Gesubsidieerde groente leidt af van ware oorzaak Turkse crisis

In een van de nieuwe voedseltenten, in de Aziatische wijk Kadıköy, staan Turken in rijen om kilo’s uien, tomaten, aubergine, spinazie, paprika, komkommers en aardappelen te kopen. Vooral ouderen. Vrouwen in lange jassen met hoofddoek, mannen met petten of mutsen. Veli Kilic (64), een voormalige portier, is een van hen. ‘Ik probeer met een klein pensioentje rond te komen. Makkelijk is dat niet. Zeker niet nu de kosten van groenten en andere levensmiddelen het afgelopen jaar de pan uit zijn gerezen.’ Hij heeft een kilo tomaten, een kilo groene pepers, drie kilo spinazie, en uien gekocht. ‘Totaal 29 lira (4,80 euro)’, zegt Kilic. ‘In de supermarkt betaal ik daar zeker twee tot drie keer zoveel voor.’

Kilic is blij met het initiatief van de AK-partij van president Erdoğan om gesubsidieerde groenten onder de kostprijs te verkopen. Hij is het eens met zijn president, die de schuld voor de extreem hoge voedselprijzen in de schoenen schuift van ‘terroristen’, ‘landverraders’ en ‘profiteurs’, zoals hij iedereen in de tussenhandel van producent naar consument noemt.

Recessie

Velen zien in de onorthodoxe middelen die Erdoğan inzet tegen het inflatiemonster en in zijn verbale geweld duidelijke tekenen dat hij zich zorgen maakt over de mogelijke negatieve politieke gevolgen van de economische crisis.

De spectaculaire economische groei is ingezakt van 7,4 procent in 2017 naar 1,6 procent in het derde kwartaal van 2018. De consumptie nam fors af en voor het eerst sinds 2009 krompen ook de investeringen. De import is al enige tijd op zijn retour. Een recessie nadert met rasse schreden. Analisten verwachten een negatieve groei in de eerste drie kwartalen van dit jaar. ‘De waardedaling van de Turkse lira, in combinatie met hoge inflatie, zullen de consumptieve uitgaven blijven vertragen’, aldus econoom en Turkije-expert Nora Neuteboom van ABN AMRO, in een analyse voor investeerders.

Uitstel van betaling

Een zichtbaar bewijs van de groeiende crisis is de woningbouw, een belangrijke dynamo van de economische groei. Al een jaar zitten de meeste lassers, loodgieters, steigerbouwers, betonstaalvlechters, kraanmachinisten en andere bouwvakkers thuis. Dat is goed te zien tijdens een rit van de luchthaven Sabiha Gökçen, aan de Aziatische kant van Istanbul, naar het Taksimplein ruim veertig kilometer verderop. Alle grote bouwwerken liggen stil, ook die van de staatsbouwfirma Toki. Bouwkranen staren werkloos naar de torenflats in aanbouw.

Talloze ondernemers hebben grote problemen om hun hoog opgelopen schulden in buitenlandse valuta af te betalen. Honderden bedrijven vroegen bij de rechter al uitstel van betaling aan. De hollende inflatie – 25 procent in oktober – en de waardedaling van de Turkse lira met 40 procent heeft de koopkracht fors uitgehold.

Het percentage Turken zonder werk is opgelopen tot 12,3 procent. Onder jongeren tussen de 15 en 24 jaar steeg het werkloosheidscijfer in november 2018 met 4,3 procentpunt tot 23,6 procent. Meer dan 1 miljoen van hen is afgestudeerd aan een universiteit.

De prijzen van levensmiddelen blijven stijgen, met 31 procent in de afgelopen maand. Voor uien moesten Turken vorig jaar 184 procent meer betalen. Aubergines en paprika’s verdubbelden in prijs. In een poging het aanbod te vergroten en de prijzen te drukken, gaf minister Nihat Zeybekci van Economische Zaken toestemming uien te importeren. Daar zaten wel prijsverhogende importtarieven op: 30,9 procent voor uien uit Singapore en 49,5 procent uit andere landen.

© Slawomira Kozieniec

‘Vijanden van Turkije’

Om de groeiende kritiek en verontwaardiging over de stijgende prijzen in te dammen en teleurgestelde kiezers binnenboord te houden is Erdoğan een verbaal offensief begonnen tegen niet nader genoemde ‘vijanden van Turkije’, die medeverantwoordelijk zouden zijn voor de economische crisis. Tevens kondigde hij allerlei maatregelen aan om de portemonnee van de kiezers enigszins te ontzien. Zo is het minimumloon fors verhoogd, met 26 procent, is het btw-tarief bij aankoop van woningen, meubels en witgoed verlaagd, en kregen alle Turken 10 procent korting op hun rekeningen voor gas en elektra in de laatste maanden van het afgelopen jaar.

Om een gevreesd domino-effect van omvallende bedrijven te voorkomen, krijgen steeds meer bedrijven steun van de staatsbanken als Ziraat Bank en Halkbank om hun schulden te herstructureren.

En aangezien de in oktober afgekondigde ‘totale oorlog tegen inflatie’ van Erdoğans schoonzoon en tevens minister van Financiën, Berat Albayrak, niet tot de gewenste prijsverlaging van groente, fruit en andere boodschappen heeft geleid, is zijn regeringspartij begonnen ze te subsidiëren en zelf te verkopen. In 66 buurten in de twee grootste steden van het land: Istanbul en de hoofdstad Ankara.De overheid koopt rechtstreeks bij de groothandel en betaalt transportkosten en lonen. Een mooie publiciteitsstunt die de schuld voor de torenhoge prijzen legt bij de tussenhandel en complotten van buitenlandse vijanden. En die de aandacht afleidt van de ware oorzaken van de economische crisis.

Verkiezingsstunt

‘Het is te wijten aan het falende beleid van deze regering, die al sinds eind 2002 aan de macht is’, zegt software-ingenieur Muti Gökkaya (35), die een kijkje komt nemen bij de tent. Hij wijst er op dat een groot land als Turkije te weinig investeert in landbouw.

Het landbouwareaal is met 3 miljoen hectare (ruim 11 procent) gekrompen tussen 1995 en 2015; dat is een gebied ter grootte van België. Turkije was lange tijd grotendeels zelfvoorzienend. Inmiddels importeert het groenten, fruit, planten en dieren uit meer dan honderdvijftig landen. ‘De regering heeft boeren en tuinders veel te weinig gestimuleerd om te moderniseren’, zegt Gökkaya. ‘Bovendien is de logistiek slecht geregeld. In de zuidoostelijke provincie Hatay, waar mijn familie vandaan komt, is er een overschot aan granaatappels. Een deel daarvan wordt niet eens geoogst wegens transportproblemen naar steden in andere delen van het land.’

© Slawomira Kozieniec

Huisvrouw Dilber, die met tassen vol gesubsidieerde groenten de ‘Turkije zal winnen’-tent verlaat, noemt het initiatief een verkiezingsstunt. ‘Na de verkiezingen van eind maart voor burgemeesters en gemeentebesturen gaan ze hier zeker niet mee door’, zegt ze.

Onbedoeld maakt Erdoğan met de groentetenten de economische crisis voor iedereen zichtbaar: de lange rijen zijn een uiting van armoede en doen veel oudere Turken denken aan de rijen tijdens de depressie van de jaren zeventig. Tijdelijk kan een klein deel van de kiezers in Ankara en Istanbul profiteren van goedkopere groenten. Maar weinigen geloven dat Erdoğan hiermee kan voorkomen dat boze kiezers zijn partij de rug toekeren.

Hard gelag voor Saudische stand-upcomedians

Stand-upcomedy en Saudi-Arabië: een combinatie die me al een tijd lang intrigeert, en niet zo vreemd is als misschien lijkt. In de nieuwe Netflixserie ‘Comedians of the World’ doen twee Saudiërs mee. In 2017 verschenen er artikelen en nieuwsitems over Saudiërs die hun funny bone hadden gevonden in stand-upcomedy: dit is wat ze aan het lachen maakt.

Zo las ik een artikel in de Financial Times over Fahad Al-Butairi, de eerste stand-upcomedian uit Saudi-Arabië. Al-Butairi is de coauteur van het bekende liedje No Woman, No Drive. Nadat hij in 2008 meedeed aan de Axis of Evil-tour — een comedytour opgezet door zijn Egyptische collega Ahmed Ahmed — startte hij de YouTubeshow La Yekhtar (‘kop dicht’ in het Saudische dialect). Al-Butairi was een veelbelovend en gevierd stand-upcomedian.

Opgepakt

Onlangs kwam ik echter tot een schokkende ontdekking: Fahad Al-Butairi en zijn vrouw, Loujain Al-Hathloul, zijn vorig jaar opgepakt. Zij werden aangehouden in respectievelijk Jordanië en de Verenigde Arabische Emiraten, en vervolgens geboeid en geblinddoekt teruggevlogen naar Saudi-Arabië. Al-Hathloul, een bekende activiste, is de vrouw die in 2014 achter het stuur van een auto ging zitten, van de Verenigde Arabische Emiraten naar Saudi-Arabië reed, dat opnam en die beelden vervolgens op sociale media deelde. Zij is een van dé voorvechtsters van vrouwenrechten in Saudi-Arabië. Al-Hathloul heeft vaker in de gevangenis gezeten (zonder proces). Ook verdween ze na haar huwelijk met Al-Butairi verscheidene malen, waarna ze weer vrijgelaten werd. Nu zit zij sinds vorig jaar mei vast, samen met andere activisten die werden opgepakt vlak voor de bekendmaking dat vrouwen in Saudi-Arabië auto mogen rijden.

Afgelopen november meldden Amnesty International en Human Rights Watch dat er sterke aanwijzingen zijn dat Al-Hathloul en de andere activisten gemarteld worden. Zowel Al-Hathlouls zus als haar broer publiceerden opiniestukken in Amerikaanse kranten over het lot van hun zus. Haar vader twitterde over wat zijn dochter hem bij een bezoek aan de gevangenis vertelde over haar foltering. Zijn twitteraccount werd kort daarna afgesloten.

Begin januari vroeg Kirk Rudell, journalist van de Washington Post, al aandacht voor de situatie van Al-Butairi en Al-Hathloul. In een serie tweets legt hij uit dat hij het stel had leren kennen en de afgelopen jaren contact met ze had gehouden. Nu is Al-Butairi’s Twitteraccount gesloten, en kan Rudell hem niet meer bereiken. Al-Hathloul zit nog vast en het echtpaar zou gescheiden zijn. Vermoedelijk is Al-Butairi gedwongen om van zijn vrouw te scheiden. Rudell maakt zich ernstig zorgen en roept in zijn tweets de Amerikaanse overheid op om toch vooral iets te doen.

Loujain al-Hathloul en Fahad al-Butairi (© Instagram Loujain al-Hathloul)

Vrouwelijke activisten

Op 1 maart 2019, na tien maanden in een cel zonder aanklacht, maakte de Saudische openbare aanklager bekend dat er een proces komt tegen de vrouwen die nog in de gevangenis zitten, wegens ‘gecoördineerde en georganiseerde activiteiten […] die gericht zijn op het ondermijnen van de veiligheid, stabiliteit en nationale eenheid van het Koninkrijk’. De precieze aanklacht is nog niet bekendgemaakt. De Saudische overheid heeft ook nog geen onderzoek gedaan naar de vermeende foltering van de vrouwen.

Zo zitten er in ieder geval tien vrouwelijke Saudische activisten in de gevangenis: Loujain al-Hathloul, Aziza Al-Yousef, Eman Al-Nafjan, Nouf Abdelaziz, Mayaa Al-Zahrani, Samar Badawi, Nassima Al-Saada, Hatoon Al-Fassi, Shadan Al-Onezi en Amal Al-Harbi. Ook Mohammed Rabea, een activist en mannelijke supporter van de vrouwenactivisten, zit nog steeds vast.

Niet onaantastbaar

Fahad Al-Butairi en Loujain Al-Hathloul leken onaantastbaar, met hun miljoenen fans en volgers. Hun streven naar een meer open en eerlijke samenleving wordt gesteund door een groot deel van de jonge Saudiërs. Jonge Saudiërs maken ruim 40 procent van de bevolking uit. Sinds 2015 is het gebruik van YouTube in het koninkrijk met 260 procent gestegen. Ruim een kwart van de Saudiërs gebruikt Twitter. Al-Butairi had een paar miljoen Twittervolgers en meer dan een miljoen abonnees op zijn YouTubekanaal. Helaas blijkt dat in Saudi-Arabië geen bescherming te bieden.

Kroonprins Mohammed bin Salman (MbS) zou vooruitstrevend zijn, en onder zijn leiding zou het land moderniseren. Vrouwen kregen iets meer vrijheid: vanaf juni dit jaar mogen ze eindelijk autorijden en voetbalwedstrijden bezoeken. Ook is er meer entertainment toegestaan. Maar dit lijkt vooral uiterlijk vertoon van de kroonprins. Brood en spelen om het volk tevreden te houden. Het lijkt er steeds meer op dat MbS een despoot is, zonder het voorzetsel ‘verlicht’. En dat er geen funny bone in zijn lijf te vinden is.

Een roadtrip door verscheurd Syrië

Literatuur leent zich bij uitstek voor het aandachtig luisteren naar de verhalen van anderen, omdat ze in staat is complexe maatschappelijke kwesties betekenis te geven in het menselijke en het intieme dat we overal ter wereld delen. Of, zoals Adriaan van Dis het eerder dit jaar op nationale televisie zei: ‘Als lezer verplaatsen we ons in andere levens, in andere ervaringen; dat is de kracht en de noodzaak van boeken’ (‘Hier is… van Dis”, DWDD 8 maart 2018). Naast de prachtige gedichten van Gayath Almadhoun waar van Dis vervolgens aandacht aan schonk in zijn programma, zijn er ook reeds drie romans van de vooraanstaande Syrische schrijver Khaled Khalifa in Nederlandse vertaling verschenen.

In tegenstelling tot de meeste andere schrijvers en kunstenaars woont Khalifa nog steeds in Syrië. Zijn laatste roman ‘De dood is een zware klus’ (vertaling Djûke Poppinga) speelt zich af in het door oorlog verscheurde land. Net als zijn andere romans, vormt het boek een portret van een gebroken familie, worstelend met verloren dromen, onvervulde verlangens en wederzijds onbegrip. Menselijke vergissingen en botsende karakters zijn naadloos verweven met complexe maatschappelijke structuren: de spanningen tussen een stedelijke elite en het arme platteland en tussen sektarische groepen; de onderdrukking door het patriarchaat, en de brute terreur van het regime.

De terugkerende thematiek van het uiteenvallen van de familie weerspiegelt in Khalifa’s romans daarmee de bredere desintegratie van de Syrische maatschappij. Dit vindt op zijn beurt weerslag in een gefragmenteerde manier van vertellen waarbij anekdotes uit verschillende perioden worden opgedist in een wirwar van relaties en ontwikkelingen waarbij we nu eens dit personage, dan weer dat volgen, zonder dat er een sluitend patroon of balans herkenbaar wordt. Maar anders dan bij zijn vorige romans verliest de lezer in ‘De dood is een zware klus’ nergens de grip op de verhaallijn, dankzij een sterke rode draad: de roadtrip.

Op zijn sterfbed laat vader Abd al-Latief zijn zoon Boelboel beloven hem na zijn dood in zijn geboorteplaats Anabiyya bij te zetten in het graf van zijn zuster Layla, jong gestorven in een daad van verzet: zij stak zichzelf in brand op haar bruiloft met een man van wie zij niet hield. Abd al-Latief zelf, die zich voorgoed schuldig is blijven voelen dat hij zijn zus destijds niet heeft gered, heeft zich op zijn oude dag bij de revolutie in de stad S aangesloten, waar een onverwachte passie voor revolutie en romantische liefde in hem ontbranden die zelfs de belegering van de stad niet kan doven. Maar voor medische behandeling is Abd al-Latief naar Damascus gekomen en bij zijn schuchtere zoon Boelboel ingetrokken.

Khaled Khalifa

Boelboel probeert zijn rebelse vader te verbergen in een buurt die dagelijks luidkeels de leider aanmoedigt. Gedwee als altijd belooft hij zijn vader hem naar zijn laatste rustplaats te brengen en stelt zijn broer Hoessein en zus Fatima daarmee voor een voldongen feit. Na het overlijden halen de drie de bankjes uit de minibus van Hoessein en leggen het dode lichaam van hun vader met blokken ijs achterin. De tocht die in vredestijd ongeveer tweeëneenhalf uur geduurd zou hebben kost hen vier dagen langs de vele checkpoints in het versplinterde landschap van Syrië, tussen trucks die soldaten naar het front vervoeren, en door verlaten dorpen waar de dode lichamen zijn blijven liggen.

Het ijs rond het lichaam smelt en het lichaam van de vader begint te ontbinden. Het is het lijk dat de tocht en daarmee de vertelling voortstuwt. Tussen de angsten, de gruwelen en het oponthoud onderweg, en na iedere terugblik op de levens van de vader en de drie kinderen, wordt de lezer telkens herinnerd aan het lichaam dat eerst opzwelt, dan etter begint te lekken en uiteindelijk krioelt van de maden. De reis moet verder. De stank is onhoudbaar. Waar de roep om menselijke waardigheid, waarmee de Syrische revolutie begon, is ontaard in onmenselijk lijden, keert ook voor de personages de vraag terug of de waardigheid van een dode de opeenstapeling van de ontberingen en gevaren op de weg wel waard is.

Uit de beschrijvingen van de tocht blijkt Khalifa’s stiel als scenarioschrijver. Zo is er de absurde scène van een ondervraging door buitenlandse Jihadisten in een decadent paleis. Terwijl de bebaarde mannen de religieuze kennis van de broers testen in een gebrekkig maar archaïsch Arabisch, komen ze plots onder vuur te liggen en maken de drie dat ze wegkomen. Als ze vervolgens in het donker verdwalen, worden ze omsingeld door een troep wilde honden die kwijlend tegen het minibusje opspringen, gelokt door de geur van het lijk. Maar naast zulke bloedstollende scènes is er ook de hartverwarmende gastvrijheid van Boelboels oude liefde Nevine, die hen ontvangt in een huis waarin in alle hoeken vluchtelingen liggen te eten, slapen of nieuws te kijken. En er is de opluchting en hoop wanneer de strijders bij een checkpoint onverwacht begrip tonen en behulpzaam zijn.

De drie bereiken uiteindelijk Anabiyya, maar de familie aldaar besluit Abd al-Latief niet bij zijn zus te begraven. Dat zou immers haar schandelijke daad legitimeren. Zo eindigt Khalifa zijn roman niet hoopvol. Het patriarchaat wint van de oude rebel. En in plaats van dat de tocht de drie kinderen nader tot elkaar heeft gebracht zijn ze juist verder van elkaar verwijderd geraakt en hebben ze zich teruggetrokken in stilzwijgen. De huidige situatie in Syrië staat geen happy end toe, maar deze roman schetst wel een menselijk beeld in onmenselijke tijden. Een beeld van menselijke waardigheid én van menselijke feilbaarheid – en dat alles weergegeven in het soepele Nederlands dat we van vertaler Djûke Poppinga gewend zijn.

Titel: De dood is een zware klus
Auteur: Khaled Khalifa
Uitgeverij: De Geus – Oxfam Novib
ISBN 9789044539288
217 blz.

Jemen: voorbij de geopolitiek

Al bij de eerste spreker werd duidelijk hoe sterk de neiging is een conflict in te passen in een groter plaatje dat aansluit bij onze eigen verwachtingen. Toen Peter Salisbury namens de International Crisis Group het conflict probeerde te duiden, en vooral aandacht schonk aan de interne factoren, brak een man uit Saoedi-Arabië direct in. “Wat kun je zeggen over de raketten die de Houthi-rebellen in hun bezit hebben? Die kunnen ze onmogelijk zelf geproduceerd hebben!” De achterliggende gedachte was voor de goede verstaander direct duidelijk: hier werd gehint op de betrokkenheid van Iran. Salisbury weerlegde feilloos de argumentatie van de Saoedi en legde uit dat we de invloed van Jemenieten zelf tekortdoen door het conflict alleen maar te zien als een strijd tussen Iran en Saoedi-Arabië. De toon was gezet.

Humanitair perspectief

Vervolgens was het aan Marina de Regt en Faris Alqubati om het Jemenitische perspectief te tonen. Marina de Regt is expert bij het Grote Midden Oosten Platform en heeft jarenlang in Jemen gewoond. Faris Alqubati vluchtte in 2013 uit Jemen en is medeoprichter van de Yemeni Netherlands club. Ze vulden elkaar naadloos aan, waarbij ze benadrukten dat we op een andere manier naar het conflict moeten kijken. “We moeten zoeken naar een derde partij binnen Jemen die kan bemiddelen. Het humanitaire aspect moet daarbij leidend zijn”, aldus Alqubati. De vraag-en-antwoordsessie met Marina De Regt en Faris Alqubati bleek helaas het enige programmaonderdeel te zijn waarin het Jemenitische, humanitaire oogpunt echt centraal stond.

Want ook de paneldiscussie met Moosa Elayah (Center for International Development Issues), Suying Lai (Oxfam Novib) en Arend Jan Boekestijn (Universiteit Utrecht) ging met name over de geopolitieke belangen die spelen in de oorlog in Jemen. Enerzijds is dat logisch, omdat de oorlog in Jemen niet helemaal los kan worden gezien van de grote machten in de regio, Saoedi-Arabië en Iran. Anderzijds is deze beperkte blik vooral zonde, omdat we zoveel kunnen leren van de situatie en initiatieven van Jemenieten zelf.

Belangrijke rol van vrouwen

Neem het voorbeeld van Manal Qayed, wier verhaal wordt verteld in het Jemen-themanummer van het tijdschrift Gender en Duurzame Vrede. Tot 2015 werkte ze als ambtenaar in al-Hodeida, de belangrijke haven en doorvoerplaats die door de internationale coalitie hermetisch werd afgesloten van de rest van de wereld. Haar salaris was na het uitbreken van de oorlog praktisch niets meer waard. Om wat extra te verdienen, monitorde ze namens een ngo welk effect de bombardementen hadden op de stad. Voor haar gevoel droeg Manal weinig bij aan het helpen van mensen, waarna ze besloot te gaan werken voor een gemeenschapscentrum dat ontheemden opvangt. Tot op de dag van vandaag zet ze zich op die manier in voor haar land.

