Afghanistan en de vloek van de snelle oplossingen

Je kon erop wachten: de zelfmoordaanslag die op dinsdag 19 april in de Afghaanse hoofdstad Kabul ten minste 64 mensen doodde en er 347 verwondde. De Taliban hadden kort geleden hun traditionele voorjaarsoffensief aangekondigd. Een dergelijk offensief eist niet alleen in afgelegen provincies maar ook in Kabul jaarlijks slachtoffers. ‘Operatie Omari’ noemen de Taliban het ditmaal, ter ere van hun in 2013 overleden leider Mullah Omar. Uit dit na-apen van conventionele machthebbers, die hun militaire campagnes ook vaak mooie namen geven – ‘Desert Storm’ (VS) of ‘Pillar of Defense’ (Israël) – blijkt een almaar groeiend zelfvertrouwen, waartegen de verbale reacties van legale gezagsdragers zo langzamerhand potsierlijk afsteken.

Het bureau van de Afghaanse president Ashraf Ghani tweette dat de aanslag ‘’duidelijk de nederlaag van de Taliban aantoont in rechtstreekse gevechten met het Afghaanse leger.” Kortom: het lijkt maar zo of de Taliban succes boeken, ze spelen vals, ze gaan een eerlijke confrontatie uit de weg, en dus doet de Afghaanse overheid het goed. Een troost voor de slachtoffers. De VN-Veiligheidsraad verklaarde dat “geen terreurdaad het Afghaanse proces in de richting van vrede, democratie en stabiliteit kan omkeren.” Een al jaren herhaalde frase die veel Afghanen onderhand akelig hol in de oren zal klinken.

De waarheid is dat het geweld sinds 2009 van jaar op jaar is toegenomen in Afghanistan, terwijl de internationale gemeenschap haar handen in diezelfde periode steeds meer van het land heeft afgetrokken. Afghaanse chirurgen zijn overbelast: per man per week moeten gemiddeld 60 operaties worden uitgevoerd vanwege wapengeweld. Er klopt dus iets niet. Het officiële discours over Afghanistan is onderworpen aan een Orwelliaans regime van flagrante feitenontkenning. Tegen die achtergrond moet ook het plan van de EU worden opgevat om 80.000 Afghaanse vluchtelingen terug te sturen. Naar de hoofdstad Kabul wel te verstaan, want die is ‘veilig’.

De aanslag van afgelopen dinsdag is bepaald niet de eerste aanwijzing dat deze laatste bewering onjuist is. Aanslagen, voor zover geregistreerd, hebben dit jaar in Kabul al ruim 100 levens geëist (exclusief die van de daders) en ruim 450 mensen verwond. Vorig jaar vielen er tenminste 120 doden door politiek geweld en waren er eveneens honderden gewonden. Het is dus moreel discutabel om Kabul ‘veilig’ te blijven noemen. Maar ook wie zich niet door ethische overwegingen maar door een bikkelhard pragmatisme laat leiden en meent dat Europa geen Afghaanse vluchtelingenstromen meer aankan, mag vraagtekens zetten bij het uitzettingsbeleid. Er is namelijk genoeg reden te vrezen dat veel gedeporteerde Afghanen als een boemerang terugkeren. Simpelweg omdat ze geen keus hebben.

De Britse sociologe Liza Schuster, die drie jaar lang veldwerk deed in Afghanistan, publiceerde in 2013 al een onderzoekwaaruit zou blijken dat wat voor redenen Afghanen ook mogen hebben om hun land achter zich te laten, deportatie meestal alleen maar voor nieuwe redenen zorgt.

Zo zijn veel gedeporteerden niet in staat de schulden terug te betalen die zij in Afghanistan hadden gemaakt om hun reis te bekostigen. Er zit dan niets anders op nog meer schulden te maken en een nieuwe poging te wagen. Daarnaast zijn er de zogeheten transnationale banden, ofwel de diaspora van de Afghanen, ontstaan na dertig jaar aanhoudende vluchtelingenstromen uit hun land. Sommige families leven verspreid over drie continenten, wat betekent dat Afghaanse migranten op veel plekken kunnen rekenen op enige opvang uit eigen kring. Iemand die Nederland is uitgezet zal dus de volgende keer misschien de Verenigde Staten proberen omdat daar (ook) familie woont. Verder laten veel uitgezette Afghanen familieleden in het deporterende land gedwongen achter, kinderen vaak, voor wie zij zich verantwoordelijk blijven voelen, emotioneel en financieel, wat een sterke prikkel is zo snel mogelijk terug te keren. Het uiteenrijten van gezinnen staat een succesvolle repatriëring in het land van herkomst hoe dan ook vaak in de weg – als Afghanistan al het land van herkomst is, want veel Afghaanse vluchtelingen zijn elders geboren en kennen hun eigen land niet of nauwelijks.

