijn geliefde en in een gevangeniscel. Op die ene dag maakt hij het allemaal mee, totdat hij voor een verschrikkelijk dilemma wordt geplaatst, dat zelfs deze schrijver uit balans brengt, een schrijver die nergens bang voor is en het systeem uitlacht.

In een interview met Jadaliyya (23 augustus 2012) zei Siries over zijn werk dat hij op een bescheiden manier heeft bijgedragen aan het voorbereiden van de roep om hervormingen. “Een dag van stilte en lawaai (verschenen in 2004 in Beiroet) … observeert het fenomeen van dictatuur. Ik diagnosticeerde het en onderzocht waar het vandaan kwam. Ik zette de dictator voor gek, om bij te dragen aan het neerhalen van zijn halo van verering, en om hém daarna omver te halen.”

Nihad Siries werd geboren in 1950 in Aleppo. Naast zijn werk als ingenieur schreef hij romans, toneelstukken en televisieseries. In 2011 ontvluchtte hij zijn vaderland omdat de Syrische regering hem als tegenstander onder druk zette. Hij verbleef eerst in Caïro, totdat hem en andere Syriërs daar in 2013 de toegang werd ontzegd. Siries woont op dit moment in Berlijn.

Een dag van stilte en lawaai, Nihad Siries, 2014 Uitgeverij Van Gennep

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.