Of neem het voorbeeld van Amal Basha. Ze is voorzitter van het Arabische Zustersforum voor Mensenrechten. Ze staat bekend als een van Jemens meest vermaarde feministen, en werd in 2014 uitgeroepen tot Takreem Arabic Woman of the Year. In 2011 nam ze deel aan de Nationale Dialoog, een toenaderingspoging tussen verschillende groeperingen in Jemen. Tijdens de oorlog deed ze onderzoek naar martelingen in de Jemenitische gevangenissen. Nadat een collega van haar was vermoord, besefte ze dat het niet langer veilig was om in Jemen te blijven werken. Haar boodschap voor de wereld: “Kom in beweging! Draag met informatie, opinies en met acties bij aan de vrede en veiligheid van onze planeet. Stilte is een passieve daad waarmee we de oorlog binnenlaten.”

De voorbeelden van Amal Basha en Manal Qayed illustreren de belangrijke rol die vrouwen spelen in humanitair onderzoek en zorgverlening. Daarnaast bieden ze een bredere kijk op de ontwikkelingen in Jemen. Want er wordt vaak over vrouwen in het Midden-Oosten gepraat, maar zelden staan vrouwen als Amal of Manal centraal.

Verder dan stereotypes

Ook aanwezig bij het Grote Jemen Debat was de Jemenitische ambassadeur Sahar Ghanem. Ze was erg enthousiast over het feit dat er een speciale avond werd georganiseerd over Jemen. Over de beeldvorming die over Jemen ontstaat door verhalen als die in het Volkskrant Magazine (zie ook de reactie van Marina de Regt op dit stuk), is ze minder enthousiast. “De last van het hele land komt neer op de vrouwen. Dat was al zo vóór 2015, maar dat is gedurende de oorlog alleen maar versterkt. Het is treurig dat een journalist van wie je mag verwachten dat ze meer weet, er niet in slaagt verder te kijken dan stereotypes.”

Natuurlijk moeten we geen sprookjesverhalen schrijven over Jemen. De realiteit staat dat simpelweg niet toe. Wat we wel kunnen doen, is de situatie in Jemen benaderen vanuit verschillende invalshoeken. 24 miljoen mensen in Jemen zijn afhankelijk van noodhulp. Zijn er dan geen dringendere zaken om over te schrijven en praten dan de strijd tussen Saoedi-Arabië en Iran? Daarnaast is een inclusievere benadering vereist om de ernst van de situatie in Jemen in te zien. Want als we blijven hangen in stereotypes en blijven redeneren vanuit ons westerse perspectief, zullen we het land nooit leren begrijpen.

Smeuïg artikel doet geen recht aan Jemenitische vrouwen

In Volkskrant Magazine van zaterdag 26 januari 2019 doet journaliste Ana van Es verslag van haar bezoek aan Jemen. De Midden-Oostencorrespondente valt van de ene verbazing in de andere: alle stereotypen over man-vrouwverhoudingen in de Arabische wereld worden volgens haar in Jemen bevestigd. Vrouwen moeten zich zwaar sluieren, ze moeten zich onzichtbaar maken, ze worden continu lastiggevallen door mannen, ze worden gedwongen jong te trouwen, ze kunnen niet buitenshuis werken, als ze werken wordt hun geld afgepakt door hun mannen en ze hebben geen enkele politieke invloed. Op ironische wijze doet ze verslag van haar ervaringen, en dat levert een smeuïg verhaal op dat het goed doet aan de borreltafel. Maar wat is de toegevoegde waarde van dit verhaal? En waarop zijn haar conclusies gebaseerd?

Van Es is hoogstens een paar weken in Jemen geweest – voor een langere periode krijgen buitenlandse journalisten geen visum. De strijdende partijen laten liever geen pottenkijkers toe en slechts enkelingen slagen erin een visum te bemachtigen. Van Es reist mee met een legereenheid die (zoals vrijwel overal ter wereld) alleen maar uit mannen bestaat. Ze komt in gevaarlijke situaties terecht en voelt zich logischerwijs onveilig. Maar wanneer ze Jemen beter had gekend, had ze van tevoren al kunnen bedenken dat ze grote risico’s nam, en had ze de situatie beter kunnen inschatten. De Britse oorlogsjournaliste Iona Craig komt al jaren in Jemen en weet precies waaraan ze begint wanneer ze het veld in gaat. Deze achtergrondkennis is niet alleen onmisbaar tijdens het maken van de reis, maar behoedt journalisten ook voor het schrijven van oppervlakkige stukken. Het is duidelijk dat Van Es deze kennis ontbeert.

Van Es trekt conclusies over vrouw-zijn in Jemen op basis van de uitzonderlijke situatie waarin ze zich in Mokka (een stadje middenin in het oorlogsgebied) bevond. Daarnaast heeft ze een aantal Jemenitische vrouwen gesproken. Deze vrouwen hebben betaald werk, leiden andere vrouwen op, en zijn betrokken bij pogingen vrede te bewerkstelligen. Toch zakt haar de moed in de schoenen als ze hoort welke obstakels vrouwen tegenkomen. Ja, Jemen is geen gemakkelijk land voor vrouwen, zeker niet op het eerste gezicht. Maar wie langere tijd in Jemen doorbrengt, zal een heel ander beeld van Jemenitische vrouwen krijgen dan de eerder genoemde stereotypes. Ik heb jarenlang in Jemen gewoond en gewerkt, en raakte al snel onder de indruk van de energie, veerkracht en humor van Jemenitische vrouwen. Ik zag liefdevolle huwelijken, ontmoette mannen die voor hun kinderen zorgen, en vrouwen die hun inkomen zelf besteden.

© Thana Faroq (www.thanafaroq.com)

© Thana Faroq (www.thanafaroq.com)

De oorlog heeft genderrelaties verder onder druk gezet. De humanitaire situatie, het voortdurende geweld, de economische crisis en het toegenomen extremisme hebben grote invloed op de man-vrouwverhoudingen in Jemen. Maar ondanks de oorlog blijven Jemenitische vrouwen zich inzetten voor hun familie, hun gemeenschap en hun land. Ze proberen op allerlei manieren hun kinderen in leven te houden, werken buitenshuis omdat hun mannen er niet meer zijn, zetten lokale organisaties op om humanitaire hulp te verlenen, en oefenen druk uit op de VN-gezant om mee te mogen praten tijdens de vredesbesprekingen.

Jemenitische vrouwen zijn allesbehalve passieve slachtoffers — zie bijvoorbeeld de verhalen van vrouwen in het Jemen-themanummer van het tijdschrift Gender en Duurzame Vrede). In plaats van de kracht van Jemenitische vrouwen te laten zien die ondanks ongelijke genderrelaties proberen de situatie in hun land te veranderen, gebruikt Van Es haar ervaringen om een sensationeel verhaal te schrijven. Zo draagt ze bij aan het onbegrip over een land dat schreeuwt om positieve aandacht.

Dit artikel verscheen eerder bij Standplaats Wereld, een weblog van antropologen aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Wat kan Europees beleid voor jongeren in het Midden-Oosten betekenen?

Hayat Essakkati, die Maroc4Invest oprichtte, combineert ervaring in internationale economische programma’s met ondernemerschap in Noord-Afrika. Ze beschreef hoe 60% van de jonge Marokkanen hun land willen verlaten als ze konden. Hetzelfde geldt voor andere landen in de MENA-regio.

Rami Adwan is de vertegenwoordiger van het land voor NIMD in Jordanië. In zijn rol werkt Adwan samen met de regering, het parlement en politieke partijen in Jordanië om de institutionele ontwikkeling van een pluralistisch politiek systeem te bevorderen. Jongeren in Jordanië zijn volledig losgekoppeld van formele politieke structuren.

Gilbert Doumit is een Libanese strategieadviseur, een leiderschapsadviseur en een sociaal ondernemer. Hij beschrijft de vijf prioriteiten voor jongeren als toegang tot goed onderwijs, gezondheid, werk, het politieke toneel en de veiligheid.

Het Grote Midden Oosten Platform organiseerde in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Meerpartijen Democratie (NIMD) en met de steun van D66 Internationaal deze expertmeeting ‘Toegang tot kansen – MENA Jeugd en EU-beleid‘ omdat jongeren centraal staan in veel van de uitdagingen waarmee de Arabische samenlevingen worden geconfronteerd. De jeugd is belangrijk als het gaat om Europese zorgen over migratie naar Europa, en over gewelddadig extremisme. Tegelijkertijd kunnen jongeren de oplossing zijn voor deze uitdagingen, als zij door hun regeringen en samenlevingen in staat worden gesteld een rol te spelen. Want daar gaat het vaak mis: jongeren in de MENA hebben nauwelijks toegang tot werk en sociale en politieke participatie.

Uitdagingen

60% van de MENA bevolking is jonger dan 30 jaar en de jeugdwerkloosheid is de hoogste ter wereld, in sommige landen meer dan 30%. Tegen 2030 moeten Arabische landen 94 miljoen nieuwe banen creëren, ongeveer 5 miljoen per jaar, alleen maar om te voorkomen dat de werkloosheid stijgt. De arbeidsparticipatie is 35%, vergeleken met 52% in de rest van de wereld. Nog onthutsender is het aantal jongeren dat “underemployed” is: zij hebben een te kleine baan om een fatsoenlijk inkomen te verdienen of een baan die zwaar onder hun niveau ligt. Naast de jeugdwerkeloosheid, vraagt ook het onderwijs een stevige verandering, zodat het gaat aansluiten bij de veranderende wereld van werk.

Uitdagingen waarmee jongeren worden geconfronteerd, zijn echter niet alleen economisch. Arabische jongeren leven in een politiek, educatief en sociaal systeem dat hen niet toestaat actief als burgers deel te nemen. Als gevolg van deze politieke en sociaaleconomische situatie, voelen jonge mensen in het Midden-Oosten zich machteloos en gefrustreerd. De enorme omvang van deze generatie betekent dat het cruciaal is om jongeren te betrekken bij de veranderingen die nodig zijn.

6 op de 10 mensen tussen 15 – 24 jaar oud willen de regio verlaten voor Europa of de VS. Politieke en sociale instabiliteit, een gebroken gezondheidszorg en structurele werkloosheid drijven hen weg of laten hen zonder hoop op een betere toekomst in hun thuisland.

Oplossingen

Jongeren in de MENA-regio kunnen echter ook oplossingen bieden voor veel van de uitdagingen waar de regio voor staat, als ze daar de mogelijkheden en een platform voor krijgen. De experts identificeerden vijf prioritaire gebieden voor jongeren die moeten worden aangepakt. Jongeren in de MENA-regio hebben betere toegang nodig tot:

  • Kwaliteitsonderwijs
  • Gezondheidszorg
  • Werk
  • De politieke
  • Veiligheid.

Om deze prioriteiten op een duurzame manier aan te pakken, identificeren de deskundigen deze specifieke methoden waarmee de EU de jeugd kan ondersteunen:

  • Programma’s om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, door middel van beroepsopleiding, in scholen en universiteiten, en door middel van informele onderwijsprojecten;
  • Programma’s voor beroepsopleiding en (sociaal) ondernemerschap, waarbij jongeren worden gestimuleerd om af te stappen van traditionele en overheidsbanen en zich te bewegen naar sectoren zoals grafisch ontwerp, IT, sociale media, bouw, offshoring, toerisme, media, loodgieterij, timmerwerk, eten en drinken;
  • Strategieën voor samenwerking van de publieke en private sector, bijvoorbeeld door ontwikkeling van beroepsopleidingsprogramma’s voor bedrijven;
  • Gebruik de pool van getalenteerde Europese jongeren die bereid zijn om samen te werken met MENA-jongeren voor de MENA-regio;
  • Het groeiende aantal horizontale platforms dat door jongeren in de regio is opgericht, erkennen en ondersteunen. Deze platforms helpen de jeugd zijn burgerschap te verwoorden en nieuwe sociale contracten te vormen.

Hayat Essakkati, Rami Adwan en Gilbert Doumit

Essakkati, Doumit en Adwan hadden ook twee dringende vragen voor de Europese beleidsmakers: wie zijn jullie partners in de MENA-regio en wat is jullie langetermijnvisie?

De EU en verschillende Europese regeringen moeten in hun beleid voor de MENA-regio zorgvuldig overwegen met wie ze samenwerken. Het werken met autocraten die de jonge meerderheid van de bevolking niet vertegenwoordigen, zal de impact van de programma’s op het bevorderen van werkgelegenheid en burgerschap stevig verminderen.

Doumit is zeer duidelijk over twee dingen: EU-beleid en -programma’s moeten op een meer geïntegreerde en holistische manier worden ontwikkeld, in plaats van de vele afzonderlijke ‘silo’s’ die momenteel afzonderlijke en kortetermijnprogramma’s ontwikkelen. En de regio heeft behoefte aan meer holistische langetermijnstrategieën waarbij alle partijen worden betrokken (dus ook jongeren) en die uitgaan van de waarden waar we in Europa ook vanuit gaan: vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid.

Schijn van wederopbouw in Syrië bedriegt (#HearMeToo)

Het Binnenhof kleurde vorige week oranje. Ter ere van de wereldwijde VN-campagne Orange The World, die internationaal aandacht vraagt voor geweld tegen meisjes en vrouwen. In de sociale media gebeurt dit via de hastag #HearMeToo.

Geweld tegen vrouwen is een wereldwijd en bekend probleem. Minder bekend is hoezeer vrouwen en meisjes in Syrië lijden onder ernstige vormen van geweld. In aansluiting op de campagne Orange The World voeren tweehonderdvijftig Syrische vrouwen actie, in heel Syrië én op internationaal niveau. #Spreekmetluidestem is de hashtag van het landelijke netwerk ‘Anna Hiya’ (‘Ik ben Zij’).

De Syrische activisten, onder wie een woordvoerster van Anna Hiya, schetsten afgelopen week in Den Haag een alarmerend beeld van hun vaderland. Een land dat in wederopbouw zou moeten zijn, waar de opstand is neergeslagen, waar president Assad weer stevig in het zadel zit en IS grotendeels is verdreven.

Toegenomen rechteloosheid

Naast de 6,4 miljoen Syriërs die wisten te vluchten, zijn er 4,4 miljoen ontheemden, die in het land rondzwerven. Omdat het land onveilig is, omdat hun huizen zijn verwoest of omdat ze om andere redenen niet naar hun stad kunnen terugkeren. Bijvoorbeeld naar Raqqa, het voormalig bolwerk van IS. Niet alleen vanwege de totale destructie, of vanwege de landmijnen — wellicht nog het meest vanwege de allesoverheersende geur van ontbindende lijken onder het puin, naar verluidt vele duizenden. Er heeft zich nog niemand gemeld om deze lichamen te bergen. De burgers van Raqqa kunnen niet terugkeren naar de stad die hun de adem beneemt en hen herinnert aan buren, naasten en familie die overal kunnen liggen. Laat staan dat ze aan wederopbouw kunnen denken.

Dit zijn beelden van een humanitaire ramp, die tot in detail en luid en duidelijk wordt verwoord door een deel van het Syrische volk, dat er alles aan probeert te doen om zichzelf hoorbaar te maken: #HearMeToo. Vrouwen, inmiddels in de meerderheid in het land waar zoveel soldaten en rebellen zijn gedood, schetsen een beeld van toegenomen rechteloosheid. Aan het hoofd van 80 procent van de Syrische huishoudens staat een vrouw. Dat maakt hun positie zwakker dan ooit tevoren, ook omdat ze makkelijk te gebruiken zijn in het machtsspel van de overheid, die alle oppositie in de kiem wil smoren. Bedreigingen, verkrachtingen en verdwijningen zijn aan de orde van de dag. Verkrachting is een politiek wapen tegen vrouwen geworden, stellen de Verenigde Naties in een recent rapport. Meer dan 220.000 mensen zitten gevangen in Assads gevangenissen. Ook daar zijn vrouwen in de meerderheid, waardoor het regime hun families kan chanteren.

Luide Syrische stem

Dit is slechts een greep uit de verhalen die ons voorstellingsvermogen te boven gaan. Stélden we ze ons maar voor. Wilden we ze maar zien. Maar we kijken weg. IS is uitgeschakeld, aan de heerschappij van Assad valt niet meer te tornen en de westerse coalitie, geleid door een Amerikaanse president die alleen in termen van handelsbelang denkt, wil simpelweg de portemonnee niet trekken voor wederopbouw en betere vluchtelingenopvang. Maar kunnen we de ogen sluiten voor een probleem dat het Westen zelf heeft verergerd? Willen we een onbeschermd volk aan zijn lot overlaten?

Het spook van Syrië zal ons blijven achtervolgen. Onze buren kloppen op de deur, nieuwe migraties en burgerdoden staan ons te wachten. Bovendien klinkt de luide Syrische stem in onze oren. Het Westen kan veel meer doen, stelt zij.

Solidariteit en steun

In het land zelf pleiten de Syrische vrouwen voor wetgeving die vrouwen beschermt tegen seksuele uitbuiting, kindhuwelijken en huiselijk geweld. Hun belangrijkste boodschap is dat een politieke overgangsregeling alleen mogelijk is als alle (vrouwelijke) gevangenen worden vrijgelaten. De Syriërs zullen geen vredesproces vertrouwen als niet ook wordt gesproken over de vrijlating van deze enorme aantallen gevangenen. Iedereen heeft een of meer familieleden die zijn verdwenen of gevangen genomen.

De Syrische vrouwen wijzen al jaren op het belang van VN-resolutie 1325, die vrouwen gelijkwaardig en integraal deel laat uitmaken van het politieke vredesproces. Het zijn deze vrouwen die een andere toekomst voor Syrië mogelijk maken. In Nederland, Brussel en Parijs roepen zij op tot solidariteit en steun. Ondersteun de netwerken van Syrische vrouwen en andere maatschappelijke initiatieven die al jaren van binnenuit werken aan een rechtvaardig, geweldloos en vrij Syrië. Syrië gaat ons allemaal aan, zeker zolang onze buren naast een vernietigd heden en verleden, ook geen toekomst hebben.

De dood van Khashoggi (deel 2): ‘De wereld is een akelige plek’ – zegt Trump

Op maandag 6 november 2017, de dag van de arrestatie van de Saoedische prinsen en zakenlieden en hun opsluiting in het Ritz Carlton in Riyad, liet ook President Trump van zich horen. Hij beschuldigde de arrestanten ervan Saoedi-Arabië jarenlang ‘uitgemolken’ te hebben. Diezelfde dag liet ook twitteraar Mujtahid [zie deel 1 van dit artikel] in meerdere tweets van zich horen. Zo richtte hij zich direct tot de Amerikaanse president. Hij beweerde in zijn tweets dat Mohammed bin Salman de Amerikaanse president persoonlijk zou hebben omgekocht. Dat zou gebeurd zijn bij Trumps bezoek aan de Saoedische hoofdstad Riyad in mei 2017. Een indirect aan Trump gerelateerd schip zou toen in de haven van het Saoedische Jeddah hebben gelegen. Aan boord van het schip werd een miljard dollar in cash gebracht. Een persoonlijk cadeau van Mohammed bin Salman aan Trump, zo tweette de eerder goed geïnformeerd gebleken Mujtahid, Hij gaf voor dit bericht geen bronnen.

Het jacht zou zwaar bewaakt zijn en de naam, herkomst en plaats van bestemming waren in nevelen gehuld.  ‘Niet eens de havenautoriteiten mochten het jacht naderen’, aldus Mujtahid. ‘Als het waar is dat Trump zich door Bin Salman heeft laten omkopen, zal dat enorme juridische en politieke gevolgen hebben’, concludeerde het internetplatform The Middle East Eye dat de tweet een dag later besprak. De Financial Times wijdde er ook een artikel aan maar heeft het stuk weer van het internet verwijderd. Daarna werd over dit thema niets meer vernomen. Dat kan veranderen. Verschillende Amerikaanse Senatoren hebben de afgelopen weken gezegd dat er een onderzoek moet komen naar de financiële verknopingen van de Trumps, inclusief schoonzoon Kushner, met Saoedi-Arabië. Door de recente nieuwe  machtsverhoudingen in het Amerikaanse congres is dit ook mogelijk geworden.

Misschien haalt de lastige en meestal goed geïnformeerde twitteraar Mujtahid dan alsnog zijn gelijk.

Tillerson verhindert oorlog met Qatar en wordt ontslagen

Dat Trump niet erg luistert naar ervaren adviseurs, maar vanuit zijn intuïtie en gevoel als zakenman handelt, is langzamerhand bekend. Een laatste voorbeeld is hoe hij een rapport negeerde van de Amerikaanse geheime dienst CIA, die MBS persoonlijk voor de moord op Khashoggi verantwoordelijk stelde.

In juni 2017 schreef de The American Conservative het artikel ‘Tillerson and Mattis Cleaning Up Kushner’s Middle East Mess’, verwijzend naar de zogenaamde vredesmissie in het Midden-Oosten die geleid wordt door Trumps schoonzoon Jared Kushner. Volgens het Amerikaanse kritische internetplatform The Intercept wilden Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) , in juni 2017, aan het begin van de crisis met Qatar,  dit laatste land met militair geweld veroveren en doorstoten naar de hoofdstad Doha.

Maar het sjeikdom Qatar  een belangrijk regionaal Amerikaans militair hoofdkwartier waar  tienduizend militairen en de Al-Udeid luchtmachtbasis gevestigd zijn. Het was een belangrijke uitvalsbasis van de Amerikanen voor operaties tegen terreurgroep ISIS in Irak en Syrië. Reden genoeg voor toenmalig minister van buitenlandse Zaken Rex Tillerson om een aanval op Qatar  te willen verhinderen. Een daad, die alweer volgens The Intercept,  waarschijnlijk leidde tot zijn ontslag: Tillersons veto zorgde voor een woedende Mohammed bin Zayed (MbZ) van Qatar’s vijand, de VAE. Bin Zayed was al in 1996, toen als chef-staf van het leger van de Emiraten, betrokken bij een mislukte couppoging in Qatar.

Kroonprins Mohammed bin Zayed van de Verenigde Arabische Emiraten, met een stukje skyline van Dubai op de achtergrond.

Terwijl Tillerson probeerde de gemoederen tot bedaren te brengen, verwelkomde Trump de blokkade van Qatar en twitterde hij beschuldigingen aan het adres van het land als ‘hoofdsponsor van het internationale terrorisme’. Volgens The American Conservative was de speech waarin Trump Qatar beschuldigde van het financieren van terreur ‘at a very high level’ voor een deel zelfs geschreven door de ambassadeur van de VAE, Yousef al-Oteiba. Deze ambassadeur is een bekende figuur in Washington en stond, zo wist de journalistieke site Politico, dagelijks in telefoon- en emailcontact met Kushner.