Nog twee redenen voor Afghanen om na gedwongen terugkeer weer zo snel mogelijk te vertrekken zijn schaamte dat ze als migrant zijn ‘mislukt’, alsmede een verschijnsel dat Schuster ‘contaminatie’ noemt: teruggekomen landgenoten worden niet alleen met de nek aangekeken omdat ze het als migrant niet hebben gered, maar ook omdat ze zich een westerse cultuur hebben eigengemaakt waartegen in Afghanistan vijandig wordt aangekeken. Dat kan tot levensbedreigende situaties leiden. Wie op een straatarm en aartsconservatief platteland, waar mullah’s wil wet is en alle mannen een wapen dragen, als ‘kafir’ te boek komt te staan, kan maar beter zijn heil elders zoeken.

Schuster betwijfelt of ook maar één Westerse minister haar rapport meer dan vluchtig heeft gelezen. “Van academisch onderzoek naar dit soort kwesties nemen politici liever geen kennis. Beleidsmakers zitten vast in een denkkader dat hen verhindert even afstand te nemen van wat ze doen en zich af te vragen of het allemaal wel iets uithaalt. Het doet er ook niet echt toe of het iets uithaalt, het gaat vooral om de politieke consumptie, het is een mantra. Een alternatief voor de eenmaal verkozen weg is letterlijk ondenkbaar. Stel het je maar voor als een enorm bouwwerk dat balanceert op een punt: het verbod op twijfel aan de effectiviteit van het beleid. Valt dat verbod weg, dan stort het hele bouwwerk in, en niemand die daarvoor de verantwoordelijkheid wenst te nemen. De moed om je iets anders voor te stellen ontbreekt, en bovendien is empathie een scheldwoord. Het is feminien, irrationeel. Als je eraan toegeeft, is het hek van de dam.”

“Beleidsmakers zitten vast in een denkkader dat hen verhindert even afstand te nemen van wat ze doen en zich af te vragen of het allemaal wel iets uithaalt.”

Volgens Schuster heeft deze collectieve geestesgesteldheid ertoe bijgedragen dat de hele essentie van het asielbeleid verloren is gegaan. “Die essentie is dat je individuen beschermt. In plaats daarvan wil de EU met vluchtelintenquota laten zien hoe relatief grootmoedig ze is. In die quota zijn Afghaanse vluchtelingen niet opgenomen, aangezien hun bestaan regeringen in verlegenheid brengt. Zij zijn het concrete bewijs dat we het in Afghanistan hebben verknald.”

Zowel de wederopbouw van Afghanistan als de aanpak van het vluchtelingenprobleem wordt volgens Schuster geplaagd door een blind geloof in het vermogen om aan de hand van botte managementinstrumenten complexe problemen te controleren. Een voorkeur voor snelle, tastbare oplossingen (‘quick fixes’) en het idee dat het wel goed komt als er maar wat geld in wordt gepompt, zijn funest gebleken. “Het laatste dat de Afghanen nodig hadden was de arrogantie van onze managementfilosofie, met haar targets en prestatie-indicatoren. Op het gebied van capaciteitsopbouw is nadrukkelijk gefaald. We hebben Afghanen geleerd onzinnige projectvoorstellen te schrijven. We hebben ze geleerd om geld te vragen, niet om te diagnosticeren. Na dertig jaar oorlog weten de Afghanen heel goed wat ze nodig hebben, maar we hebben nagelaten hen te leren om hun kennis op een vruchtbare manier aan te wenden, om die in een nuttige vorm te gieten, aangezien het niet in ons opkwam dat ze die kennis bezaten.”

“Het laatste dat de Afghanen nodig hadden was de arrogantie van onze managementfilosofie, met haar targets en prestatie-indicatoren.”

Het land verkeert volgens Schuster ondertussen in een deplorabele toestand. ‘’De veiligheidstroepen zijn aan het desintegreren. Er komen zo veel Afghaanse soldaten om dat hun aantallen niet meer bekend worden gemaakt vanwege de demoraliserende werking. Er is geen effectieve overheid. De werkgelegenheid en economie bieden geen perspectief. Dit alles zorgt ervoor dat het moreel van de Taliban hoog is en dat de mensen erg bang zijn en in hun angst ertoe neigen de kant van de Taliban te kiezen. Daar komt bij dat de overheid zelfs geen controle heeft over de communicatiekanalen, waardoor Afghanistan een land is van geruchten, waarin het heel moeilijk is om informatie te verifiëren.”