Tillerson stak zijn frustratie niet onder stoelen of banken. Tillerson en de Amerikaanse minister van Defensie James Mattis maakten duidelijk waar zij voor stonden. James Mattis ondertekende zes dagen na Trumps anti-Qatartweets met de minister van defensie Khalid al-Attiyah een deal voor de verkoop van 36 F-15 gevechtsvliegtuigen aan Qatar.

Zeker nadat Tillerson hij Trump in Juli 2017 een ‘moron’, een debiel, genoemd had, moest de kop van de minister rollen,. The Washington Post, The New York Times en The Intercept zijn eenstemmig in hun oordeel dat het geen toeval is dat Tillerson werd ontslagen precies een week voordat Mohammed bin Salman zijn reis naar Amerika begon als officiële troonopvolger van Saoedi-Arabië . Dat was vlak nadat de Qatar goedgezinde kroonprins Mohammed bin Nayef aan de kant was geschoven.

Bij de aankomst van MbS in de VS straalde zijn gezicht op het titelblad van een bijna honderd  pagina’s  dik,  rijk geïllustreerd magazine met de naam The New Kingdom in de krantenkiosken.  The Middle East Eye vond uit wie de uitgever was: de American Media Inc (AMI), hetzelfde bedrijf dat ook het uiterst Trump-gezinde blad National Enquirer uitgeeft.

De mislukkingen van MbS

In maart 2018 maakte Mohammed bin Salman een rondreis van drie weken in de VS om zijn plan Vision 2030 voor Saoedi-Arabië te promoten. Hij ontmoette er Mark Zuckerberg, de oprichter van Facebook, Microsoft-CEO Satya Narayana Nadella, Google-medeoprichter Sergey Brin, Magic Leap-CEO Rony Abovitz, Virgin Groupoprichter Richard Branson, Apple-CEO Tim Cook, Amazon-oprichter Jeff Bezos en nog vele anderen. De reis kreeg ruime aandacht van de media. Er bestaat daar nog steeds een vreemde fascinatie en sympathie voor het idee van ‘de hervormende autocraat’, de goede en sterke dictator die volgens verschillende westerse media een land ‘uit een achterlijk verleden naar een moderne toekomst’ kan leiden. In de loop van de daarop volgende  maanden heeft MbS in de Arabische regio de naam ‘Prins Chaos’ verworven. In buurland Koeweit wordt hij door sommigen spottend ‘Little Saddam’ genoemd.

De lijst die aanleiding gaf voor dergelijke niet complimenteuze kwalificaties is lang: de diplomatieke crisis met Canada, de handelsblokkade van Qatar, de gevangenneming en het gedwongen aftreden van de in Saoedi-Arabië geboren Libanese premier Saad Hariri (omdat Hariri ook de Franse nationaliteit heeft, bemiddelde de Franse president  Macron persoonlijk voor zijn vrijlating), de door MbS, nog als minister van defensie samen met Mohammed bin Zayed van de VAE begonnen oorlog in Jemen en de mislukte verkoop van aandelen van oliebedrijf Saudi Aramco in New York en Londen om een dreigend begrotingstekort van het land te voorkomen. Het zijn mislukkingen die van hem niet de ideale betrouwbare partner voor de VS en de rest van het Westen maken. Maar hij komt ermee weg doordat de macht bij hem als kroonprins en potentieel erfgenaam van de macht geconcentreerd is. Daarmee schakelde hij ook alles wat naast hem in het koninkrijk nog enige invloed had vrijwel uit. Het probleem is dan ook dat hij, in tegenstelling tot zijn voorgangers, als individu door geen enkele structuur, institutie of door andere leden van het koninklijk huis kan worden tegengehouden.

Hoewel Saoedi-Arabië altijd al een brute dictatuur is geweest en de rol van MbS in dat verband eigenlijk irrelevant zou moeten zijn, lijkt de  moord op Khashoggi nog lange tijd aan Mohammed bin Salman en dus  ook aan Saoedi-Arabië te zullen blijven kleven.

‘Het is erger dan een misdaad, het is een fout’.

De Saoedische minister van Buitenlandse Zaken Adel al-Jubeir noemde de moord op Khashoggi ‘a tremendous mistake’, een ongelooflijke fout. Dat  doet denken aan de uitspraak die Napoleons minister Joseph Fouché in 1804 deed over de door Napoleon georkestreerde moord  op de royalistische maar verder irrelevante Hertog van Enghien, waarover heel Europa toen geschokt was.

Fouché noemde dit later ‘erger dan een misdaad, het is een fout!’ ‘C’est pire qu’un crime, c’est une faute’. Dat was toen een wereldschandaal, maar Napoleon kwam er mee weg.

Of MbS wegkomt met de moord op Khashoggi en of hij zijn one-man-show kan voortzetten, is nog niet zeker. Hoewel de Amerikaanse geheime dienst CIA zeker weet dat MbS de opdrachtgever was, doet Trump dit bijna laconiek af met: ‘Misschien was hij het, misschien was hij het niet.’

In een verklaring op de website van het Witte Huis onderstreept Trump dat Khashoggi, de columnist voor de Washington Post, voor Saoedi-Arabië een staatsvijand was.

Een andere uitspraak van Trump: ‘Misschien moet de wereld wel verantwoordelijk worden gesteld, want de wereld is een akelige plek’.

Op dinsdag 28 november schreef vroegere CIA-chef, thans minister van Buitenlandse Zaken, Mike Pompeo, in een opiniestuk in de Wall Street Journal over de houding van de president tegenover Mohammed bin Salman: ‘We vergoeilijken de moord op Khashoggi niet, maar Saoedi-Arabië is een machtige partij voor de stabiliteit van het Midden Oosten’. Pompeo benadrukt dat Saoedi-Arabië nodig is voor de regio, en om de nog breekbare democratie van Irak veilig te stellen.

Keren de kansen? 

Op het moment van schrijven maakt MbS een reis door Arabische landen om voor zijn thuisfront te bewijzen dat hij het vertrouwen van die landen niet verloren heeft. Dat is moeilijk. In Algerije en Tunesië maar ook in Egypte ging zijn aankomst vergezeld van protesten op straat. Volgens de in Londen werkende  professor Madawi al-Rasheed is er nog een kans om te verhinderen dat MbS koning van Saoedi-Arabië wordt. Paradoxaal genoeg is dat volgens haar wanneer koning Salman komt te overlijden. Dan zijn er  nog een paar andere capabele kandidaten die als ‘overgangskoning’ zouden kunnen dienen.  Eén is de 78-jarige Khalid bin Faisal, een senior onder de prinsen, die het vertrouwen geniet van koning Salman. Hij is zoon van de overleden koning Faisal en op dit moment gouverneur van Mekka. Onlangs werd hij als persoonlijke gezant van de koning naar Turkije gestuurd om zich daar over het onderzoek naar de moord op Khashoggi te informeren. Een andere man die volgens Al-Rasheed in aanmerking komt is prins Ahmed bin Abdul Aziz, een broer van koning Salman die in 2012 minister van Binnenlandse Zaken was.

De geruchten gaan dat deze mogelijkheid de laatste maanden achter gesloten deuren in privéhuizen bediscussieerd wordt onder de senioren van de monarchie. Volgens twitteraar Mujtahid zouden veel Saoedische legereenheden in het geval van een afzetting van MbS niet bereid zijn tegen andere troepen te vechten.

Aan de andere kant van de wereld roepen de laatste dagen ook republikeinse senatoren dat de moord op Khashoggi niet zonder consequenties kan blijven. Je neerleggen bij de wereld als ‘akelige plek’ en zo de moord op een journalist excuseren, is dan evengoed een excuus voor organisaties als Al-Qaida en ISIS om door te gaan met terreurdaden.

Democratische afgevaardigden gaan ongetwijfeld in de financiële wandel van Trump en Kushner spitten. Mogelijk wordt dan ook de wereld voor hen ‘een akelige plek’.

In tegenstelling tot de dictatuur van één man, draaien de molens van een democratische rechtsstaat wat langzamer, maar als bij een diepgaand onderzoek uitkomt dat Trump zich heeft laten omkopen door Saoedi-Arabië, zullen beide van het toneel verdwijnen: Mohammed bin Salman én Trump.

De dood van Khashoggi (deel 1): Wat eraan vooraf ging

Het vermoorden, in stukken zagen en laten verdwijnen van de Saoedische journalist Jamal Ahmad Khashoggi is geen verhaal uit een film van Hitchcock  of uit de tv-serie ‘Game of Thrones’, het maakt deel uit van de buitenlandpolitiek van het Saoedische koninkrijk anno 2018. Het zicht erop wordt overigens bemoeilijkt door de verstrengeling van rivaliteiten in het Midden-Oosten waar het niet alleen om de militaire, economische en financiële belangen van staten gaat, maar evengoed om de individuele belangen van de spelers die aan de touwtjes trekken. Hoe dat precies in zijn werk gaat, is van buitenaf – maar evengoed van binnenuit –   nauwelijks te doorgronden door het haast mystieke waas van geheimzinnigheid dat de machtsstructuren van het Saoedische koningshuis omgeeft,.

De moord in het Saoedische consulaat in Istanboel op 2 oktober brengt intussen meer dan alleen de brutaliteit van dat dictatoriale koninklijke regime aan het licht. Ze laat ook het morele failliet van de politiek in het Westen zien, en het failliet van de media, die zulke dingen ongestraft laten gebeuren. Zo is opmerkelijk, dat de aandacht in veel opiniestukken in Europese media niet uitgaat naar het het verwerpelijke optreden van het Saoedische koningshuis, maar dat verwijtend wordt gewezen naar Turkije, als het land dat in de regio politiek het meest van dit schandaal zou profiteren.

Lange lijst verdwijningen

Saoedi-Arabië, ook wel het land van de 5000 prinsen genoemd, wordt sinds zijn oprichting geregeerd door middel van carrot-and-stick: loyaliteit van onderdanen en leden van de Familie al-Saoed wordt beloond, gebrek aan loyaliteit gestraft. Wie zoet-is-krijgt-lekkers, wie-stout-is-de-roe, maar dan op z’n Saoedisch. Trouwe volgelingen delen in de olierijkdom en krijgen goede posities, wie zich kritisch opstelt, loopt flinke kans op intimidatie, opsluiting, foltering of dood.

Het spoorloos laten verdwijnen van dissidenten en critici van het regime, ook als ze zich, zoals Khashoggi, in het buitenland bevinden, gebeurt niet pas sinds Mohammed bin Salman kroonprins is: het heeft een lange traditie in het land. Wel wordt het door geavanceerde opsporingsmethoden steeds geraffineerder. Het land beschikt over een cyberleger dat wereldwijd dissidenten het leven zuur tracht te maken of erger.

Nasir al-Said, de schrijver van het boek ‘Tarikh al-Saud’ (‘Geschiedenis van al Saoed’) uit 1960, waarin hij harde kritiek aan het adres van Saoedi-Arabië uitte, werd in 1979 door een door Saoedi-Arabië betaalde Palestijnse groep uit Beiroet ontvoerd. Er is nooit meer iets van hem  vernomen. Daarnaast verdwenen de afgelopen jaren drie in Europa wonende Saoedische prinsen die kritiek hadden op het koningshuis. Sultan bin Turki bin Abdulaziz, neef van Koning Fahd, werd in 2003 in Genève ontvoerd en tegen zijn zin naar zijn vaderland gebracht. Prins Turki bin Bandar verdween uit Parijs in 2015. Daarvóór postte hij twee jaar lang filmpjes op YouTube waarin hij opriep tot hervormingen, en stond hij in nauw contact met de activist en blogger Wael al-Khalaf. Rond dezelfde tijd verdween Prins Saud bin Saif al-Nasr die vaak was te vinden in luxueuze Europese hotels en casino’s. Vanaf 2014 bekritiseerde hij de Saoedische monarchie en riep hij op tot vervolging van Saoedische  ambtenaren die geholpen hadden de Egyptische president Mohammed Morsi af te zetten. In september 2015 riep een anonieme briefschrijver ertoe op om koning Salman van de troon te stoten. Saud bin Saif al-Nasr twitterde enkele dagen later dat de mensen in Saoedi-Arabië de straat op moesten gaan om te protesteren. Het is het laatste dat van hem vernomen is. Hetzelfde lot trof achttien andere Saoedi’s die in het buitenland woonden. Vermoedelijk zijn ze met privévliegtuigen naar Saoedi-Arabië ontvoerd. Een andere dissident, prins Khaled bin Farhan, vluchtte 2013 naar Duitsland. Daar zit hij nog steeds ondergedoken  uit angst om ontvoerd te worden.

Sinds de dood van Khashoggi wijzen Human Rights Watch en Amnesty International nog eens extra op het lot van vrouwelijke dissidenten zoals Samar Badawi en Nassima al-Sada in Saoedische gevangenissen.

En dan zijn er nog de executies van buitenlandse werknemers die in het land ter dood waren veroordeeld. Zo werd onlangs voor de vierde opeenvolgende keer een Indonesische arbeidsmigrant geëxecuteerd zonder dat de Indonesische overheid daar überhaupt over geïnformeerd werd.

Het Saoedische trollenleger

‘Deze  nieuwe dolgedraaide internationale terreur kan niet meer door propaganda aan het zicht worden onttrokken’, schreef de New York Times na de moord op Khashoggi. Met het woord ‘nieuw’ negeerde de krant het feit dat dit soort moorden en ontvoeringen al zeker veertig jaar aan de gang zijn. Digitale opsporingsmethoden en online propaganda nemen als hulpmiddelen voor het oefenen van die terreur daarbij steeds geraffineerder vormen aan. Intimidatie via internet, vooral via Twitter, heeft er de afgelopen weken voor gezorgd dat meerdere Saoedische twitteraars in de Verenigde Staten en Europa ondergedoken zitten. Onder wie de Saoedische vrouwenrechtenactiviste Manar al-Sharif, die 230.000 volgers op Twitter. In een livestream kondigde ze aan Twitter op te geven uit angst voor haar leven.

“The new Kingdom”, een propagandamagazine dat in de VS verscheen bij het bezoek van Mohammed bin Salman.

Twitter genoot sinds het begin van de Arabische revoluties in 2010 grote populariteit in het Midden-Oosten. Ook veel Saoedi’s hoopten dat de berichtendienst de individuele burger een stem kon geven en een democratisch instrument zou worden. In plaats daarvan werd Saoedi-Arabië een voorbeeld van hoe Twitter kan worden gebruikt om tegenstanders het zwijgen op te leggen en hoe autoritaire regimes sociale media kunnen manipuleren. Het koninkrijk beschikt over een cyberleger van bots en trollen, de ‘thubab’, wat ‘vliegen’ of ‘horzels’ betekent. Wereldwijd maakt het dissidenten het leven lastig. De horzels worden aangestuurd door een – ook bij de moord op Khashoggi betrokken– topadviseur van Mohammed Bin Salman ofwel MBS. Saud al-Qahtani werkt vanuit een boerderij-achtige nederzetting buiten Riyad. Hij is ook degene die Saoedische dissidenten op de zwarte lijst zet, hen opspoort, waarna ze online en/of fysiek worden aangevallen. Terwijl de wereld met afschuw, maar ook met verbaasde fascinatie het nieuws over de ontwikkelingen in de moord op Khashoggi volgt, kunnen de Saoedi’s zelf alleen maar hopen niet op deze lijst terecht te komen. De Canadese regering en klokkenluider Edward Snowden vanuit zijn woonplaats Moskou beschuldigen intussen het Israëlische bedrijf NSO ervan Saoedi-Arabië hierbij geholpen te hebben met behulp van de geavanceerde spionagesoftware Pegasus.

In Saoedi-Arabië zelf is discussie over de intriges en de worstelingen om de macht volslagen taboe. Zelfs over de gezondheid van prinsen mag niet openlijk gesproken worden. Een journalist van persbureau Reuters die schreef dat een belangrijk lid van de koninklijke familie getroffen was door kanker, moest meteen het land uit.

Een twitterende luis in de pels van de macht

Over de machtsverhoudingen, over de stelselmatige geheimzinnigheid en de eeuwige roddels die voorafgaan aan  officiële bekendmakingen, schrijft Madawi al-Rasheed. Ze is kleindochter van een door het Huis Al-Saoed verdreven emir van het emiraat Jabal Shammar (ook wel bekend als Haʾil). Madawi al-Rasheed  is professor in de sociale antropologie aan King’s College in London en internationaal gerenommeerd kenner van Saoedi-Arabië. In haar publicaties beschrijft ze niet alleen de verhoudingen binnen het koninkrijk maar verwijst ze ook naar de nieuwe online-dissidenten die veel gewicht in de schaal leggen bij het blootleggen van informatie  uit de binnenste kring van de met geheimzinnigheid omgeven Saoedische monarchie.

De behoefte aan echte informatie vanuit deze koninklijke kringen heeft een nieuw Twitter- fenomeen doen opstaan: de mysterieuze klokkenluider en ‘rebel-twitteraar’ Mujtahid ibn Harith ibn Hamam. Sinds 2011 wist hij meer dan twee miljoen volgers te verzamelen. Onder de naam Mujtahidd twittert hij geheime informatie over het machtsapparaat van het koninkrijk de wereld in. In westerse media wordt hij soms een Saoedische Julian Assange genoemd. Voordat er überhaupt sprake van was, voorspelde hij de afzetting van Mohammed bin Nayef als kroonprins door Koning Salman en de benoeming van Mohammed bin Salman. Dat stuitte op ongeloof. Totdat het gebeurde. Mujtahid twitterde daarna dat de commandant van de Saoedische Nationale Garde, prins Miteb bin Abdullah (zoon van de overleden Koning Abdullah), de volgende zou zijn die zou worden afgezet. Opnieuw ongeloof, Bovendien deden de trollen van de staat, de ‘thubab’, dit af als fantasie.

Tweets van @Mutjahidd, de geheimzinnige Saoedische klokkenluider, over een schip met 1 miljard dollar aan boord.

Maar in november 2017 werd Miteb bin Abdullah niet alleen van zijn functie ontheven: hij werd ook gevangengezet in het Ritz Carlton Hotel in Riyad, samen met 326 zakenmannen en elf prinsen.

Naast Prins Miteb werd daar ook een andere machtige zoon van koning Abdullah gevangen gezet, prins Turki bin Abdullah, voormalig gouverneur van de Saoedische hoofdstad Riyad. En onder de gevangenen bevond zich ook miljardair en wereldwijde investeerder prins Alwaleed bin Talal. Saillant detail: ook hij was in het bezit van een substantieel pakket aandelen in Twitter.

Mujtahid kreeg dus gelijk. Met zijn correct gebleken voorspellingen over belangrijke beslissingen aan de top van de macht wekte hij dan ook de indruk over zeer goede contacten te beschikken. Over zijn ware identiteit wordt her en der gespeculeerd. De Financial Times vermoedt dat hij de in London wonende dissident Saad al-Faqih is, maar eigenlijk speelt dat geen rol. De inhoud van zijn tweets is interessant omdat hij anticipeert op wijzigingen in de koninklijke pikorde en bericht over corruptie in de regering. Daarnaast staan er smeuïge details over het privéleven van verschillende prinsen in zijn tweets. Door de bank genomen is Mujtahid kritisch over hen die aan de knoppen van de macht zitten. Maar ook over hervormers, over de  islamisten en over de ‘ulema’ – de islamgeleerden die het regime legitimeren. Hij wil de huichelaars ontmaskeren. Ware islam betekent voor hem afwijzing van onrecht, onderdrukking en corruptie. Mujtahidd: ‘Ik verspreid informatie om de huichelaars onder intellectuelen, geleerden en islamisten te ontmaskeren’. Zo wijst Mujtahid met naam en toenaam, de veelal Egyptische adviseurs aan die voor veel beslissingen verantwoordelijk zijn, vaak tot ergernis van de officiële functionarissen in  zijn land. De populariteit van Mujtahid zal niet afnemen zolang Saoedi-Arabië met ijzeren vuist wordt geregeerd door één man, Mohammed bin Salman, een man die zich omgeeft met buitenlandse adviseurs en andere ingehuurde krachten.

 Hoe MbS aan de macht kwam  

Het aan de kant zetten van voormalig kroonprins Mohammed bin Nayef en de benoeming van Mohammed bin Salman (MbS) tot kroonprins door koning Salman bin Abdoelaziz al Saoed  vond plaats in juni 2017. Dat was vijf maanden nadat Donald Trump was geïnaugureerd als president van de Verenigde Staten op 20 januari 2017.

De voorbereidingen voor die machtswisseling die de benoeming feitelijk is, en die mede afhankelijk was van Amerikaanse steun,  kwam ergens begin 2017 op gang. De Amerikanen en vooral de Amerikaanse president en zijn kleine kring van vertrouwelingen zijn nauw verbonden met de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman. Dat neemt niet weg dat Trumps voorgangers meestal eerst de buurlanden Mexico en Canada bezochten. Trumps eerste reis naar het buitenland in mei 2017 ging echter naar Saoedi-Arabië. In de Saoedische hoofdstad Riyad ontmoette hij naast Koning Salman ook de toenmalige kroonprins Mohammed bin Nayef, terwijl al vaststond dat hij er bij de koning op zou aandringen Mohammed bin Salman tot troonopvolger te benoemen.

Een van de vele lofzangen per tweet van President Trump op de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman.

De grote mentor van Mohammed bin Salman is de kroonprins en de facto heerser van de Verenigde Arabische Emiraten Mohammed bin Zayed, ook wel bekend als MbZ. Deze had in de periode tussen de verkiezingen en de inauguratie van Trump in New York meerdere ontmoetingen met leden van Trumps overgangsteam Jared Kushner (schoonzoon van Trump), Steve Bannon (Breitbart) en Michael Flynn (de latere Nationale Veiligheidsadviseur die moest aftreden). In het team zaten ook Trumps zonen Donald, Eric en dochter Ivanka, maar dit terzijde.

Mohammed bin Zayed,  bekend om zijn negatieve houding tegenover Iran en Qatar en om zijn banden met Israël, heeft in deze gesprekken gelobbyd voor MbS als troonopvolger. Hij, MbZ, ziet de Saoedische MbS als bondgenoot in de oorlog in Jemen en in het verdedigen van de politieke belangen van de relatief kleine Emiraten tegen Qatar en het machtiger wordende Iran. De Emiraten hebben Saoedi-Arabië nodig, zoals Saoedi-Arabië, groot als het land is, ook bondgenoten in de regio nodig heeft. Niet alleen Mohammed bin Zayed sprak tussen de verkiezingen en de inauguratie van Trump met leden van het overgangsteam van Trump: ook de Saudische generaal en chef van de geheime dienst Ahmed al-Assiri – een goede vriend van MbS en nu betrokken bij de dood van Khashoggi – ontmoette Michael Flynn en andere leden van het overgangsteam. Ook de chef van de ‘thubab’ het Saoedisch trollenleger, Saud Al-Qahtani was hierbij aanwezig.