Dit jaar wordt uiterst belangrijk voor Afghanistan, meent Schuster. “Als de Amerikanen in 2017 vertrekken, mag er geen veiligheidsvacuüm ontstaan. Maar dat gebeurt wel als de situatie niet verbetert. De vraag is alleen hoe ze kan verbeteren. Je kunt wel verlangen dat de Amerikanen blijven, maar ze hebben er de afgelopen 15 jaar niet veel van terecht gebracht, dus als je het zo bekijkt is het toch beter dat ze weggaan. Ach, er is de Afghanen zo veel beloofd, maar er was nooit de bereidheid de inspanningen te leveren die nodig waren om deze beloften waar te maken. Dat mag je de betrokkenen kwalijk nemen. Was liever thuis gebleven als de zaak je eigenlijk niks kon schelen. Of had je voorbereid op een lange en moeilijke weg. Er zullen nog veel meer Afghanen vertrekken, en het is hartbrekend te beseffen dat ze niet beter zullen worden behandeld dan degenen die hen voorgingen. Maar net zoals er idealistische, niet-corrupte Afghanen die zich oprecht inzetten voor hun land, zijn er misschien ook nog steeds goede Europeanen die bereid zijn hen te helpen.”

De bij het Instituut Clingendael betrokken Nederlandse politicoloog Jorrit Kamminga, die Afghanistan sinds 2005 regelmatig bezoekt en er op diverse terreinen onderzoek heeft gedaan, vindt het van het grootste belang dat de internationale gemeenschap zich voor lange tijd aan Afghanistan blijft verbinden. “Het is een verstandig besluit van president Obama om enkele duizenden militairen tot aan het einde van zijn ambtstermijn in het land te houden, maar er is veel meer nodig. Zijn eerdere, minder verstandige besluit tot terugtrekking, waarmee in 2011 werd begonnen, was enkel om binnenlands-politieke redenen genomen. Er was geen draagvlak voor iets anders. Naar de feitelijke situatie in Afghanistan werd niet gekeken, terwijl er wel het een en ander was beloofd. Het gaat echter om meer dan om een morele verplichting. Afghanistan is in vijftien jaar tijd wel degelijk onherkenbaar veranderd, zeker op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. Er is een nieuwe, beter opgeleide en beter geïnformeerde generatie opgestaan, die niets meer met de krijgsheren te maken heeft, niet meer van hen afhankelijk is. Deze generatie vormt de voorhoede van een maatschappelijk middenveld dat van Afghanistan op termijn een beter bestuurd land zal maken.”

Er is, kortom, ondanks alles iets ontstaan dat het waard is te beschermen, al onderschrijft Kamminga de aantijgingen van mismanagement. “Quick impact voerde de boventoon. Zogeheten PRT’s (Provincial Reconstruction Teams) installeerden snel even een pomp, legden een weg aan, en vertrokken weer. Het was allemaal versnipperd, en grotendeels voor de show. Er werd een ziekenhuis in Kandahar uit de grond gestampt, maar zonder apparatuur. Toen de apparatuur kwam, werd die gestolen. Donoren stelden te weinig eisen. Maar er was veel geld beschikbaar en dat moest worden besteed, weggezet in projecten, en hoe groter die waren, hoe beter. Door het vertrek van de buitenlandse militairen is inmiddels ook veel ontwikkelingsgeld verdwenen.”

Dat proces moet volgens Kamminga worden omgekeerd, waarbij wel nadrukkelijk lering wordt getrokken uit gemaakte fouten. “We moeten op grote schaal betrokken blijven. De huidige situatie in Irak maakt duidelijk wat er kan gebeuren als je dat niet doet. Het belangrijkste zijn aansturing van het militaire leiderschap en een bredere training van Afghaanse troepen tot op zijn minst 2025. In bijna elke Afghaanse provincie wordt gevochten, dan is het zaak je op de langere termijn te richten. Het gaat daarbij om ondersteuning achter de schermen. Om medische evacuatie, logistiek, opleiding en in het uiterste geval meevechten. Ja, ook onderhandelen met de Taliban heeft zin. Dat ze geen eenheid vormen is geen principieel beletsel. Met de sterkste partij om de tafel gaan zitten kan wel degelijk over de gehele linie een gunstig effect hebben. Kijk maar naar Colombia. Daar is de situatie aanzienlijk verbeterd doordat er met de machtigste rebellenbeweging, FARC, over een vredesakkoord wordt onderhandeld.”

Dat Afghanistan niet klaar is voor een exit-strategie is al jaren evident. “De vraag,” zo schrijft Kamminga in een recent opinie-artikel, ‘’is hoeveel meer Afghaanse vluchtelingen, complexe zelfmoordaanslagen, (…) en burgerslachtoffers er nodig zijn om onze ogen te openen.”

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met MARY ANDERSOM

‘Bommen op Jemen’: informatief maar weinig persoonlijk verslag

De geschiedenis van het conflict dat leidt tot de bombardementen wordt in het eerste hoofdstuk uitvoerig beschreven. Daar is ook ruimte voor de ingewikkelde verhoudingen tussen Saoedi-Arabië en Jemen en de sjiitische buur Iran. De Houthis zijn een sjiitische minderheid met aan het begin van de bombardementen weinig aanhang. Deze groeit naarmate die Saoedische (soennitische) bombardementen steeds meer slachtoffers eisen.