De verstrengeling van de Trumps met Mohammed bin Salman is niet uniek. Ze grijpt inmiddels terug op een traditie die al bestond lang voordat Trump eraan dacht president te worden.

Amerikaanse presidenten hebben al driekwart eeuw een persoonlijke verstandhouding met het Saoedische Koningshuis. De relatie gaat terug tot de ontmoeting van President Franklin D. Roosevelt met de eerste Saoedische koning Abdul Aziz ibn Saud (vader van alle latere koningen) op het oorlogsschip de USS Quincy in het Suezkanaal op 14 februari 1945. De toen gesloten deal van’olie en veiligheid’ heeft vijf Saoedische koningen en dertien Amerikaanse presidenten lang standgehouden. Bij alle kritiek op Trump moet zeker worden vermeld dat ook president Obama in 2016 de huidige kroonprins Mohammed bin Salman in het Witte Huis ontving.

Maar wat voor de Amerikaanse presidenten tot nu toe vooral internationale politiek was, is voor Trump vooral ook een persoonlijk, zakelijk belang,  omdat hij afhankelijk is van geld uit de Golf voor investeringen in zijn vastgoed in de VS. Deze kant van zijn presidentschap is enigszins veronachtzaamd door alle aandacht die uitging naar de Rusland-connectie van deze president.

Lees in het tweede deel van dit artikel de voorlopige ontknoping van dit live koningsdrama. Lees ook waarom de moord op Khashoggi erger is dan een politieke misdaad. En hoe MbS zijn nieuwe macht mogelijk misbruikte om tegenstanders uit de weg te ruimen. En hoe een vermeend schip met een miljard dollar voor een Amerikaanse vriend vergaande consequenties kan hebben. 

Stef Bloks bezoek aan Afrika: Minister stelt EU-belangen voorop en toont gebrek aan inlevingsvermogen voor de problemen in de regio

Helaas stonden de Noord-Afrikaanse gastheren niet echt open voor de verleidingskunsten van Stef Blok. Het doel van het bezoek was een samenwerking bewerkstelligen op het gebied van de zogeheten ‘ontschepingsplatforms’, de door Europa uitgedokterde opvang in de regio. Want, wat de EU eigenlijk stelt is dat de natuurlijke barrière tussen de twee continenten, de Middellandse Zee, Europa geen bescherming meer biedt tegen massamigratie. Daarom heeft de Unie voor ogen dat Noord-Afrika een buffer gaat vormen. Je zou kunnen stellen dat de oude koloniale machten nogmaals de grenzen verleggen. En juist daar waar ze zich decennialang grondstoffen en menskracht toe-eigenden. Je zou ook kunnen zeggen dat de dief die het huis heeft leeggeroofd en de bewoners berooid en met torenhoge schulden achterliet, nu ook nog het beheer van de voorste kamer komt opeisen.

Koloniale erfenis belemmert economische vooruitgang

De gesprekken waren eenrichtingsverkeer. Waar Blok maatregelen ter vermindering van migranten aantrekkelijk probeerde te maken met kraaltjes en spiegeltjes in de vorm van wat handel, wezen Nigeria en Tunesië op de noodzaak van investeringen. In sommige gebieden waar 15% van de jongeren werkloos is kan migratie alleen een halt worden toegeroepen als de economie wordt aangezwengeld. Eenieder begiftigd met boerenverstand kan dat bedenken.

Daarbij komt dat Tunesië zwaar in de schulden zit vanwege opgedrongen leningen die nog voortkomen uit het koloniale tijdperk. Kolonisatoren Engeland, Italië en Frankrijk lieten de Noord-Afrikanen hun eigen grondstoffen delven en goedkoop exporteren en de geldverspillende heersers mochten geld lenen tegen woekerrentes. Die leningen en de rente hierop zijn door de jaren heen steeds meer opgelopen, tot de Arabische Lente van 2011, die een einde maakte aan het gehate en corrupte regime van Ben Ali. Een regime dat overigens werd gesteund door Europa.

Tunesië zit daarnaast ook nog opgescheept met wurgcontracten. Nadat het onafhankelijk werd van Frankrijk in 1956, moest het zich vrijkopen door contracten af te sluiten tegen voor Frankrijk gunstige voorwaarden voor bijvoorbeeld olie- en zout export. Deze contracten zijn recentelijk weer verlengd, omdat geen Tunesische partij zich verantwoordelijk voelt om zich sterk te maken voor een reële prijs en er in het land geen journalist is die deze gebeurtenissen durft te openbaren.

Ondersteun de groei van een gezonde economie

Laten we de ‘ontschepingsplatforms’ zien als de laatste oprisping van tanende koloniale machten om nog een keer het eigen belang garant te stellen in Afrika. Volgens de koloniale mores wordt daarbij niet gekeken naar het belang van de bevolking. Die wil juist verruiming van de mogelijkheden van migratie en investeringen, zodat er meer banen komen.

De EU zou aan deze wensen kunnen voldoen en het voorbeeld van China nemen door de infrastructuur van Afrika op poten te zetten, met oog voor mensenrechten. Waarom geen samenwerking met die Chinezen? De Unie kan ook meer doen om de handel te vergemakkelijken en barrières te slechten zodat binnenlandse productie op gang kan komen. Door te investeren in structurele projecten zouden de vele werklozen aan werk moeten worden geholpen. En hoe gevoelig ook: nationalisatie van alle buitenlandse bedrijven voor de vele grondstoffen die het land rijk is.

Maar, Noord-Afrika moet zelf ook het huis op orde krijgen. Tunesië dient een ethisch beleid ter bestrijding van de wijdverbreide corruptie of ‘tunesitis’ te ontwikkelen, juist omdat er nu een voelbare afwezigheid is van de rechtsstaat en democratische instellingen. Er dient een systeem van “checks and balances” gehanteerd te worden voor controle van de financiering van politieke partijen, en onafhankelijkheid van de media. Bovendien zouden jonge mensen eindelijk in staat moeten worden gesteld mee te gaan regeren.

Eén van de eerste EU maatregelen zou moeten zijn om de Tunesische schuld te verminderen dan wel kwijt te schelden. Geef het land een eerlijke kans op een gezonde economie, til het uit de armoede. Dan is er geen hek, geen muur, geen ‘ontschepingsplatform’ meer nodig. Wanneer de EU echter blijft hameren op het eenzijdig terugdringen van migratie, dan zullen de kosten voor Europese veiligheid alleen maar toenemen. Dat geld kan veel beter gebruikt worden voor duurzame relaties en investeringen, waar alle zijden van profiteren. Alsof deze ook op de lange termijn de bevolkingsexplosie in Afrika (in 2050 2,5 miljard) kunnen tegenhouden.

Blok vond zelf dat Nederland goed bezig is met het bouwen aan een positieve relatie met de Noord-Afrikanen. Dezen hebben zich op hun beurt vooral verbaasd over het op zijn zachtst gezegd grenzeloze gebrek aan inlevingsvermogen van de minister voor de Afrikaanse problemen. Dat gebrek werd geïllustreerd door het serviesgoed dat hij meenam: het weerspiegelt vooral vergane glorie.

Jarabalus: over Babylonische Strijdwagens, Lawrence van Arabië en Toyota-pick-ups van ISIS

Een ongeveer 60 kilometer lange smalle weg voert ten zuiden van Oğuzeli, het vliegveld van Gaziantep in Turkije, naar het grensplaatsje Karkamiş aan de Eufraat. Links en rechts van de weg in het vlakke tot licht glooiende landschap staan de pistachebomen die het ‘groene goud’ voortbrengen waar de streek zo bekend om is. Gaziantep gaat door voor ‘hoofdstad van de pistache’. De dauw die ’s morgens vroeg ontstaat door de grote temperatuurverschillen tussen dag en nacht in het droge steppeachtige gebied aan het koude water van de Eufraat draagt de geur van de pepermuntvelden op de vruchtbare oever van de rivier het land in. Hier, in dit gebied, gaat Anatolië vloeiend over in Mesopotamië in het zuidoosten en Syrië en in het zuidwesten.

In het Osmaanse Rijk waren hier geen staatsgrenzen, maar door het verdrag van Lausanne (1923) kwamen die er wel, en het  stationnetje van Karkamiş aan de 100 jaar geleden gebouwde Bagdadspoorweg werd een grensovergang tussen Turkije en Syrië. De spoorlijn markeert die grens. En die werd door honderden Europese en Aziatische jihadisten vanuit Karkamiş officieel overschreden – tot hij na januari 2014 dicht ging – om zich bij de een rebellengroep aan te sluiten. In de “çay bahçesi” bij het station van Karkamiş, een terras onder de tegen de zon beschermende bomen, werd thee geserveerd en hier ontmoetten jihadisten en hun contactpersonen elkaar op weg naar Syrië, terwijl Syrische vluchtelingen zich in omgekeerde richting bij  hun al eerder naar Turkije gevluchte familieleden voegden. Al in 2011, tijdens het uitbreken van de eerste protesten in Syrische steden, begonnen de Turken met de bouw van een vluchtelingenkamp voor 10.000 mensen ten noorden van Karkamiş en andere kampen bij in deze regio gelegen steden Nizip en Bireçik. Het theehuisje ging in de eerste dagen van januari 2014 teloor, toen de grens dichtging en op luttele meters afstand van het terras achter de stalen grenspoort de vlag van de terreurgroep ISIS werd opgehangen.

Overzichtskaart, Karkamiş, Jarabulus en het antieke Carchemisch op de Turks-Syrische grens

Het lang verdwenen Bijbelse Carchemisch

Hoewel Karkamiş hemelsbreed maar op 30 kilometer afstand ligt van de plaats Kobane, dook de naam in het gehele Syriëconflict nauwelijks op. Terwijl de verzamelde internationale pers vanaf de Turkse grens met spectaculaire beelden verslag deed van de veldslag van Kobane tussen Koerdische strijders en het terreurleger van ISIS met tegelijkertijd luchtaanvallen van de internationale coalitie, bleef het in Karkamiş en het stadje Jarabulus aan de Syrische kant van de grens schijnbaar rustig. Hoewel het huidige plaatsje Karkamiş maar iets meer dan 100 jaar geleden tijdens en na de bouw van de Bagdadspoorweg ontstond, is de naam ‘Carchemisch’ altijd al bekend geweest onder geleerden door de vermelding in het boek Jericho in de Bijbel[i] en in Egyptische en Assyrische teksten. De stad gold lang als verdwenen en de locatie werd na een lange speurtocht door Noord-Syrië pas in 1876 door de Britse archeoloog George Smith ontdekt. Direct aan de Eufraat ligt een ‘tal’ – een kunstmatige heuvel – waarvan er vele voorkomen in het Midden-Oosten. Zulke heuvels zijn ontstaan door eeuwen van menselijke bebouwing: op het puin van oude gebouwen werden nieuwe gebouwd. Vanaf deze typische tal met de afgeplatte kegel en een vlakke top[ii][iii] waren de aanvallen van ISIS met Toyota pick-ups vanuit Jarabulus op de omliggende dorpen goed te zien, ook de tegenaanvallen door de Koerdische YPG vanuit het oosten van de Eufraat konden vanaf hier op de voet worden gevolgd.

Zonder verrekijker waren de vlaggen van de vechtende groepen goed te zien. ‘Tribes with flags’– ‘Stammen met vlaggen’, zo noemde de bekende, in 2012 overleden journalist Peter David  dit fenomeen al in het themanummer van The Economist, ‘Waking from its sleep – A special report on the Arab world’. Al twee jaar voor het uitbreken van de Arabische Lente repte hij van een ‘fever under the surface’, een koorts onder de oppervlakte die ieder moment in een revolutie kon ontbranden. Meer dan 2600 jaar geleden stonden hierop dezelfde plaats in de ooit machtige Assyrische stad Carchemisch mensen te kijken naar de galopperende paarden en voortdenderende strijdwagens tijdens de veldslag tussen het Egyptische leger onder farao Necho II van de 26ste dynastie van Egypte en de Babyloniërs onder Nebukadnezar II, de zoon van de toenmalige koning Nabopolassar van Babylonië. De slag vond plaats in 605 v.Chr. en werd gewonnen door Nebukadnezar II., die een paar jaar eerder al Nineveh, de hoofdstad van het Neo-Assyrische Rijk had verwoest. Dat het van Nineveh bij Mosul in Irak naar Jarabulus in de Syrische provincie Aleppo niet ver is, was te zien vanaf de Carchemisch-heuvel in 2014. De door ISIS bij Mosul buitgemaakte Amerikaanse Humvee-legervoertuigen verschenen al twee dagen na de verovering van Noord-Irak ook bij Jarabulus in Noord-Syrië. In de Bijbelse geschiedenis is de slag bij Carchemisch een uiterst belangrijke gebeurtenis. Josia, de zestiende koning van Israël die over Juda regeerde had namelijk geprobeerd het leger van farao Necho II te stoppen, maar werd verslagen. Hij sneuvelde in deze Slag bij Megiddo[iv]. Dit betekende het einde van Juda’s onafhankelijkheid en daarmee ook een einde van het koningshuis van David. Menige moderne dominee zal zeggen dat er zo een einde aan het ‘koninkrijk van God op aarde’ kwam. De veroveraar van Carchemisch, en de latere bouwer van de toren van Babel en de hangende tuinen van Babylon, Nebukadnezar II, trok namelijk verder naar Syrië en Palestina, en verwoestte in 587 voor Christus Jeruzalem en de tempel van Salomon.

Direct aan de Eufraat tussen Jarabulus en Karkamiş ligt een “Tal” waar het antieke Carchemisch werd ontdekt

Lawrence of Arabia, Gertrude Bell, Agatha Christie en de Duitsers in Jarabulus

Het oude Bijbelse Carchemisch werd aan het begin van de vorige eeuw uit de vergetelheid gehaald toen archeologen van het Ashmolean Museum in Oxford in 1909 onder leiding van David Hogarth op deze rustige plek midden in het afbrokkelende Osmaanse Rijk met opgravingen begonnen. In die tijd was archeologie niet alleen een moderne wetenschap maar ook een koloniale discipline, geleid door buitenlanders die hun aanwezigheid rechtvaardigden met ‘onderzoek naar de wortels van de westerse civilisatie’  en tegelijkertijd onderzochten hoe ze ‘de ander’ konden controleren en beheersen en hoe de verschillende bevolkingsgroepen te identificeren waren[v]. Het was de tijd van het van het oriëntalisme: een term die later zou worden gebruikt ter aanduiding van de dominante westerse opvatting van de Oriënt, oftewel het Oosten in culturele zin, zoals die ontstaan is sinds de tweede helft van de negentiende eeuw. De tijd van de mondiale kolonisatie door de grote westerse mogendheden.

T.E. Lawrence (links) met Leonard Woolley tijdens de opgravingen in Carchemisch

In 1882 hadden de Britten Egypte veroverd en de archeologie kwam op gang. In 1910 kwam een jonge 22-jarige Engelsman, Thomas Edward Lawrence, in Jarabulus aan om als student – zonder salaris maar met een studiebeurs van honderd Pond Sterling – de opgravingen en alle artefacten te documenteren en als plaatsvervangend directeur te fungeren. Men kan niet beweren dat dit zijn eerste voetstappen op Arabisch gebied waren, want hij was al in 1909 in Beiroet aan land gegaan om in Biblos (Jbail) Arabisch te leren en was aansluitend vier maanden lang 1600 kilometer door Syrië gelopen voor zijn studie over de kastelen van de kruisridders, zijn interesse. In Carchemisch was hij ook verantwoordelijk voor de rekrutering van lokale arbeiders. Hoe het koloniale model van de opgravingen in Syrië en Irak organisatorisch werd geregeld weten we door uitvoerige beschrijvingen van Leonard Woolley (die met Lawrence samenwerkte), en Agatha Christie die met Woolley’s assistent Max Mallowan trouwde en haar man (na de Eerste Wereldoorlog) vaak begeleidde naar Egypte, Turkije, Syrië en Irak bij opgravingen. De detectiveroman “Moord in Mesopotamië” van Christie met Hercule Poirot als detective heeft naast de moord ook de diefstal van archeologische vondsten als thema.

Max Mallowan leidde de opgravingen in Urfa (Şanliurfa, Turkije) Tal Brak (Al-Hasakah provincie in Syrië), Chagar Bazar (Noord-Syrië), Nineveh (Mosul, Irak) en Ur (Irak). Mallowan en Christie bezochten Carchemisch rond 1930. Dat moet een hecht clubje Britten geweest zijn, maar niet vrij van haat en nijd: Woolley’s latere vrouw Katharine, met wie hij tijdens de opgravingen in Ur (Irak) getrouwd was, en Agatha Christie konden elkaar niet luchten of zien. Het is geen geheim dat het slachtoffer in Christies ‘Moord in de Oriënt-Express’ veel trekken vertoont van Katharine Woolley, wier eerste man zich overigens tijdens de huwelijksreis in Egypte zelf van het leven beroofde door zich dood te schieten.

Osmaanse bureaucratie, Duitse Ingenieurs en de “Deutsche Bank”

Woolley en Lawrence boekten succes in Carchemisch. De expedities van 1910-1914 brachten aanzienlijke overblijfselen van de Assyrische, Neo-Hettitische en Babylonische periodes aan het licht, zoals verdedigingswerken, tempels, paleizen en talloze beelden van basalt en reliëfs met Luwische hiërogliefen en veel dingen uit de bronstijd. Maar de Britten waren niet de enigen in Carchemisch. Ook de Duitsers waren 1910 op precies dezelfde plaats aan het werk, wat voor een ernstig conflict zorgde tussen de Britse archeologen aan de ene kant en de Duitse spoorwegbouwers van de Bagdadspoorweg aan de andere. De Duitsers ingenieurs wilden namelijk delen van de Carchemisch-heuvel met dynamiet opblazen om de ijzeren brug over de Eufraat aan te leggen. Dit vergde veel onderhandelingen die werden geleid door T.E. Lawrence. Lawrence deed aldus ervaring op met de Osmaanse bureaucratie en leerde om te gaan met de plaatselijke bevolkingsgroepen. Lawrence zal snel door gehad hebben dat hij voor de verlegging van het treintraject met de ingenieurs van de Duitse firma Philipp Holzmann moest spreken. De Duitse Keizer Wilhelm II had Sultan Abdulhamid II de investeringen beloofd maar aan de financier daarvan, de Deutsche Bank, geen staatsgarantie afgegeven. De firma Holzmann werd per kilometer traject betaald, het Osmaanse rijk was zo goed als failliet en dus zou de Deutsche Bank – zo was afgesproken – in Anatolië de ‘belastingen’ zelf innen. De ‘Deutsche Bank’ was zeer betrokken in dat spoorwegproject met twee extra daarvoor opgerichte instituten: De Deutsche Orient Bank  en de Deutsche Palästina Bank.

“Drang nach Osten” van de Duitse Keizer

Het Duitse bouwconsortium had vooral Circassiërs (Tjerkessen) en Koerden als voormannen en Arabische arbeiders en de Britten bijna uitsluitend Arabieren van lokale stammen. De Duitsers betaalden meer dagloon maar behandelden de arbeiders slecht. Voor Lawrence was de opgave om genoeg arbeiders voor de opgravingen te organiseren. In het boek “Lawrence of Arabia – The Arabs, the British and the remaking of the Middle East in WW I.” van Neil Faulkner (2016)[vi]wordt een interessante anekdote verteld: op een avond was er een opstand uitgebroken van lokale stammen tegen de Duitsers en hun Koerdische voormannen en de situatie werd levensgevaarlijk voor de zich verschansende Duitsers die door de Arabieren met geweren werden beschoten. Lawrence en Woolley stonden eerst op de heuvel te kijken en gingen zich er daarna mee bemoeien om de gemoederen tot bedaren te brengen. Ze werden daarbij geholpen door Hamoudi Ibn Sheikh Ibrahim uit Jarabulus, een trouwe en bij de plaatselijke bevolking invloedrijke medewerker van Lawrence, die met zijn drie zoons na de Eerste Wereldoorlog Mallowan en Woolley voor opgravingen zou volgen naar Tal Brak en Ur.

Het plaatsje Jarabulus leverde een pittoreske plaatje op, maar tegelijkertijd konden van daaruit de veranderingen op het grote internationale toneel worden waargenomen. De Fransen en Italianen rukten op naar Noord-Afrika, de Engelsen vanuit India en Egypte naar het Midden-Oosten, de Russen richting de Kaukasus en Grieken, Bulgaren en Serviërs verklaarden zich onafhankelijk en ontnamen de Sultan de macht over de Balkan. De Sultan kon alleen nog bouwen op het voor het eerst in de geschiedenis verenigde Duitsland. Twee derde van de Duitse investeringen in Anatolië bestond uit werkzaamheden voor de spoorweg naar Bagdad met de olievelden van Basra als einddoel. Maar ook de Duitse Firma’s Mauser (wapens), Friedrich Krupp (rails, staal en artillerie), Maffei, Henschel, Hanomag, Cail en Borsig (locomotieven) en Siemens (telegraaflijnen) waren betrokken. Holzmann bouwde ook de stations. De Duitse economie brak 1910-1912 alle records en de “Drang nach Osten” van de Duitse Keizer was ook in Jarabulus te merken.

Van Carchemisch naar de Inlichtingendienst in Cairo

In het rustige Jarabulus, en in ieder geval tijdens de opgravingen in Carchemisch, verfijnde Lawrence zijn Arabisch en begon hij de lokale dialecten van de stammen te leren en deed  hij zijn eerste sociologische studies die de grondslag waren voor zijn werk “Seven pillars of wisdom”[vii] dat in 1926 verscheen. Een groot voorbeeld voor Lawrence was Gertrude Bell, ontdekkingsreiziger, schrijfster, archeologe en fotografe. Lawrence en Bell ontmoetten elkaar voor het eerst in Carchemisch. De opmerkelijke vrouw sprak naast Arabisch ook Farsi en Turks.