Het boek beschrijft ook hoe je langzaam maar zeker leert leven met oorlog en hoe angst plaatsmaakt voor gewenning. In het begin zijn zij en haar dochters doodsbang. Na een tijd blijkt dat naar de bombardementen kijken, zien wat er gebeurt, minder eng is dan je verschuilen. Iedereen reageert anders op de oorlog; het ene kind kijkt naar het afweergeschut alsof het vuurwerk is, het andere blijft angstig onder de dekens tot het voorbij is.

Het boek leest makkelijk weg maar er ontstaat geen warme band tussen lezer en schrijver omdat Rijziger erg weinig over zichzelf loslaat. Aangezien zij de ooggetuige is wier verhaal wij lezen, was een beetje meer informatie over haar leven van voor het conflict handig geweest om een beeld te krijgen over hoe “absurd” de oorlog het dagelijks leven nu maakt. Zij is archeologe, freelanceschrijver en historicus en woont al twintig jaar in Jemen. Ze is alleenstaande moeder van twee dochters (14 en 11 jaar) en woont in de hoofdstad Sana’a. Dat is ongeveer het enige wat ik over haar te weten kom.

In het boek staan ook uitspraken die nadere toelichting verdienen, maar worden afgedaan in een korte regel of zelfs in een voetnoot. Zoals over de uitsluiting van vrouwen uit het openbare leven in Jemen: “Als dat in Westerse ogen discriminerend lijkt, dan is het goed om te bedenken dat de meeste vrouwen dit wel prima vinden en sowieso geen idee hebben van politiek”.

Ik zou nog wel eens door willen discussiëren over waarom vrouwen in Jemen dat prima vinden en of deze typering voor alle Jeminitische vrouwen opgaat.

En dan dit: “Er bestaat geen leerplicht in Jemen en veel kinderen haken af voordat zij de middelbare school hebben afgerond. Op zich is dat geen probleem. Immers, niet de hele bevolking hoeft een universitaire opleiding na te streven”.
Ik vind het zelf nog wel een verschil of kinderen een middelbare school afmaken of doorstromen naar de universiteit. En wat wil Rijziger voor haar eigen kinderen? Zonder kritiek of verdere uitleg lijkt zij te berusten in de status quo van slecht onderwijs en een generatie van kinderen zonder perspectief. En dat is jammer want dat had het boek een extra laag kunnen geven.

Sana’a is een van de oudste steden van het Arabische schiereiland. De legende gaat dat Sana’a de eerste stad is die werd gesticht na de zondvloed, door de zoon van Noach. Dat pre-islamitische karakter maakt Sana’a volgens Rijziger óók een doelwit voor de Saoedische Wahabieten: die hebben een uitgesproken afkeer voor alles wat aan de islam voorafging. De Saoedische bommen vallen daarom niet alleen op de haven en luchthaven. Ook historische steden en archeologische overblijfselen worden met de grond gelijk gemaakt.

Het boek geeft tenslotte een beeld van onze eigen (Westerse) betrokkenheid bij de oorlog door de wapenhandel met Saoedi-Arabië: 335 Amerikaanse raketten kosten 180 miljoen dollar en daar zijn de Saoedi’s binnen een week doorheen. Ook schetst het boek de verhouding met Saoedi-Arabië, het Wahabisme en het Koningshuis van Saud. De verhouding met buurland Saoedi-Arabië was nooit echt goed, maar zal na deze oorlog voorlopig slecht blijven.

Bommen op Jemen is informatief als je meer wilt begrijpen van de achtergronden van deze oorlog en het leven in een land naast Saoedi-Arabië. Al was het alleen maar omdat er zo weinig bekend is over het dagelijkse leven van de Jemenieten en de invloed die de grote buur direct en indirect heeft. Hopelijk is het Sarah Rijziger vergund binnenkort een tweede boek te schrijven over haar leven en dat van haar dochters tijdens de wederopbouw van dit bijzondere land.

Bommen op Jemen – Een ooggetuigenverslag van een weinig begrepen oorlog

Sarah Rijziger
Amsterdam University Press
2016, Amsterdam
ISBN 978 94 6298 1461
http://nl.elementaire-deeltjes.aup.nl/books/9789462981461-bommen-op-jemen.
€ 19,95

Sarah Rijziger op de radio 14 april 2015: http://pauwenwitteman.vara.nl/media/337969
Sarah Rijziger over de vernietiging van Jemens kunstschatten: http://www.historytoday.com/sarah-rijziger/yemen’s-endangered-treasures

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.