Gertrude Bell met T. E. Lawrence in Carchemisch

In 1907 verscheen “The Desert and the Sown”, een reisboek door Syrië met verhalen van rond het kampvuur, met de roddels uit de bazaar. Verhalen die Lawrence fascineerden. In 1915 ontmoette dit kleine clubje van Britse Carchemisch-archeologen – Bell, Lawrence, Woolley en Hogarth – elkaar weer; dit keer in Cairo, waar ze door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren toegevoegd aan het “British Intelligence Office” – de Britse inlichtingendienst. Lawrence zou nooit meer naar Carchemisch terugkeren. Pas in 2010, één jaar voor het uitbreken van de Syrische revolutie, werd het archeologisch onderzoek in Carchemisch voortgezet. Professor Niccolo Marchetti van de Universiteit van Bologna en zijn team groeven toen ook in de geschiedenis van Lawrence: ze vonden een 2000 jaar oud mozaïek dat Lawrence had gebruikt als vloer van het kleine huisje dat hij had gebouwd om de heuvel te kunnen overzien. Ze vonden ook 300 sculpturen en historische fragmenten die in een perfecte toestand waren bewaard; niet omdat Lawrence zo’n goed werk had geleverd maar omdat de Turken in 1920 alles met cement hadden overgoten om er een verdedigingswerk neer te zetten. Het Osmaanse Rijk was toen al geschiedenis. De spoorweg werd met de verdragen van Ankara (1921) en Lausanne (1923) de grens tussen Turkije en Syrië. Alle stations kregen een nieuwe naam, namelijk die van de plaatsen aan de Turkse kant van de grens. Zo werd het station Jarabulus omgedoopt in Karkamiş.

Spionnen in “The Wilderness of Zin”

Doordat ze verbonden waren aan de Britse Inlichtingendienst, raakten Lawrence en Woolley al snel betrokken bij een andere archeologische expeditie in opdracht van de ‘Palestine Exploration Fund’ in de Negev-woestijn en het noordoosten van de Sinaï, op zoek naar de “The Wilderness of Zin”[viii][ix]. Daar waar volgens de Bijbel Joshua spionnen heen stuurde om te kijken of het veilig was, voordat hij met zijn volk Kanaän kon binnen trekken[x][xi], brachten de twee Britse archeologen de noordelijke Sinaï en Gaza in kaart om een Britse invasie in Palestina vanuit Egypte voor te bereiden. Die invasie volgde ook na veldslagen bij Gaza en Beersheba in 1917, waarop Generaal Allenby in November van dat jaar Jeruzalem kon innemen. Volgens het Britse tijdschrift “The Golden Warrior” schreef Lawrence in 1916 op de vraag hoe men het Osmaanse Rijk ten val kon brengen, het volgende: “We moeten het islamitische blok breken. We moeten de macht van de islam verbannen door het tegen zichzelf in opstand te laten komen zodat er twee kalifaten ontstaan, een Turks Sultanaat en een Arabisch Kalifaat’. Dat klinkt ook in 2018 op de een of andere manier bekend. Interessant in dit oogpunt is, dat de Duitse Keizer Wilhelm II tegelijkertijd in 1914 de ‘globale Jihad’ liet uitroepen om de moslims in door Groot-Brittannië gedomineerde gebieden – inclusief India – tegen de Engelsen in opstand te brengen.

De Duitsers lukte dat niet maar Lawrence wist in 1916 de ‘Arab revolt’ tegen de Turken, te organiseren door een guerrillaoorlog te starten met bomaanslagen en overvallen op onder andere de Duits-Osmaanse spoorwegen. In Lawrence‘s “Twentyseven Articles” van 1917 beschrijft hoe hij de Arabische stammen aanspoorde de stad Aqaba vanuit de woestijn te veroveren: „De dood zal een van onze beste daden zijn, de laatste vrije opoffering die in onze macht ligt, een must”. En verder: “We moeten geloven dat er geen betere overwinning is dan te sneuvelen in de slag terwijl we de almachtige toeroepen. We moeten toeslaan en toeslaan en martelaar worden voor een hoger doel, zo dat ons gemartelde Ik tot wapen van hun eigen verderf wordt “. ISIS-leider Abu Bakr al-Baghdadi had dit vermoedelijk niet beter kunnen uitdrukken. Deze zei afgelopen mei in een opgedoken geluidsfragment dat via het ISIS-mediaplatform “Al-Furqan” werd verspreid: “Overwinning of nederlaag is niet afhankelijk van een stad of dorp dat wordt ingenomen of onderworpen aan overmacht in de lucht, intercontinentale raketten of slimme bommen. Vertrouw op Gods belofte en Zijn overwinning”. Duikt men dieper in de biografie en het karakter van Lawrence en alle geschriften en brieven die later zijn gepubliceerd, dan kan men het beste concluderen dat de jonge man zich in de anonimiteit van de woestijn, ver van het door de oorlog verscheurde Europa – twee van Lawrence’s broers kwamen om het leven aan het front in Frankrijk – radicaliseerde en bij zijn terugkeer alle symptomen van een posttraumatische oorlogsstress vertoonde.

De hashtag SykesPicotOver

De slag om Aqaba van 6 juli 1917 en de inname van deze Osmaanse haven- en garnizoensstad is het beste te vergelijken met de overval van ISIS in juni 2014 op Mosul in de Iraakse provincie Nineveh. De hashtag #SykesPicotOver ging in 2014 triomferend over Twitter, verwijzend naar  het Sykes-Picotverdrag, de geheime overeenkomst tussen Groot-Brittannië en Frankrijk in mei 1916 waarin zij afspraken maakten over hun invloedssfeer in Zuidwest-Azië als het “Triple Entente” (1907) genoemde bondgenootschap erin zou slagen het Osmaanse Rijk te verslaan. Of Lawrence destijds weet had van dat geheime verdrag is nooit bewezen, wel dat hij landkaarten tekende die een soortgelijke indeling over de verschillende invloedsferen voor ogen had. Zeker is wel dat de tijd van de Eerste Wereldoorlog, het Sykes-Picotverdrag van 1916, de Balfour-verklaring van 1917  over ‘een nationaal thuis voor het Joodse volk in Palestina’, de stichting van Jordanië, het ontstaan van Irak en Saudi-Arabië, Libanon, Syrië en andere nationale staten door de Engelsen en Fransen – en vooral de uitroeping van de staat Israël en de illegale bezetting van Palestijnse gebieden – voor meer dan honderd jaar ellende heeft gezorgd en nog steeds zorgt. De speurtocht naar de wortels van de eigen beschaving, zoals aangehaald in dit artikel, de zoektocht naar de eigen identiteit van het kolonialistische en imperialistische Europa, heeft andere beschavingen in ht ongeluk gestort[xii][xiii].

[i] Bijbel Jer. 46:2; 2 Chr. 35:20; Isa. 10:9

[ii] Levant, The Journal of the Council for British Research in the Levant; Volume 39, 2007 – Issue 1; Archaeology in the Land of Carchemish: landscape surveys in Jerablus Tahtani, 2006; T.J. Wilkinson, E. Peltenburg, A. McCarthy, E. B. Wilkinson & M. Brown; Pages 213-247 | Published online: 18 Jul 2013

[iii] Carchemish in Context; T. J. Wilkinson, Edgar Peltenburg, Eleanor Barbanes Wilkinson; 2016; Oxbow Books, ISBN: 9781785701115

[iv] Bijbel, 2 Koningen 21-24, 2 Kronieken 33:25-35:27 en ook genoemd in Jeremia 1:1-3; 22:11, 18

[v] Towards a Socio-Political History of Archaeology in the Middle East: The Development of Archaeological Practice and Its Impacts on Local Communities in Syria. Bulletin of the History of Archaeology. 20(1), pp.4–16

[vi] “Lawrence of Arabia’s war – The Arabs, the British and the remaking of the Middle East in WW1”; Neil Faulkner; ISBN 9780300226393; Yale University Press 2016;

[vii][vii] “Seven Pillars of Wisdom”- The Complete 1922 – ‘The Oxford Text’, T.E. Lawrence bewerkt door J And N Wilson; 2nd Revised edition 2004; ISBN 9780954641801

[viii] The Wilderness of Zin, T. E. Lawrence en C. Leonard Woolley; Uitgever Eisenbrauns; Hardcover; 2003; ISBN 9781575060774

[ix] Bijbel o.a. in Exodus 17:1-2, 5-7

[x] Bijbel; Jozua 17:12-13; Nehemia 9:24, Obadja 20 en Zacharia 14:21

[xi] Volgens Lawrence en Woolley lag het Bijbelse Kadesh-Barnea bij een Tal in Ain el Qudeirat

[xii] “The Poisened Well – Empire and it’s legacy in the Middle East” 2016, Roger Hardy Hurst Publishers; ISBN 9781849046398

[xiii] “The Fall of the Ottomans – The Great War in the Middle East”; Eugene Rogan 2016, Igram Publisher services; ISBN 9780465023073

Nikolaos van Dam: alle landen die in Syrië hebben geïntervenieerd, hebben de wereld slechter gemaakt (deel 3)

Israël is vrijwel geheel afwezig in de boeken die over de Syrische crisis gaan. Het is wonderbaarlijk hoe Israël in staat is geweest om weg te blijven uit allerlei politieke analyses. En ik heb gemerkt dat u dat ook doet. U noemt alle andere regionale en internationale partijen wel, maar u slaat Israël over.  Wat is volgens u de directe en indirecte rol van Israël in deze strijd en zijn invloed op de grote machten? En bent u het met mij eens dat Israël liever wil dat het Syrische regime aanblijft, zodat het zijn grenzen blijft bewaken zoals het al veertig jaar heeft gedaan?

Israël vindt het prima als in al die omliggende landen oorlog komt. Dan hoeven ze zelf niets te doen, ze hoeven eigenlijk sowieso niets te doen. De Golanhoogte was rustig, zowel onder het regime van Hafez Assad als daarna. Dus ze hadden geen last van Syrië, hoogstens van Syrië in Libanon. Kent u de uitdrukking: Een leeuw in Libanon, een konijn in de Golan? Daar wordt Hafez Assad mee bedoeld.

De laatste tijd is Israël meer betrokken met wat er in Syrië gebeurt door de rol van Iran. Iran komt namelijk heel dicht bij de bestandsgrenzen op de Golan. Maar Israël is niet betrokken in het conflict in het algemeen. Ik ben me ook niet bewust dat ze steun hebben gegeven aan de oppositie of andersom. In mijn boek citeer ik Muhammad Allush als hij zegt: Wij concentreren ons op de val van het regime, het regime heeft vele male meer doden veroorzaakt dan Israël in al die jaren.

Heeft Israël invloed gehad op de keuzes van de grootmachten met betrekking tot de strijd in Syrië? Heeft het invloed gehad op hun ‘voorzichtigheid’?

Israël is een sterke bondgenoot van de VS. In feite is Israël vriend van vrijwel alle Westerse landen. Maar ik geloof niet dat Israël een rol heeft gespeeld bij de pogingen het regime ten val te brengen. Want het is voor hen volstrekt niet duidelijk wie daarvoor in de plaats zou komen. Israël wordt eigenlijk niet door het regime bedreigd, maar ook niet door de oppositie. Misschien wel door IS op een bepaalde manier, maar niet echt. Toch hebben ze daar wel last van.

U werkte heel lang als diplomaat. En kort geleden was u ook de Nederlandse Gezant voor Syrië. Prominente politici hebben u om advies gevraagd. Maar de Syriërs hebben wat dat betreft slechte ervaringen. Ze vinden dat de Westerse politici en gezanten vaak wel iets weten over de ‘problemen’, maar de menselijke en emancipatorische dimensies veronachtzamen. Ze zijn internationaal gericht en Westers georiënteerd. Ze zien onze problemen als niet rationeel en denken dat de overheden rationeler en beter zijn dan hun onderdanen. Ze bagatelliseren de politieke en morele dimensies en volgen vaak de methode van ‘crisis management’ waarvan we de ‘successen’ kennen in het geval van de Palestijnse zaak en nu ook in Syrië. En de vraag die u oproept met uw boek ‘Verwoesting van een Natie’ (Destroying a Nation) luidt: heeft u zich niet te veel geconcentreerd op de hoge niveaus van de politiek en bent u zich niet aan het vervreemden van de aspiraties van de straat, zoals vrijheid, waardigheid en rechtvaardigheid?

Ik hoop dat in mijn boek duidelijk tot uiting komt dat ik helemaal niet het officiële beleid van al die Westerse landen en andere regeringen volg, maar dat ik daar juist kritisch tegenover sta. Jaren geleden en voordat ik Syrië-gezant werd, heb ik gezegd: Het Westen zou moeten stoppen met het scheppen van valse verwachtingen.

Tijdens een van de gesprekken in Genève stelde Muhammad Allush de terechte vraag aan de Syrië-gezanten van de permanente leden van de Veiligheidsraad: ‘Jullie hebben resolutie 2254 aangenomen, wat gaan jullie nu doen om die resolutie uit te voeren?’ Eén van de gezanten antwoordde: We go for it, we are committed. Ik heb later tegen het hoofd van de Syrische delegatie gezegd: Dat zegt hij, maar ze gaan dat natuurlijk helemaal niet doen. Want het uitvoeren van resolutie 2254 betekent militaire interventie en dat gaat niet gebeuren.

In Istanbul heb ik altijd aan de Syrische oppositiecoalitie uitgelegd wat volgens mij onrealistische uitgangspunten waren. Anderen konden alleen de officiële lijn volgen, die volgens mij neerkwam op kritiekloze steun. Ik kon echter zeggen wat naar mijn idee de beste of de minst slechte oplossing of lijn was. Ik ben er van overtuigd dat de oppositie meer had aan steun in de vorm van een constructief-kritische benadering en uit de reacties heb ik ook gemerkt dat dit werd gewaardeerd.

Toen ik terugkwam uit Istanbul, werd mij in een televisie-uitzending van Nieuwsuur gevraagd: Dus u hebt geen enkele invloed gehad op de minister van Buitenlandse Zaken? Ik zei: ‘Ik heb wel invloed gehad op zijn denken, maar niet op zijn beleid.’ Ik had natuurlijk uitvoerig met de minister gesproken en analyses gestuurd, maar onze bewindsman moest natuurlijk rekening houden met de publieke opinie en zijn collega´s in de Europese Unie. Mensen denken vaak dat de minister gewoon kan doen wat hij wil, maar dat is niet zo. Hij is gebonden aan bepaalde beperkingen.

En wat betreft de aspiraties van vrijheid, waardigheid en rechtvaardigheid: dat was natuurlijk prachtig. Politici stonden daar natuurlijk achter, maar alleen in de vorm van een welgemeend politiek beleid dat echter niet afdwingbaar bleek. Toen de Syriërs zeiden: wij eisen de val van het regime, wij willen democratie, reageerden de meeste Westerse politici met uitspraken als: Dat steunen wij, Assad heeft zijn legitimiteit verloren.

U probeerde dus de doelen omlaag bij te stellen, waarom heeft u niet geprobeerd om de actie omhoog bij te stellen?  

Omdat ik wist dat geen enkele partij dat wilde. En ik geloof zelf ook niet in militaire interventies. Ik ben er zelfs zeer op tegen omdat het verleden heeft uitgewezen dat vrijwel elke militaire interventie tot rampen leidt. Mijn punt is niet: je stelt niet je doelen omlaag, maar je past je doelen aan de middelen aan die je hebt of die je bereid bent in te zetten.

De kern voor mij is steeds geweest dat dialoog noodzakelijk was om een oplossing te kunnen bereiken, maar niemand wilde dialoog. Dat is tot op de dag van vandaag niet veel anders. Niemand wil dialoog met het regime.

Inderdaad, we zijn zeven jaar verder en u zegt hetzelfde?

Dialoog nu is heel wat anders dan een dialoog zeven jaar geleden. Er is sprake geweest van gemiste kansen.

Dit neemt niet weg dat je van alles moet blijven proberen. Het alternatief is helemaal niets doen. Directe militaire interventie is nu al helemaal achterhaald, want dan krijg je een directe confrontatie met de Russen. Wie heeft daar nog zin in?

Sommigen bekritiseerden mijn boek door te zeggen dat ik aan de ene kant geen militaire interventie wil, en aan de andere kant zeg dat de oppositie niet genoeg militaire steun heeft gekregen. Ik heb dat verduidelijkt door aan te geven dat de militaire oppositie met de huidige gang van zaken in feite de dood in werd gestuurd, met te weinig in handen. Dat vond ik verwerpelijk.

Ik heb het al jaren gezegd: Je kunt no-fly zone roepen, maar dat heeft geen enkele zin als je die toch niet gaat uitvoeren. Hetzelfde geldt voor humanitaire corridors en safe zones, ook al staat het goed tegenover je achterban. Maar als je het niet kan opleggen, dan heeft het geen zin. Ook dan schep je weer valse verwachtingen, en daar is uiteindelijk niemand mee gediend.

Is het dat je het niet kunt, of dat het je niet wilt?

Ik denk dat men het niet wil. Je kunt het, maar met enorm veel schade natuurlijk. Daar is geen enkel land toe bereid.

Maar de Syriërs blijven dromen van vrijheid, waardigheid en rechtvaardigheid. Wat zegt u tegen hen?

De Syriërs zitten in een heel moeilijke situatie, veel moeilijker dan zeven jaar geleden. Syriërs hadden eigenlijk niet moeten geloven in wat al die landen zeiden. Ook zij hebben gedaan aan wishful thinking. En ik zou dat zelf waarschijnlijk ook gedaan hebben als ik die Amerikaanse ambassadeur zou hebben gezien in Hama, die de oppositie daar een hart onder de riem kwam steken, en ook als ik zag hoe het Westen heeft geholpen bij het ten val brengen van Qaddafi.

Hoe beoordeelt u de wereld van de Midden-Oosten Studies? Vindt u niet dat de Arabische Lente de grote kloof heeft blootgelegd tussen de lokale strijders voor democratie en verandering aan de ene kant en de westerse academici aan de andere kant? De westerse academici lijken zich vooral te bekommeren om als deskundigen voor de machthebbers te functioneren, of staren zich blind op het imperialisme zonder oog te hebben voor de lokale dynamiek in ieder land apart.

Als je kijkt naar de westerse academici die over de conflicten in Syrië hebben geschreven, dan kun je meteen zien of ze een bepaalde kant kiezen. Een grote groep academici heeft sympathie voor de oppositie. In de meeste boeken over het Syrische conflict wordt gesympathiseerd met de oppositie en niet zozeer in termen van imperialisme geredeneerd. Er is een heel klein groepje academici dat precies volgt wat het regime zegt. En in het midden heb je een kleine groep waarvan je niet kunt zeggen of die het regime of de oppositie steunt. Die benaderen het conflict van een afstand, analytisch. Ik reken mezelf daar ook toe. Ik denk dat je mensen meer kunt helpen als je afstand neemt van het conflict dan dat je een kant kiest.

Er wordt wel eens gesproken van rechts en links, maar het conflict in Syrië heeft, net zoals het Arabisch-Israëlische of Palestijns-Israëlische conflict, inhoudelijk niets met links en rechts te maken. Men constateert wel dat links meer voor de oppositie is, en rechts meer voor het regime. Het Syrische conflict draait sterk om de macht en principes van rechtvaardigheid. Ik zie niet dat die met links of rechts te maken hebben, of met imperialisme of wat dan ook. De waarde van een academisch werk wordt iets minder als je heel duidelijk een kant kiest.

Maar hoe kun je als academicus neutraal staan tegenover vrijheid en rechtvaardigheid?

Ik kies voor vrijheid en rechtvaardigheid, maar ik constateer daarbij dat de meesten daar weinig aan doen wanneer het werkelijk op stappen aan komt. Mijn punt is dat het belangrijk is dat er een oplossing komt. Ik heb gezegd dat je dialoog moet voeren. Wil je dat niet, dan moet je het regime verslaan. Kun je ook dat niet, dan rest er weinig anders dan de realiteiten accepteren zoals die zijn.

Het betekent overigens niet dat als het regime valt, iedereen meteen vrij wordt in Syrië. Een opvolger van het regime zal bijna zeker ook dictatoriaal zijn. Het omverwerpen van het regime kan alleen militair. Dus er zullen in dat geval andere militairen aan de macht komen. Het is naar mijn idee een beetje gratuit om te zeggen dat je voor vrijheid en rechtvaardigheid bent zonder rekening te houden met de realiteit op de grond.  Pragmatisme heeft een hogere ethische waarde, wanneer je althans iets voor de slachtoffers kunt bereiken. Dat is beter dan het innemen van morele hoogstaande standpunten en je daarbij goed te voelen, zonder dat je iets bereikt voor de mensen om wie het werkelijk gaat. Met pragmatisme kun je meer bereiken.

En als je met ‘imperialisme’ de strijd tussen Rusland en de VS bedoelt, dan moet je naar het begin van de revolutie kijken. Dat element speelde toen nog helemaal geen rol. Rusland had toen veel minder met de oorlog in Syrië te maken dan later het geval was. De strijd of confrontatie in Syrië tussen Rusland en de Verenigde Staten is geleidelijk aan opgebouwd via de strijd tegen IS en vooral door de pogingen van de VS om regime change in Damascus te helpen bewerkstelligen.

Iraaks-sjiitische militieleden op trainingskamp in Syrië. Van Dam: ‘De Amerikaans-Britse bezetting van Irak heel veel kwaad heeft aangericht. De Britten en Amerikanen hebben als het ware de rode loper uitgerold voor de Iraniërs. in Irak en Syrië. ‘

Mijn laatste vraag is een beetje vreemd, maar wel legitiem. De Syriërs riepen niet alleen om de val van het regime. Een paar van hun leuzen en spandoeken eisten de val van de Verenigde Naties en/of de hele wereld. Dit was waarschijnlijk een uiting van hun enorme teleurstelling in de internationale orde. Maar ik weet dat een paar van hen heel goed meenden wat ze zeiden. En omdat de Syrische crisis een internationale crisis is bij uitstek, mag ik de vraag stellen of deze oorlog enige positieve verandering in de wereldorde op de lange termijn teweeg kan brengen? Of zijn deze leuzen enkel de dromen van de miserabelen? En zal de onevenwichtigheid van de wereld gezien de huidige polarisatie alleen maar toenemen?

Ik begrijp de enorme frustratie van de Syriërs, omdat ze hadden gedacht dat het Westen en andere landen hen zouden steunen. Maar dat is vooral morele steun gebleken. De wensen van de Syriërs werden in brede kringen wel begrepen, maar er gebeurde niet voldoende mee.

En over de nieuwe machtsbalans in de regio kan ik zeggen dat de Amerikaans-Britse bezetting van Irak heel veel kwaad heeft aangericht. Die heeft de positie van Iran enorm versterkt. De Britten en de Amerikanen hebben als het ware de rode loper uitgerold voor de Iraniërs. Iran heeft hierdoor veel meer invloed gekregen in Irak en Syrië. Dat is een enorme verandering, die kun je niet zomaar kunt terugdraaien.

Daarnaast is er sprake van een sterke toename van terrorisme, in de regio en daarbuiten. Dat was niet mogelijk geweest zonder de val van Saddam Hussein.

Ik denk dat vrijwel alle landen die hebben geïntervenieerd er slechter van zijn geworden. Ik bedoel diegenen die de oppositie hebben gesteund. De Russen zijn er juist beter op geworden, ze hebben hun positie in de regio versterkt. En nu komt Israël om de hoek kijken. Nu wil Israël de kans grijpen om samen met de Amerikanen de Iraniërs terug te dringen, en misschien een aanval te plegen. En ik durf te voorspellen dat als er een nieuwe militaire interventie komt, dat het een nieuwe ramp gaat worden.

Voor Turkije dat het hardst riep om de val van het regime, is de Koerdische factor opgekomen. Onder andere omstandigheden zouden de Koerden van de PYD in Syrië nooit die kans hebben gehad.

En je hebt ook de grote aantallen vluchtelingen die opgevangen moeten worden. Het resultaat is instabiliteit in de regio. Ik denk overigens niet dat als het regime de oorlog wint, dat er dan wel sprake zal zijn van stabiliteit. De haat en wrok gaan niet zomaar weg, die kunnen nog generaties lang blijven. De hele regio is onderste bovengehaald.

Op wereldniveau is er niet veel ingrijpends veranderd. Wel zullen we last houden van internationaal terrorisme. Dat zouden we niet gehad hebben als niemand zich met Syrië of Irak zou hebben bemoeid. Ik geloof dat diegenen die hebben geïntervenieerd de wereld slechter hebben gemaakt. Als niemand zich ermee bemoeid was het beter geweest, ook voor de Syriërs.

In alle gevallen is de Syrische bevolking, waar deze ook verblijft, het slachtoffer van deze verschrikkelijke oorlog.

Nikolaos van Dam (1945) is  een Nederlandse oud-diplomaat. Hij heeft Arabische Talen en Politieke Wetenschappen gestudeerd.  In 1977 promoveerde hij  op de politieke situatie in Syrië en in 1979 schreef hij  “De strijd om de macht in Syrië, sectarisme, regionalisme en sectarisme”.  Later is hij ambassadeur geweest voor o.a. Irak, Egypte, Turkije en Indonesie. Ook is hij recent  de speciaal gezant voor Syrië geweest. In 2017 schreef hij “Destroying a Nation: The Civil War in Syria”.

Dit interview verscheen eerder in het Arabischtalige tijdschift Aljumhuriya. Op deze site, in drie afleveringen, de Nederlandse tekst.

Nikolaos van Dam: je kunt niet onderhandelen over regime change met een regime dat sterker is dan jij (deel 2)

U onderscheidt zich van de andere deskundigen door uw ruime kennis van de Syrische werkelijkheid en doordat u tegelijkertijd een diplomatieke oplossing verdedigt. U verwijt de oppositie zelfs dat ze niet echt heeft onderhandeld met het regime, en het Westen dat ze niet met het regime wil praten. Ik vraag me af hoe iemand die de realpolitik aanhangt in wonderen kan geloven? Is praten met Assad überhaupt mogelijk? Zal hij echt luisteren? En sinds wanneer heeft hij een serieus voornemen gehad om met de oppositie te onderhandelen? En nog belangrijker: heeft Assad zijn legitimiteit niet verloren? En zo niet, wanneer verliest een president zijn legitimiteit?

Veel waarnemers en Syriërs zeggen dat ze een politieke oplossing willen, maar voor hen staat vast dat de uitkomst van de politieke oplossing het vertrek van het regime moet zijn. In feite willen ze een regime change. Nou, dat is niet realistisch als je wilt onderhandelen met het regime dat aan de macht is en dat sterker is dan jij.

Als je onderhandelingen wilt voeren met een partij die je niet legitiem acht, dan hoef je eigenlijk niet te onderhandelen. Tenzij je verwacht dat de andere partij vertrekt, en dat is in de Syrische situatie volstrekt irreëel. Volgens mij wil het regime geen macht delen, hoogstens cosmetisch, het zou best een regering van nationale eenheid willen opzetten met mensen die wel meedoen, maar geen echte macht hebben.

De oppositie wil een nieuw regime hebben, met mensen zonder bloed aan hun handen. Dit is op zich een rechtvaardige wens, maar de mensen met bloed aan hun handen hebben wel de macht en zullen die macht nooit vrijwillig afstaan. De oppositie eist dingen vooraf die een garantie vormen dat het regime niet wil onderhandelen. Ik zeg niet dat het regime werkelijk met de oppositie wil onderhandelen, maar als de oppositie zegt “wij willen pas onderhandelen als we de zekerheid hebben dat de tegenpartij van het toneel verdwijnt en dat de mensen van het regime met bloed aan hun handen worden berecht”, dan weet je op voorhand dat er niets gebeurt. De oppositie heeft kansen verloren door zulke eisen te stellen.

Als je onderhandelt, dan moet je beginnen met de overeengekomen hoofdprincipes: de Geneve Verklaring van 2012. Daar stond niets in over de president, wel iets over een overgangsregeringslichaam (Transitional Governing Body). Als je op basis daarvan gaat onderhandelen, dan zou het regime in principe bereid moeten zijn om met je te praten.

Staffan de Mistura (midden), speciale VN-gezant voor Syrië, tijdens onderhandelingen in Genève

Stel dat de oppositie geen eisen stelt, komen er dan echte onderhandelingen?

Dat weet ik niet. Wel moet het worden geprobeerd. Dat is ook mijn stelling vanaf het begin geweest: als je geen dialoog wil, dan kun je ook geen oplossing bereiken. Als iedereen weigert met het regime te praten, dan kun je ook niet over een politieke oplossing spreken.

Ik weet eigenlijk niet hoe je met het regime moet praten.

Maar de oppositie zegt dat ze wil onderhandelen.

Had de oppositie misschien moeten zeggen “wij gaan niet onderhandelen”?

De oppositie moet zeggen “wij willen onderhandelen op basis van de Geneve Verklaring van 2012”. Het komt er zo ongeveer op neer dat beide partijen willen onderhandelen, als de andere partij maar bijna helemaal doet wat de eerste partij wil, maar dat werkt natuurlijk niet omdat men bij onderhandelingen moet uitkomen op een compromis. Het alternatief is een militaire overwinning waarna onderhandelingen komen te vervallen. En dat is wat er nu gaande is.

U stelt voor om dialoog te voeren met het regime, maar heeft het regime zijn legitimiteit niet allang verloren?

Het regime dat de macht heeft, is in principe legaal. Op basis daarvan is het Syrische regime ook decennia lang erkend geweest. De legaliteit wordt niet alleen bepaald door wat Trump of Obama of anderen zeggen. Je kunt hooguit weigeren een regime te erkennen. Het feit dat vertegenwoordigers van het Syrische regime deelnemen aan discussies over Syrië in de Veilighedsraad van de Verenigde Naties betekent mijns inziens dat het door de leden ervan wordt erkend.

Maar het Syrische volk eist de val van het regime.

Je zou dat natuurlijk kunnen concluderen op grond van het feit dat miljoenen Syriërs tegen het regime hebben gedemonstreerd. Maar er zijn ook vele miljoenen Syriërs die niet hebben gedemonstreerd en die niet om de val van het regime hebben gevraagd. Wie was in de meerderheid? Heeft het regime zijn legitimiteit dan verloren? Legaal in ieder geval niet, al was het alleen omdat de demonstraties niet waren toegestaan. Maar een revolutie volgt meestal niet de weg van de legaliteit. Een revolutie wordt pas echt gelegaliseerd als deze gewonnen heeft.

Het regime was al bijna vijftig jaar aan de macht toen de revolutie in 2011 begon en in die periode was ook sprake van een dictatuur met bloedbaden, waaronder Hama (1982). Was het toen wel legitiem? Ik weet dat de Amerikanen na 2011 zeiden “Assad lost his legitimacy”, en vele Westerse en Arabische leiders waren het destijds geheel met hen eens. Maar het is niet uitgesloten dat dezelfde landen Assads legitimiteit over enige tijd niet langer ontkennen. En misschien blijft Assad wel langer president dan Trump, van wie sommigen menen dat ook hij zijn legitimiteit heeft verloren, al is het op veel minder ernstige gronden dan die welke tegen Assad zijn aangevoerd, namelijk het plegen van onder andere zware oorlogsmidaden.

Wanneer verliest een president zijn legitimiteit?

Als er verkiezingen zijn, waardoor hij zijn positie aan een ander moet afstaan.

Eerlijke  verkiezingen zijn niet mogelijk. U stelt voorwaarden die niet bestaan in Syrië.

Je kunt ook niet zeggen “he lost his legitimicy” als er zo veel mensen zijn die tegen het regime zijn. Ik denk niet dat de Amerikaanse president dat kan bepalen.

Het aantal slachtoffers en de daden van het regime bepalen zijn legitimiteit.

Het aantal slachtoffers! Tot zomer 2011 was het aantal slachtoffers bij lange na niet zo hoog als nu. Het is heel ironisch: naarmate het conflict langer duurt en er meer slachtoffers vallen, overwegen steeds meer landen om weer met het regime te gaan praten. Landen die vonden dat het regime niet legitiem was bij 10.000 slachtoffers, overwegen na een half miljoen wel met Assad te praten, al is het misschien op langere termijn.

Maar als men in Nederland ontdekt dat een minister een leugen heeft verkondigd, moet hij meteen zijn ontslag indienen. En de Syrische president is nog steeds legitiem?

Nederland heeft een democratie, maar Syrië een dictatuur. De term “legitimiteit” is een relatief begrip. Bashar al-Assad is in 2004 met bijna 90 procent van de stemmen als president herkozen, maar betekent dat ook dat hij bij de hele Syrische bevolking legitimiteit heeft verkregen? Ik betwijfel het, omdat In een dictatuur verkiezingen niet zo veel voorstellen, omdat ze niet vrij zijn. Maar volgens de Syrische wet is Assad legaal de president. Van President Hafiz al-Assad wordt de anekdote verteld dat hij de presidentsverkiezingen met meer dan 99% gewonnen had en dat hij kwaad was toen men hem de uitslag kwam mededelen. Op de vraag waarom Assad zo kwaad was, antwoordde hij dat hij alle namen wilde hebben van de tegenstemmers.

De oppositie zegt nu dat het huidige regime “niet legitiem” is, maar dat ze er wel mee willen onderhandelen op voorwaarde dat Assad en zijn aanhangers met bloed aan de handen weggaan. Ik begrijp dat standpunt wel, maar deze  opstelling garandeert op voorhand dat eventuele onderhandelingen tot mislukken gedoemd zijn. En daarom is deze opstelling onrealistisch.

Onderhandelingen zijn dus niet mogelijk?

Dat hangt van je uitgangspunt af. Als je uitgangspunt de Verklaring van Geneve is, moeten onderhandelingen mogelijk zijn met als uitkomst een compromis.

Maar andersom is het precies hetzelfde probleem. Het regime stelt de voorwaarde dat het aanblijft.

Natuurlijk.

Onderhandelen betekent dus dat het regime aanblijft?

Als je het omkeert, stel dat de oppositie aan de winnende hand zou zijn, dan zouden zij er ook niet happig op zijn om met Assad te onderhandelen over het delen van de macht. Maar als de oppositie aan de verliezende hand is, willen ze wel onderhandelen, maar dan wel met de irreëele voorwaarden die ik eerder noemde.

U zegt dus: de machtsbalans bepaalt de legitimiteit

In feite meestal wel. Maar ik wil er wel iets aan toevoegen. Welke dictatuur is legitiem? Is het regime van de Iraanse revolutie legitiem? Is het Iraakse regime legitiem? Ga zo maar door. In Egypte heb je allerlei opstanden gehad, is het bewind van President Sisi legitiem? Of was dat het regime van de Egyptische Moslim Broederschap? Wie van de diverse rivale machthebbers in Libië is legitiem? En is het huidige Algerijnse bewind legitiem, nadat de verkiezingsoverwinning van het Front Islamique du Salut in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw ongedaan werd gemaakt door de militairen? Legitimiteit hangt dus grotendeels af van wie de macht heeft en wie dat erkent.

We kunnen Van Dam niet interviewen zonder even stil te staan bij het sektarisme en het beestje bij zijn naam te noemen. U was misschien één van de weinigen die openlijk over het sektarisme hebben geschreven in een tijd waarin het onderwerp werd stilgezwegen. In uw eerste boek heeft u alle partijen verantwoordelijk gesteld voor de toename van het sektarisme in het land. Volgens u zijn de soennieten net zo goed verantwoordelijk voor het sektarisme als de alawieten. Het is duidelijk wat de alawitische rol is, aangezien het machtsapparaat sektarisch is opgebouwd en het regime zijn best doet om de angst van zijn onderdanen voor elkaar op te voeren. Vanuit dit perspectief kan de soennitische rol minder duidelijk zijn voor sommige opstandelingen en de oppositie. Wat bedoelde u precies? En geldt dat ook in de huidige fase van de strijd, of ligt het toch anders, gezien de enorme hoeveelheid geweld van de kant van het regime en de uitbreiding van de strijd zodat het ook mensen treft die niet voor het verzet hebben gekozen?

De ideologie van de Baath is gekant tegen het sektarisme, omdat onderscheid naar religie daarin wordt verworpen. Dit neemt niet weg dat in de machtselite van de Baath-partij en het leger, leden van de Arabisch sprekende minderheden heel sterk vertegenwoordigd waren en zijn. Dit kwam deels door historisch toeval, omdat de Baathistishe militaire leiders die in 1963 de macht overnamen vooral uit minderheden afkomstig waren, maar ook door een aantal sociaal-economische factoren. De meesten waren afkomstig van het arme platteland, waar de minderheden juist sterk waren vertegenwoordigd. En dat heeft er bij de machtsstrijd in de jaren daarna toe geleid dat met name mensen uit minderheden prominente posities kregen en onder die lieden waren de alawieten, of alawieten moet ik zeggen, zonder lidwoord, het belangrijkste. Belangrijke posities in het leger werden vaak ingenomen door alawitische Baathisten die op ideologische gronden weliswaar tegen het sektarisme waren, maar die vaak veel meer op elkaar vertrouwden dan op anderen. Je vertrouwt vooral op mensen die dicht bij je staan. Er zijn allerlei verklaringen hiervoor, en die heb ik uitvoerig in mijn eerste boek beschreven. Oorspronkelijk was er een machtsstrijd binnen de partij. Daarbij speelde sektarisme een belangrijke rol. Een deel van de soennitische bevolkingsmeerderheid zag het regime als alawitisch. Dit kwam in de eerste plaats doordat alawieten zo sterk vertegenwoordigd waren in het repressieve apparaat, waaronder de veiligheidsdiensten en het leger, maar ook omdat alawieten en andere minderheden vaak werden bevoordeeld bij het verkrijgen van beurzen en andere privileges.

Conservatieve moslims zagen die lieden vaak als ketters, als niet moslims. Soennitische moslims hebben het meestal over moslims, alawieten, druzen en ismaëlieten. Moslim is voor hen een synoniem voor soenniet, maar deze categorisering impliceert dat alawieten, druzen en ismaëlieten geen moslims zouden zijn. Voor een heleboel mensen waren de alawieten te progressief, omdat ze seculier waren. Voor een streng gelovige is secularisme vaak al fout. Ze zien het als niet religieus, maar dat hoeft niet. Je kunt als gelovige ook secularist zijn, als je maar iedereen gelijk behandelt.

Conservatieve soennieten zagen het regime vaak als sektarisch en er ontstond een soort sektarische dynamiek tussen soennieten en alawieten die moeilijk ongedaan kon worden gemaakt. In het begin waren er allerlei demonstraties tegen het regime in overwegend soennitische steden als Hama en Homs, waarin werd geëist dat de grondwet zo zou worden aangepast dat de president moslim moest zijn.

In de jaren 1976-1982 begonnen extremistische dissidenten van de Moslim Broederschap (al-tala´i’ al-muqatila) alawieten te vermoorden, ongeacht of het Baathisten waren of niet. Ze hoopten daarmee een sektarische polarisatie te provoceren in de hoop daarna de macht te kunnen overnemen. Dit was een kritiek keerpunt in de Syrische geschiedenis op het gebied van sektarisme. De Moslim Broeders en de al-tala´i’ al-muqatila hadden gehoopt dat ze steun zouden krijgen uit allerlei soennitische moslimkringen tegen de alawitische heersers. De soennieten vormen immers de grote meerderheid van de Syrische bevolking. De climax kwam in 1982 in de stad Hama.  De Moslim Broederschap begon daar een opstand tegen het Baath-regime, maar ze hadden er onvoldoende rekening mee gehouden dat ze geen werkelijke militaire macht hadden. Het Syrische leger bestond weliswaar grotendeels uit soennieten, omdat de samenstelling van het leger een afspiegeling is van de bevolking  met zijn soennitische meerderheid. Maar het betrof hier grotendeels dienstplichtige soldaten die weinig te zeggen hadden. De sleutelposities in het leger en de voornaamste legereenheden werden bezet door alawieten. De Moslim Broeders verloren de strijd na de het bloedbad in Hama. Bij de Syrische Revolutie van 2011 meenden velen dat het moment was aangebroken om oude rekeningen te vereffenen. Vele soennitische militairen deserteerden uit het leger om zich bij de oppositiegroeperingen te voegen, ook met de bedoeling hun bevriende landgenoten tegen aanvallen van het regime te kunnen beschermen. Maar de militaire verhoudingen waren niet veel anders, omdat ook in 2011 en de daaropvolgende jaren de macht in het leger nog steeds, of zelfs nog sterker dan voorheen, in handen was van alawitische aanhangers van het regime.

Hafez Assad en Bashar Assad: zo vader, zo zoon.

Ik vind het Syrische regime geen sektarisch regime, maar wel een regime waar alawieten sterk oververtegenwoordigd zijn. Het is een dictatuur en die dictatuur geldt voor iedereen, ook voor de alawieten. Binnen de alawitische gemeenschap heeft slechts een beperkte groep de macht. Alawieten zijn niet per definitie beter af. Als ze iets tegen het regime doen, worden ze misschien nog erger gestraft, omdat dan sprake is van een bedreiging van binnenuit.

Sektarisme is ook een vorm van propaganda, labelling, framing: “Jullie onderdrukken ons, omdat jullie alawieten zijn”. Je identificeert het regime met de alawieten. Het is ook een manier om mensen voor de oorlog te mobiliseren, een dynamiek die in de oorlog ontstaat en die je moelijk kunt terugdraaien of het nu objectief is of niet. Een deel van de huidige militaire oppositie heeft wel degelijk een sektarisch element in zich, zoals Jaysh al-Islam, Ahrar al-Sham, Hay’at Tahrir al-Sham, al-Qaeda enzovoort.

Na een toename van de vermenging van de bevolkingsgroepen voor 2011, zien we dat het regime (en anderen) proberen een herverdeling van de bevolking te bewerkstelligen, als onderdeel van een groter genocide-plan. Daarbij komen de “vrijwillige” verhuizingen op basis van loyaliteiten. Misschien is dit een bewijs dat het sektarisme “blijft en zich uitbreidt “. Het woord “opdeling van het land” klinkt niet meer zo vreemd in de oren van de Syriërs. Wat zijn volgens u de gevolgen van deze herverdelingen voor de strijd in Syrië gedurende de komende decennia?

Ik geloof niet dat de term “genocide-plan” hier op zijn plaats is. Het gaat wel om het uitschakelen van politieke tegenstanders op grote schaal, maar niet om het uitroeien van bepaalde bevolkingsgroepen, zoals deze term suggereert.

En ja, er is inderdaad sprake van een zekere herindeling van bevolkingsconcentraties ten gevolge van het conflict. Maar je kunt niet echt spreken van herverdeling van bevolkingsgroepen op basis van religieuze gemeenschappen, hoogstens op basis van loyaliteiten, voor of tegen het regime. Maar een heleboel mensen die tegen het regime zijn, zijn het land uit. Dus daar heeft het regime niet direct last van. Zij zullen echter nog wel blijven proberen de revolutie nieuw leven in te blazen, tenzij ze natuurlijk familieleden hebben in Syrië die daar last mee zouden kunnen krijgen.

Ten gevolge van het conflict zijn mensen uit bepaalde bevolkingsgroepen gevlucht, bijvoorbeeld vele christenen. Ik denk dat het aantal christenen de afgelopen jaren enorm is afgenomen vanwege de diverse conflicten in het Midden-Oosten, ook in Irak. En als ze zich eenmaal in het buitenland hebben gevestigd, dan gaan ze niet zo gauw terug naar een zeer onzekere toekomst in Syrië of elders.

Er is sprake van dat Damascus wordt beveiligd door bepaalde buitenwijken, zoals Dahiat al-Asad waar veel alawitische militaire aanhangers van het regime wonen. Maar dat betekent niet dat het de bedoeling van het regime is om de burgerbevolking meer pseudo-homogeen te maken. Ik geloof niet dat je de grote steden als Damascus, Aleppo, Homs en Hama, die grotendeels soennitisch zijn, ingrijpend kunt veranderen qua bevolkingssamenstelling. Dit moet los worden gezien van het feit dat mensen vaak bij elkaar blijven wonen. Dat heeft op zich niets met sektarisme te maken. Alawieten blijven vaak bij alawieten wonen, druzen bij druzen, dat is normaal en heeft niets met het conflict te maken. Dat was vroeger al zo.

Ik geloof zelf niet in een politieke opdeling van Syrië. Dat is één van de dingen die de Syriërs niet willen, behalve misschien sommige Koerden. Ook al zijn het oude koloniale grenzen, die vroeger werden verworpen. Na honderd jaar zijn die grenzen in zekere zin heilig geworden. En als er een opdeling komt, dan is dat tijdelijk. Als het regime bepaalde gebieden ten noorden van de Eufraat niet op kortere termijn zou kunnen heroveren, dan laten ze dat misschien zitten. Niet met de gedachte dat we dan twee Syriës krijgen, één onder invloed van de Amerikanen en de Turken en één onder de heerschappij van het regime. Dat zou dan alleen maar tijdelijk zijn.

Syrië is nu al verdeeld in gebieden die onder controle staan van het regime en gebieden onder controle van de oppositie, Turkije en de Verenigde Staten. Maar de verdeling is niet sektarisch of staatkundig. De grens is enkel een bestandslijn. Het gaat er alleen om wie wint. Wie wint krijgt uiteindelijk waarschijnlijk alles onder controle. Nu praat het regime met de Koerden van de PYD, maar niet omdat ze zo van de Koerden houden, eerder omdat dit het regime nu strategisch uitkomt binnen het kader van het doel om dat gebied op den duur weer onder controle te krijgen. Op de lange termijn zie ik één Syrië onder één autoritair regime.

Ziet u geen Syrië onder een democratisch bewind?

Dat hoop ik natuurlijk wel, maar ik geloof er niet in.

Waarom niet?

Het feit dat Syrië nog nooit een democratie heeft gekend, is op zich geen argument, want alles kan veranderen. Wat voor mij telt, is dat de oppositie na zeven jaar op een heleboel punten geen eensgezindheid heeft weten te bereiken. De burgeroppositie niet, en de militaire oppositie nog veel minder. Veel mensen willen democratie, maar die hebben de macht niet om dit te kunnen verwezenlijken. Het gaat uiteindelijk om de macht. Ik denk dat democratie nog geen kans van slagen heeft in het Midden-Oosten. De mensen hebben andere prioriteiten, zoals overleven, goed te eten en het liefst ook goed onderwijs. Dat is belangrijker dan democratie. Niet dat ik geen voorstander ben van democratie. Maar het is zo makkelijk en gratuit, dat al die Westerse landen blijven roepen: “Wij willen democratie in Syrië, wij willen ons systeem in Syrië”. Ons systeem?! Democratie is een algemeen of universeel systeem dat niet gebonden is aan een bepaald geografisch gebied. Dat betekent echter niet dat er binnen afzienbare tijd werkelijke democratie komt in enig land in het Midden-Oosten. Als ik roep: ik wil nu democratie, dan moet ik er ook in kunnen geloven dat het realistisch is om het op kortere termijn te hebben.

Om het bloedvergieten niet langer te laten voortduren, probeert u met pragmatische oplossingen te komen. U stelt voor dat het Syrische regime controle blijft houden over de gewapende krachten en de inlichtingendiensten voor een periode die, afhankelijk van de omstandigheden, korter of langer kan duren. Daarnaast kunnen de oppositiegroepen de helft of nog meer van de ministeriële portefeuilles krijgen. Maar zijn de Syrische gewapende krachten niet de bron van het geweld en de genocide in Syrië? Zijn zij niet  verantwoordelijk voor de dood van een half miljoen mensen, de enorme verwoesting van het land en de vlucht van de helft van de bevolking? Is uw voorstel niet het recept voor een hernieuwde revolutie in de nabije toekomst?

Zou de oppositie deze suggestie hebben geaccepteer wanneer deze was gedaan in 2011, kort na het uitbreken van de Syrische Revolutie? Volgens de inmiddels overleden prominente Syrische intellectueel Sadiq Jalal al-‘Azm zou de helft van de Syrische oppositie er al het zwijgen toe hebben gedaan wanneer in de lente van 2011 oppositieleider Riyad Seif door President Bashar al-Asad in de nieuwe Syrische regering zou zijn opgenomen. Maar dat is niet gebeurd en het is de vraag of de andere helft van de oppositie zou zijn opgehouden met zijn verzet tegen het regime en met demonstreren. Waarschijnlijk niet. De verwachtingen waren daarvoor te groot.

Inmiddels zijn we zeven jaar verder en kunnen we constateren dat de oppositie er niet in is geslaagd het regime ten val te brengen. De realiteit is dat het regime de revolutie heeft overleefd en voor onbepaalde tijd zal blijven voortbestaan. Met die realiteit zal rekening moeten worden gehouden. Mijn suggesties zijn gedaan vanuit dat perspectief. Op deze wijze zou het regime de teugels geleidelijk aan kunnen laten vieren, terwijl het zich toch verzekerd weet van de macht wanneer het erop aan komt. Het regime zal echter geen hervormingen willen doorvoeren wanneer deze een bedreiging inhouden voor de eigen machtspositie. Er zal dus geen sprake zijn van een vreedzame transformatie van een dictatuur naar een democratie.

Men kan natuurlijk – zoals velen doen – blijven roepen dat het Syrische regime ten val moet worden gebracht en dat degenen met bloed aan de handen moeten worden berecht, maar dat zal niet gebeuren onder de huidige omstandigheden. De oppositie zal mijn suggesties vrijwel zeker verwerpen als onrechtvaardig en als bron voor nieuwe moeilijkheden. Maar het regime zal – zoals ik al zeven jaar heb betoogd – zichzelf niet ten val brengen, laat staan dat President al-Asad zijn eigen doodvonnis zou willen ondertekenen. Het is gewoon niet realistisch om dat te verwachten.

Als men meent gelijk te hebben, betekent dit nog niet dat men dit gelijk ook kan krijgen of binnenhalen. Realisme en rechtvaardigheid gaan in dit geval moeilijk samen. Centraal punt bij dit alles is wie de macht heeft. Ik hoor natuurlijk graag alternatieve suggesties die een reële kans van slagen hebben, maar die heb ik nauwelijks tot niet gehoord.

Dit alles neemt niet weg dat verwacht kan worden dat er in de toekomst hernieuwd verzet komt tegen het regime, ook wanneer het regime van Bashar al-Asad allerlei hervormingen doorvoert. Daarvoor is er te veel bloed gevloeid en een maatschappelijke verzoening kan generaties duren. In hoeverre toekomstig verzet enige kans van slagen heeft, zal – net zoals bij de revolutie die in 2011 begon – in belangrijke mate afhangen van wie het leger en de veiligheidsdiensten onder controle heeft en kan houden.

Nikolaos van Dam (1945) is  een Nederlandse oud-diplomaat. Hij heeft Arabische Talen en Politieke Wetenschappen gestudeerd.  In 1977 promoveerde hij  op de politieke situatie in Syrië en in 1979 schreef hij  “De strijd om de macht in Syrië, sectarisme, regionalisme en sectarisme”.  Later is hij ambassadeur geweest voor o.a. Irak, Egypte, Turkije en Indonesie. Ook is hij recent  de speciaal gezant voor Syrië geweest. In 2017 schreef hij “Destroying a Nation: The Civil War in Syria”.

Dit interview verscheen eerder in het Arabischtalige tijdschift Aljumhuriya. Op deze site, in drie afleveringen, de Nederlandse tekst.

Waarom geen no-fly zone in Syrië? Nikolaos van Dam: het Westen riep op tot stappen waarvan het wist dat het die niet kon waarmaken (deel 1)

U was een jongeman en op een zekere dag besloot u Arabisch te gaan studeren. Wat trok u zo aan in die taal en cultuur?

Mijn eerste kennismaking met het Arabisch was eigenlijk thuis. Naast zijn studie theologie had mijn vader een tijdje Arabisch gestudeerd. We hadden thuis een woordenboek Aramees en Hebreeuws waar je voorin het alfabet van verschillende talen kunt opzoeken: Arabisch, Syrisch, Aramees, Hebreeuws, Ethiopisch enzovoort. Ik vond het Arabische schrift het mooist. Via het schrift raakte ik gefascineerd door het Arabisch. Op de middelbare school was ik al begonnen met het leren van deze taal. Ik kon die toen nog nauwelijks spreken, maar had wel een grammofoonplaat met daarop Egyptisch-Arabisch waarmee ik oefende.

Tijdens uw studie en later bent u vaak in Syrië geweest. U bezocht Syrië zo ongeveer één keer per jaar en in 1970 verbleef u daar een heel jaar. U specialiseerde zich in de politieke situatie in Syrië en schreef in 1977 een proefschrift over ‘de rol van sektarisme, regionalisme en tribalisme bij de strijd om de poltieke macht in Syrië’. Waar kwam uw belangstelling voor Syrië vandaan?

Voor mijn studie Arabisch was ik eerst naar Syrië gegaan. Ik reisde met de bus van Istanbul naar Iskandarun en via Antakia naar Aleppo. In Iskandarun hoorde ik voor het eerst Arabisch, maar ik verstond er niets van, want het was heel anders dan het beetje dat ik had geleerd. Het enige zinnetje dat ik toen goed kon opzeggen was Egyptisch: “mish ma’aya flus kifaya” (ik heb niet genoeg geld). De kooplieden in Aleppo moesten er hartelijk om lachen.

Bij de Syrische grens moest ik ´s nachts op een houten bank slapen. Tijdens mijn slaap was mijn portemonnee op de grond gevallen zonder dat ik het had gemerkt. De volgende ochtend kwam een vriendelijke Syriër naar me toe en zei: hier is je portemonnee. Mijn eerste kennismaking met Syrië was dus heel positief!

In Aleppo ontmoette ik in de soeks een student die mij uitnodigde om in zijn dorpje te komen logeren. Ik accepteerde zijn vriendelijke uitnodiging maar al te graag en ging met hem naar zijn dorp Kafar Karmin. Ik heb een paar dagen bij zijn familie in een traditionele woning met lemen koepels mogen doorbrengen en sliep ´s nachts onder de uitgestrekte sterrenhemel. De mensen waren buitengewoon vriendelijk en gastvrij. Ook dit was een fantastische eerste ervaring. Zulke gastvrijheid had ik nooit eerder meegemaakt.

Mijn interesse in de politiek in Syrië ontwikkelde zich geleidelijk aan. Syrië was heel moeilijk te doorgronden, althans dat dacht ik, zeker in die tijd. En omdat ik naast het Arabisch ook politieke wetenschappen studeerde, besloot ik een scriptie te schrijven over de ideologie en de geschiedenis van de Baath-partij. Ik kon die scriptie schrijven in Amsterdam, waar ik woonde, of in Syrië. Ik vond het een prachtige combinatie: een verblijf in een land dat mij zo interesseerde en daar werken. Dit was 48 jaar geleden en mijn onderzoek is nog steeds relevant, want de heersende Baath-partij partij is er nog steeds.

Een paar jaar later wilde ik promoveren op hetzelfde onderwerp, maar toen ik er eenmaal mee bezig was bleek dat iemand anders dit al had gedaan. Ik wilde geen dubbel werk doen en besloot mij op de rol van de minderheden te concentreren. Dat was in 1972 en velen dachten toen dat minderheden al lang geen rol meer speelden; zij meenden dat het om klassen en klassenstrijd ging. In mijn idee zijn de oerloyaliteiten, als het erop aankomt, belangrijker dan de economische. Die oerloyaliteiten zijn minder makkelijk vast te leggen, dan bijvoorbeeld de economische: hoeveel je verdient, enzovoorts. Sektarische en economische belangen kunnen elkaar echter wel overlappen.

Wat mij intrigeerde was dat niemand in Syrië daarover wilde praten, het was een taboe. En een taboe prikkelt juist om meer te willen weten. Als ik iemand vroeg waar hij vandaan kwam, kreeg ik slechts als antwoord: “Wij zijn allemaal Arabieren”. Het was niet makkelijk om dit onderwerp bloot te leggen.

U voorspelde in uw eerste boek “De strijd om de macht in Syrië” dat het onmogelijk zou zijn om geleidelijk en vreedzaam van het Syrische regime af te komen. Zonder bloedig geweld zou dat nooit lukken. Begrijp ik goed dat u van mening bent dat een oorlog onvermijdelijk is als de mensen af willen van deze dictatuur? Kon deze oorlog niet worden vermeden, of tenminste een paar van haar pijnlijke hoofdstukken? Is dat wat heeft plaatsgevonden niet enkel één van de mogelijke scenario’s?

Ik denk dat het geweld onvermijdelijk was. Wat er ook gebeurde, het regime zou er alles aan doen om de macht te behouden. En dat heeft het altijd gedaan, het nam altijd draconische maatregelen om iedere tegenstander uit te schakelen, eerst binnen de Baath-partij, later daarbuiten. Ook als je vreedzaam demonstreert, kun je van dit regime verwachten dat het met geweld tegemoet wordt getreden.

Vijftien jaar voordat de Syrische Revolutie in 2011 uitbrak, heb ik het scenario van een bloedige oorlog voorspeld in de derde editie van mijn eerste Syrië-boek; en het was niet zo moeilijk om dat te voorspellen. Als je dit regime ten val wilt brengen, dan volgt er onvermijdelijk een bloedbad. Dat betekent niet dat het grove geweld ook maar enigszins te rechtvaardigen is op ethische of morele gronden, maar het is de realiteit. Als het regime zelfs maar een beetje twijfelde aan de loyaliteit van mensen, werden ze gevangen gezet of geëxecuteerd. Wat verwacht je dan als miljoenen mensen demonstreren? In zekere zin is zo´n demonstratie minstens zo gevaarlijk als een militaire aanval. Als het regime de demonstraties had toegestaan, dan was het onder de voet gelopen. Je zou kunnen zeggen dat er andere scenario´s mogelijk waren, maar regime change was onmogelijk zonder extreem geweld.

Als Assad hervormingsmaatregelen had doorgevoerd, dan was het misschien mogelijk dat het iets vreedzamer was gegaan. Maar in de context van de zogenaamde Arabische Lente waren langzame hervormingen niet mogelijk. De oppositie zou daar geen genoegen mee hebben genomen. We hebben een Nederlandse uitdrukking: je geeft een vinger en men neemt de hele hand. De staatloze Koerden kregen na decennia eindelijk de Syrische nationaliteit (waar ze eigenlijk al lang recht op hadden), maar wilden onmiddellijk meer. Als de tegenpartij zwakte voelt, dan drukt hij door. Naar mijn idee eiste de oppositie tactisch te veel in eens.

Demonstraties tegen het regime van Assad in Hula, bij Homs, in 2011

Maar zijn hervormingen überhaupt mogelijk met dit regime?

Ik heb het niet over hervormingen in de zin van machtsdeling. Dat zou het regime nooit hebben toegestaan. Iedere machtsdeling kan het eerste begin zijn van hun val. Maar je kunt proberen economische hervormingen door te voeren, je kunt proberen de corruptie te bestrijden. Maar helaas is dat het regime nooit gelukt, omdat ze ook afhankelijk zijn van mensen die onderdeel zijn van het corrupte systeem. Het bestrijden van corruptie kun je vergelijken met het afzagen van een boomtak waarop je zit.

Het regime liet zich niet ten val brengen, maar de demonstranten waren euforisch en riepen: “Het volk wil de president ten val brengen”; en later: “Het volk wil dat de president wordt geëxecuteerd”. Ze dachten, vooral na de val van Qaddafi, dat er hulp van buitenaf zou komen, maar er kwam helemaal geen hulp vanuit het buitenland; althans niet voldoende om het regime ten val te kunnen brengen. Het klinkt bruut, maar ik heb in maart 2012 al gezegd: “Het liefst had ik helemaal geen doden, maar als ik moet kiezen, geef ik de voorkeur aan 10.000 doden met het aanblijven van het regime, dan doorgaan met 300.000 doden of meer” en miljoenen vluchtelingen en het land grotendeels in puin.

Het geweld had zeker veel minder gekund. Het regime had absoluut geen burgerwijken hoeven te bombarderen. Het geweld van het Syrische regime is heel vaak disproportioneel en zinloos geweest. Ik heb me vroeger wel eens afgevraagd wat het voor zin had om de gevangenen in Palmyra zo wreed en langdurig te martelen. De mensen die daarbuiten liepen, die wisten van niets. Er ging daardoor geen voorbeeldwerking van uit of zo. Als je iemand ophangt op een plein, dan heeft dat een voorbeeldwerking, zoals ISIS (de “Islamitische Staat” of IS) dat deed, ze maakten iedereen bang. Maar als je dat binnen muren doet, in het geheim, dan weten de mensen het niet, dan hebben ze alleen een vermoeden.

Een heleboel waarnemers hebben zich vooral met de ideeën en idealen van de oppositie beziggehouden, maar niet met het regime. Ze dachten: het komt vanzelf wel goed.  Maar als je het regime kent, weet je dat het niet vanzelf goed zal gaan, dan weet je dat het een bloedbad wordt. Het regime zal zich niets aantrekken van de oproepen van de wereld om af te treden. Als de waarnemers zich inhoudelijk meer met het bewind hadden beziggehouden, dan hadden ze minder aan wishful thinking gedaan.

Maar veel Syriërs kennen het regime als geen ander en zeggen dat als het regime aanblijft de wreedheden gewoon doorgaan.

Ik begrijp dat veel Syriërs dat vinden, maar ze hebben gerekend op steun uit het buitenland. En de steun die ze verwachtten is helemaal niet gekomen; en de steun die er wel was, was niet voldoende om het regime ten val te brengen.

De titel van uw tweede boek is “Verwoesting van een natie: de burgeroorlog in Syrië”. Ik denk dat de Syriërs deze titel heel vreemd vinden. Zij zien de oorlog immers niet als enkel een strijd tussen de burgers, maar als een revolutie die tegen hun zin in, is ontaard in een oorlog bij volmacht. U beseft dat heel goed en toch kiest u ervoor om de term “burgeroorlog” te gebruiken. Waarom deed u dat? En waar is de revolutie gebleven?

Ik heb eigenlijk heel weinig kritiek gehad op mijn boek, maar de kritiek die ik wel kreeg, betrof in de meeste gevallen de titel. En het ging daarbij vooral om mensen die alleen maar de titel hadden gelezen en niet het boek zelf: deze critici zijn helaas niet verder gekomen dan het omslag. In het boek zelf betoog ik namelijk dat je de oorlog na het beginstadium geen burgeroorlog meer kon noemen, omdat deze zich door de diverse militaire interventies vanuit het buitenland (Rusland, Iran, Hizballah en anderen) ontwikkelde zich tot een “oorlog bij volmacht”.

Trouwens, de meeste westerse schrijvers noemen het een burgeroorlog, net als de BBC, al is dat op zich natuurlijk geen argument om te zeggen dat het dus toch een goede titel is. Ik was me destijds niet bewust van de kritiek die op dat woord zou komen. Daarom heb ik voor de Arabische editie gezocht naar een studie die het woord burgeroorlog definieert. Die vond ik in een studie van iemand die meer dan honderd oorlogen heeft bestudeerd en hij kwam tot een aantal criteria en daar voldeed deze Syrische oorlog ook aan. Sommige mensen zien in het woord burgeroorlog echter een ideologische dimensie. Zij menen dat het geen burgeroorlog is, omdat er sprake is van een regime dat de mensen onderdrukt, of ze zeggen dat er een heleboel niet-Syriërs deelnemen aan de oorlog. Maar de meeste militairen die betrokken zijn, zijn Syriërs. Het is een kwestie van definitie, daar wordt verder niets meer mee bedoeld. Pas toen ik die kritiek kreeg, realiseerde ik me dat het voor een heleboel mensen uit de oppositie gevoelig lag. In mijn hele boek heb ik het veelvuldig over “The Syrian Revolution” met hoofdletters; en hoe vaak heb ik het woord “civil war” gebruikt? Maar een paar keer. En bij de eerste keer dat ik deze term heb gebruikt voor de Syrische Revolutie heb ik gelijk uitgelegd dat deze niet meer op zijn plaats was.

Het  probleem is ook dat het Westen al heel vroeg het woord burgeroorlog gebruikte, toen er nog helemaal geen oorlog was.

Het wordt een academische discussie als je wilt bepalen wanneer de oppositie voor het eerst de wapens gebruikte. Het regime was gewelddadig en het was onvermijdelijk dat dit tegengeweld opriep. En de groepen die het zwaarst werden vervolgd, hebben als eerste geweld gebruikt. Maar wat vind u eigenlijk van de titel?

Ik denk dat het woord `burgeroorlog` wel invloed heeft op hoe mensen het conflict gaan interpreteren. De kans is groot dat een Nederlander die weinig van het conflict afweet, gaat denken dat het alleen om interne problemen gaat. Hij zal daardoor sneller geneigd zijn om te zeggen: “Ik heb daar niets mee te maken, ze moeten hun problemen maar zelf oplossen”, terwijl de Syriërs de grip op de oorlog allang kwijt zijn geraakt.

Dat weet ik niet. Ik heb het daar met niemand over gehad. Ik denk dat de meeste Nederlanders zich helemaal niet bewust zijn van de gevoeligheden die er over het woord “burgeroorlog” bestaan bij de Syrische oppositie. Misschien is een  titel  zoals `De bloederige oorlog in Syrië` neutraler.

Sommige Syriërs hebben tevergeefs gerekend op een internationale interventie die hen en hun land van een bloederig lot zou redden. We kunnen van mening verschillen over het nut van een dergelijke interventie, maar het is inmiddels gebleken dat het andere uiterste ook heeft gefaald, namelijk de enorme voorzichtigheid, het niets doen en het alleen blijven toekijken. De oorlog is nog gaande en is verantwoordelijk voor de toename van het geweld in de wereld. De westerse voorzichtigheid heeft dus niet mogen baten en is medeverantwoordelijk voor de regionale en internationale escalatie. De vraag is: waarom heeft de wereld geen no-fly zone in Syrië afgedwongen. Dan zou het Assad zijn gewelddadigste wapen, de vaatbommen, hebben afgenomen. Had dat de pijn en verwoesting niet kunnen verminderen en meer ruimte gecreëerd voor de vreedzame en democratische krachten?

Naar mijn mening leidt bijna iedere buitenlandse inmenging tot rampen. Ik noem een paar voorbeelden: Afghanistan, Irak, Kuwait, Libië, Jemen en Syrië. Al die buitenlandse interventies hebben gezorgd voor meer ellende dan dat ze hebben opgelost. Zonder de bezetting van Irak door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië was er bijvoorbeeld geen IS geweest en onder President Saddam Hussein had al-Qaeda geen schijn van kans.

Diverse westerse politici hebben herhaaldelijk tot dingen opgeroepen waarvan ze tevoren hadden kunnen weten dat die niet gingen gebeuren: no-fly zones, safe zones, humanitaire corridors en nog een aantal dingen. Ik vroeg in Turkije waarom ze het niet alleen deden als ze dat wilden en ze zeiden: “Er moeten minstens vijf andere landen meedoen”. Veel landen waren beducht om een rechtstreekse confrontatie met het regime aan te gaan.

Waarom?

Eigenlijk moeten we het aan die landen vragen. Geen enkel land was bereid het regime rechtstreeks aan te vallen. Voor de aanval op Libië was er toestemming van de Veiligheidsraad, maar de Russen hadden daar achteraf spijt van omdat de militaire interventie daar uiteindelijk uitliep op regime change in plaats van alleen de bescherming van de burgerbevolking tegen Qaddafi. Ieder land dat zonder toestemming van Damascus over Syrië vliegt, kan erop rekenen dat het wordt aangevallen door het Syrische regime.

Maar hoe kan Syrië bijvoorbeeld Nederland aanvallen?

Nederland wil helemaal niet meedoen met de strijd tegen het Syrische regime. Nederland heeft alleen meegedaan met de aanvallen op IS. De meeste landen hebben het er niet voor over om hun militairen op te offeren voor de strijd in Syrië. Zo simpel is dat. Nederland heeft bij mijn weten ook nooit overwogen om mee te doen. Een heleboel landen hebben geen grote belangen in Syrië. Rusland en de VS hebben strategische belangen, maar ik denk dat de belangen van de VS niet zo ver reiken dat ze het land zouden willen blijven bezetten. Hoogstens als tegenwicht tegen Iran en als het nog van belang is in de strijd tegen IS.

Mijn vraag was anders. Ik bedoel niet dat je moet helpen het regime ten val te brengen, maar dat je het Syrische luchtruim beschermt, zodat het regime de bevolking niet vanuit de lucht kan aanvallen. Een no-fly zone ter bescherming van de mensen.

Geen enkel land had dat er blijkbaar voor over. Misschien is het een vorm van hypocrisie. Als je wilt dat het Syrische regime niet vliegt, dan moet je het neerschieten. En als je wilt dat de Russen niet vliegen, dan moet je ook die neerschieten, maar dat betekent dan wel een rechtstreekse confrontatie en er zijn geen landen die dat een acceptabele optie vinden.

De Russen zijn pas later boven Syrië gaan vliegen, waarom geen no-fly zone vanaf het begin?

 De Russen zijn er vooral verder militair bij betrokken geraakt vanwege de uitgebreide steun die de oppositie kreeg van andere landen (zoals van de VS, Turkije, Qatar en Saudi-Arabië). Als de oppositie niet zo sterk was geworden, dan was het regime ook niet aan het wankelen gebracht. De oppositie zegt heel vaak: als de Russen niet hadden geïntervenieerd, dan was het regime al lang gevallen. Maar als de oppositie niet de steun had gehad van bijvoorbeeld Saudi-Arabië en andere landen, dan hadden ze geen schijn van kans om het van het regime te winnen.

En nog iets: als landen zeggen “wij nemen de verantwoordelijkheid op ons om de burgerbevolking te beschermen (responsibility to protect)”, dan moeten ze in het land blijven totdat het beter gaat. Als onderdeel van het VN-principe van Responsibility to Protect, moet je dan ook blijven. Nazorg hoort ook bij die verantwoordelijkheid. En als je dan na tien jaar weggaat, is er een reële kans dat alles opnieuw begint, want diverse partijen willen de macht. Het probleem van het Westen is dat er werd opgeroepen tot stappen waarvan ze hadden kunnen weten dat ze die niet gingen waarmaken. Het is uiteindelijk voor de bühne.

Maar dat weten  de Syriërs inmiddels al.

Achteraf is het duidelijk dat het Westen  niet voldoende bereid was om zijn woorden ook om te zetten in daden, zoals dat bijvoorbeeld in Libië was gebeurd (en zelfs meer dan dat), maar op het moment zelf dachten de Syriërs van de oppositie: ze komen ons helpen. Het was echter vooral morele steun, maar wat heb je daaraan als het regime alle oppositiegebieden bombardeert, als je je principes niet kunt of wilt implementeren met militaire macht. Er zijn hoge kosten aan verbonden, maar niemand had dat er voor over, althans niet ten koste van het eigen land.

Als je bepaalde doelen wilt bereiken, moet je bereid zijn om bepaalde middelen in te zetten. Maar als je die middelen niet wilt inzetten, dan moet je je doelen bijstellen.  Helaas ging het in de praktijk anders. We zeggen dat we de top willen bereiken, maar ook al hebben we niet de middelen daartoe, of willen we die niet inzetten, toch blijven we zeggen dat we die top willen bereiken. Dat zie je ook in andere conflicten. Dan moet je je bescheidener opstellen, maar dat staat zo slecht tegenover je politieke achterban.

Nikolaos van Dam (1945) is  een Nederlandse oud-diplomaat. Hij heeft Arabische Talen en Politieke Wetenschappen gestudeerd.  In 1977 promoveerde hij  op de politieke situatie in Syrië en in 1979 schreef hij  “De strijd om de macht in Syrië, sectarisme, regionalisme en sectarisme”.  Later is hij ambassadeur geweest voor o.a. Irak, Egypte, Turkije en Indonesie. Ook is hij recent  de speciaal gezant voor Syrië geweest. In 2017 schreef hij “Destroying a Nation: The Civil War in Syria”.

Dit interview verscheen eerder in het Arabischtalige tijdschift Aljumhuriya. Op deze site, in drie afleveringen, de Nederlandse tekst.

 

De Nederlandse weigering om kalifaatkinderen terug te halen strookt niet met het regeerakkoord

De benaming ‘kalifaatkinderen’ is niet correct, maar laten we ze gemakshalve zo  noemen. De Nederlandse regering had die kalifaatkinderen, in officiële stukken meestal ‘child returnees’ genoemd, allang kunnen terughalen. Met grote waarschijnlijkheid weet het Duitse Bundeskriminalamt (BKA) precies welke vrouwen van welke jihadstrijders waar in Syrië of Irak zitten en dat geldt met zekerheid ook voor een land als Frankrijk waarvan militairen in Noord-Syrië gestationeerd zijn. Dan weten de Nederlandse geheime diensten dat dus ook. Als Nederland zelf niet in staat zou zijn deze vrouwen en kinderen naar Nederland te halen, zou het zeker een beroep kunnen doen op de diensten en hulp van bevriende staten. Maar Nederland had feitelijk geen tijd. Eerst waren er in 2015 provinciale verkiezingen en in 2017 Tweede Kamerverkiezingen, waarop  een kabinetsformatie van 225 dagen volgde, de langste in de Nederlandse geschiedenis. Daardoor zijn er vanaf 2015, dus in de afgelopen drie jaar, bewust geen onpopulaire besluiten genomen die de gemoederen in de bevolking in beroering hadden kunnen brengen.

Zorgplicht voor Nederlandse kinderen

In de tijd dat veel moslimjongeren naar Syrië vertrokken, als toeristen die op vakantie gingen, stonden de meeste Europese regeringen daar nog min of meer radeloos tegenover, maar er is in een paar jaar een boel veranderd. Alle Europese landen zijn intussen wel degelijk voorbereid op de terugkeer van jihadisten. Ook Nederland, hoewel dat door de politici in Den Haag nog niet openlijk wordt toegegeven. Juridisch is het zonneklaar dat de Nederlandse regering een zorgplicht heeft voor kalifaatkinderen en de taak heeft hen begeleid naar Nederland te laten terugkeren. Deze verplichtingen ten aanzien van de kinderen vloeien voort uit het internationale Kinderrechtenverdrag, het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en een flink aantal andere juridische instrumenten, waaronder die op het vlak van het nationaliteitsrecht. En Nederland is notabene initiator van het zogeheten ‘The Hague-Marrakech Memorandum’ van 2015 van het Global Counterterrorism Forum met een lange lijst ‘goede praktijken’ voor een effectievere reactie op het FTF-fenomeen (Foreign Terrorist Fighters) met een focus op terugkerende FTF’s.

Praktisch tegelijkertijd met het verschijnen van het memorandum in 2015 zei premier Rutte tijdens het RTL-verkiezingsdebat voor de provinciale verkiezingen dat Nederlanders ‘die als jihadist naar Syrië of Irak uitreizen, beter daar kunnen sneuvelen dan dat ze terugkomen naar Nederlan’. De Partijleiders Sybrand Buma (CDA) en Alexander Pechtold (D66), reageerden verontwaardigd. Maar intussen zitten deze partijen in het nieuwe kabinet en niet meer in de oppositie en dat scheelt een slok op een borrel. In het tv-programma Pauw in mei vond minister van Justitie en Veiligheid, Ferdinand Grapperhaus, het ‘verschrikkelijk verkeerd dat die kinderen zich in dit soort gebieden bevinden’ en zei hij dat hij al geruime tijd met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTV) aan het onderzoeken was hoe dat nou precies zit, en hoe Nederland op een veilige wijze zou kunnen verwezenlijken dat die kinderen konden terugkeren. ‘Kinderen moeten daar weg, die moeten niet in zo’n kamp zitten’,  aldus de CDA-er, die een dag later alweer door premier Rutte werd teruggefloten. ‘Het is te gevaarlijk om ze daar actief weg te halen,’ zo zei deze. De Telegraaf kopte op 16 mei meteen ‘Minister zat fout: geen IS-kinderen ophalen’ en diverse politici toonden zich opgelucht dat ‘het kabinetsbeleid toch niet verandert’. Maar welk beleid?

Regeerakkoord

Met het regeerakkoord van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie van het kabinet Rutte III zijn ook een aantal interessante nieuwe stukken geschreven. Zo is daar de Beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) die aansluit op de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie 2018-2022 (GBVS), de Defensienota en het Integrale Migratiebeleid. In het kader van de Veiligheid voor Nederland en Europa verschuift de focus van de ontwikkelingssamenwerking naar de instabiele regio’s West-Afrika/Sahel, de Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika voor de aanpak van de grondoorzaken van armoede, migratie, terreur en klimaatverandering.

Jaarlijks gaat er 60 miljoen euro extra naar nieuwe investeringen in onderwijs, werk, jeugd en vrouwen en jaarlijks komt er 290 miljoen euro extra vrij voor noodhulp en opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Er komen nieuwe programma’s voor (beroeps)onderwijs, werkgelegenheid en rechten van vrouwen en meisjes in de focusregio’s, de bestaande inzet op het gebied van voedsel/landbouw, water en gezondheid wordt sterker gericht op die focusregio’s en de noodhulp en actieve humanitaire diplomatie worden uitgebreid.

Kind in vluchtelingenkamp in Noord-Syrië © Oscar Bergamin

Daarnaast wil de regering meer aandacht in de focusregio’s voor psychosociale zorg voor mensen die ernstige trauma’s hebben opgelopen. Het niet willen terughalen van Nederlandse kalifaatkinderen past niet in dat beleid. Er worden miljoenen geïnvesteerd in perspectieven voor de jeugd in het Midden-Oosten, maar Nederlandse kinderen die daar onschuldig zitten, moeten dan maar zelf zien hoe ze zich weten te redden. En dat terwijl de regering beweert zich in te zetten voor de zwaksten: vrouwen en kinderen. De moeders van kalifaatkinderen en de kinderen zelf vallen ten prooi aan seksueel geweld, uitbuiting en ruilhandel. Mag je die aan hun lot overgelaten? Als de Nederlandse regering het – zoals de premier zei – te gevaarlijk vindt deze 175 kinderen en hun moeders uit dat gebied te halen, hoe wil ze dan de GBVS en de BHOS realiseren?

Voor elk kind een terugkeerplan

In de krant ‘Trouw’ vertelde de Raad voor de Kinderbescherming begin juli ‘dat voor elk kind van een Nederlandse IS-strijder die nog in Syrië is, al een terugkeerplan klaarligt’. Tenminste, voor elk kind van wie de Raad voor de Kinderbescherming van het bestaan afweet. Eind juni al zeiden de experts en juristen Willem van Genugten, Bibi van Ginkel en Christophe Paulussen van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht (KNVIR) in de Volkskrant: ‘Juist het tijdig terughalen van kinderen van IS-strijders dient ons veiligheidsbelang op de lange termijn’. Paulussen publiceerde al in 2016 een document over hoe effectief te reageren op het FTF-fenomeen op basis van mensenrechten: ‘Repressing the Foreign Fighters Phenomenon and Terrorism in Western Europe: Towards an Effective Response Based on Human Rights’.

Bibi van Ginkel is expert op het gebied van bestrijding van gewelddadig extremisme en radicalisering, en emeritus-hoogleraar internationaal Recht. Van Genugten vindt dat er in de juridische aanpak van mondiale vraagstukken wel degelijk vooruitgang wordt geboekt. Dus waarschijnlijk waren de opmerkingen van de meestal erg zwijgzame minister Grapperhaus in mei een bewust proefballonnetje. Grapperhaus zelf is weliswaar een fervente tegenstander van de radicale islam maar vraagt zich in zijn pamflet ‘Rafels aan de rechtsstaat’ van 2016 af waarom mensen nog wordt gevraagd een samenleving te respecteren als ze rechteloos zijn en geen enkele bescherming hebben van zoiets als een rechtsstaat.

Vluchtelingenkinderen in Noord-Syrië © Oscar Bergamin

In ditzelfde ‘Rafels aan de rechtsstaat’ gaat hij in op sociale ongelijkheden die de maatschappij ontwrichten. Zijn handschrift is dan ook terug te vinden in de GBVS. Deze wijst weliswaar op de terroristische dreiging en het jihadistisch gedachtegoed van Foreign Terrorist Fighters, maar wil dat men zich gericht bezighoudt met de aanpak van grondoorzaken van onveiligheid en de bevordering van menselijke veiligheid, en dan vooral voor de voedingsbodem van radicalisering en gewelddadig extremisme: discriminatie, sociaaleconomische achterstelling en de daarbij horende sociaal-psychologische problemen.

De GBVS maakt de resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid tot – letterlijk – ‘onlosmakelijk onderdeel’. Deze strategie onderstreept ook expliciet het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens, het internationaal recht en de democratische kernwaarden waarop de rechtstaat is gebouwd. Het is dus aan te nemen dat binnenkort in plaats van ‘kalifaatkinderen’ van ‘child returnees’ wordt gesproken, wier terugkeer in het belang van de nationale veiligheid is.

Opvang, scholing, traumabehandeling en veiligheidsmaatregelen

Volgens het bericht van de Volkskrant hebben Nederlandse gemeenten samen met de Raad voor de Kinderbescherming inmiddels al het verzoek gekregen om voor ieder Nederlands kind in Syrië of Irak een terugkeerplan te maken waarbij aan opvang, scholing, traumabehandeling en veiligheidsmaatregelen wordt gedacht. Aan praktische zaken die met terugkeer zijn gemoeid wordt dus al hardop nagedacht, er ligt een plan klaar voor Nederland, maar daarmee zijn die kinderen en hun moeders nog niet hier. Veel organisaties die de capaciteiten en de kennis hebben om deze mensen op te vangen houden zich, waarschijnlijk uit vrees voor verlies aan donaties en imago.

Het onderwerp blijft gevoelig. Die vrouwen en kinderen moeten in het conflictgebied eerst worden opgevangen in een veilige omgeving waar ze op hun terugkeer naar Nederland worden voorbereid, een voor een of in groepjes. De meeste vrouwen en kinderen verblijven in een gebied waar op dit moment maandelijks nog gemiddeld 400 geweldsincidenten plaatsvinden. Daar zal de Nederlandse regering geen ambtenaren naar toesturen. Er is veel samenwerking met lokale autoriteiten nodig, en discretie, anders worden deze vrouwen en kinderen plotseling weer interessant voor ontvoerders. Wie de klus gaat klaren, is niet duidelijk. Er zit ook een prijskaartje aan. Maar de bedoelingen met de jaarlijks 60 miljoen euro extra voor investeringen in toekomstperspectieven van jeugd, jongeren en vrouwen in het Midden-Oosten worden daarmee wel oprechter.

Hodeidah ligt onder vuur, maar de westerse media houden zich stil

“Hodeidah is leeg, Marina, er is bijna niemand meer”, zegt Noura vanochtend tegen me, in een kort telefoongesprek dat voortdurend onderbroken wordt door de slechte verbinding. Noura is twee weken geleden naar Sana’a gevlucht vanwege het geweld dat sinds donderdag 14 juni in de Jemenitische stad Hodeidah is losgebarsten, de dag voordat Eid Al-Fitr, het Suikerfeest, zou beginnen. Op die dag begon de door Saudi-Arabië geleide coalitie (SLC) – die vooral bestaat uit huursoldaten en grondtroepen van de Verenigde Arabische Emiraten, militairen van het Jemenitische (aan president Hadi verbonden) leger, en soldaten die de Hiraak al-Tihama (de bevrijdingsbeweging van de Tihama) – haar lang geplande aanval op Hodeidah, Jemens belangrijkste havenstad aan de Rode Zee.

Maandenlang drongen internationale organisaties er bij de SLC op aan Hodeidah niet aan te vallen omdat het Jemens belangrijkste levensader is: 90 procent van de Jemenitische invoer, waaronder het grootste deel van de humanitaire hulp, komt hier het land binnen komt. De pleidooien blijken tevergeefs te zijn geweest. Een aanval op Hodeidah leidt mogelijk niet alleen tot honderdduizenden ontheemden, maar ook tot een dramatische toename van hongersnood en doden in het hele land. Waarom is de internationale gemeenschap niet in staat, of niet bereid, om dit te voorkomen? En waarom horen we zo weinig over deze humanitaire crisis in de Westerse media?

Houthi’s in Hodeida

Volgens de journalist Finnian Cunningham moet de stilte over de oorlog in Jemen, en in het bijzonder de stilzwijgende Westerse toestemming voor de aanval van de SLC, worden begrepen in het licht van de Westerse steun aan de ‘genocide’ van Jemenieten. In dit artikel betoogt Cunningham dat de Westerse media de criminele rol van Amerikaanse, Britse en Franse regeringen witwassen door eenzijdig te focussen op de humanitaire crisis terwijl de cruciale militaire steun die deze regeringen in de oorlog spelen opzettelijk wordt vergeten. In plaats van een afgewogen inzicht te bieden in de achtergronden, belangen en details van de oorlog, beschrijven de Westerse media de oorlog vooral als een strijd tegen de door Iran gesteunde Houthis, en zetten zo een gesimplificeerd en foutief beeld neer van de situatie en waar het werkelijk om gaat.

De Houthis zijn inderdaad een sji’itische rebellenbeweging, en er zijn ontegenzeggelijk politieke en ideologische connecties met Iran, maar er is volgens Cunningham geen bewijs voor militaire steun. De ‘Iran-kaart’ wordt alleen gebruikt om Saudi-Arabiës betrokkenheid bij de oorlog in Jemen te rechtvaardigen. Er zijn echter duidelijke bewijzen voor Westerse steun aan de SLC: uit tal van rapporten en nieuwsberichten blijkt dat de VS, Groot-Brittanië en Frankrijk militaire steun geven in de vorm van vliegtuigen, wapens en ander militair materieel, alsmede inlichtingen.

Cunninghams strookt met die van Isa Blumi, die in zijn meest recente boek Destroying Yemen: What Chaos in Arabia Tells us About the World (University of California, 2018) betoogt dat de oorlog een serieuze poging van het ‘empire’ is om Jemen te vernietigen en toegang te krijgen tot de rijke oliebronnen in het zuiden van het land. Gebaseerd op een gedetailleerde analyse van langdurige Westerse, of beter gezegd kapitalistische, inmenging in Jemen, toont Bluma aan dat Saudi-Arabië, gesteund door Westerse regeringen, langzaamaan zijn greep op Jemen heeft versterkt, in het bijzonder in de laatste vier decennia, toen president Ali Abdullah Saleh aan de macht was. Saleh zou Jemen hebben ‘verkocht’ aan het ‘empire’ door de Saudische financiële en ideologische inmenging te accepteren, Westerse ontwikkelingshulp toe te laten (waardoor het land donorafhankelijk werd), en de ‘war on terror’ te ondersteunen.

Tijdens Salehs regime (1978-2011) is Jemen zijn onafhankelijkheid en vrije geest verloren. De argumentatie van Blumi is overtuigend doordat deze gestoeld is op een grote hoeveelheid informatie en uitgebreid onderzoek, maar zijn boek roept ook vragen bij mij op. Zo legt hij de achtergrond van de opkomst van de Houthi-beweging uit, maar zegt hij vrijwel niets over de ideologie van de beweging en de repressie die ermee gepaard gaat. In de afgelopen vier jaar hebben de Houthis vele politici, mensenrechtenactivisten en journalisten zonder enige vorm van proces en gearresteerd en gedood, en zijn er veel mensen verdwenen. Daarnaast zijn NGO’s gesloten en is er een sociale orde ingesteld waarin veel mensenrechten aan banden zijn gelegd.

De meeste Jemenieten willen dat er een einde komt aan de oorlog en aan de bombardementen van de SLC, maar ook aan de onderdrukking door de Houthis. Toen de aanvallen op Hodeidah begonnen zei een van mijn vrienden dat de grondtroepen welkom waren omdat hij hoopte dat de Houthis daarmee uit de stad zouden worden verdreven. Maar nu is deze vriend ook naar Sana’a gevlucht omdat het geweld in Hodeidah te hevig werd. Het verwaarlozen van de rol van de Houthis in de oorlog, ongeacht of ze wel of niet door Iran worden gesteund, is hoe dan ook een ernstige omissie.

De meeste Jemenieten willen dat er een einde komt aan de oorlog en aan de bombardementen van de SLC, maar ook aan de onderdrukking door de Houthis.

Daarnaast is Blumi’s boek een structurele analyse van de politieke wereldeconomie waarin Jemen een veel grotere rol speelt dan menigeen denkt. Deze rol belichten is heel erg belangrijk en daarom ben ik ook heel blij met Blumi´s boek. Maar lezen over een masterplan om Jemen te vernietigen geeft ook weinig hoop op verandering. Alleen in de laatste pagina´s lezen we dat ‘de Jemenieten zullen buigen, maar niet zullen barsten, en zullen aantonen dat ze de dodelijkste, meest vasthoudende vijand zijn die ‘empire’ ooit heeft gekend. Dat geeft een beetje hoop. Hoe dit zal gebeuren blijft echter onduidelijk. Blumi heeft wellicht gelijk als we naar het grotere verband kijken, maar de verhalen van Jemenieten zelf laten ons zien hoe veerkrachtig zij zijn, hoe zij zich verzetten en hoe zij proberen verandering teweeg te brengen.

Vissers in Hodeida

Dit is waar antropologen een rol kunnen spelen. We kunnen alleen uitvinden hoe we ‘empire” kunnen bestrijden wanneer we de dynamiek op lokaal niveau analyseren en begrijpen, en hoe mensen macro-politieke ontwikkelingen omzetten in persoonlijke praktijkervaringen. Een macroperspectief leert ons niet hoe we met een postconflictsituatie om moeten gaan. Een microperspectief helpt ons juist de toekomst van Jemen te begrijpen, vanuit het standpunt van de Jemenieten, en dat is de taak van geëngageerde antropologen. Dus wanneer de Westerse media zwijgen over de wreedheden die plaats vinden in Jemen, zowel gepleegd door de Houthis als door de coalitie onder leiding van de Saudi’s, moeten we naar de stemmen van de getroffen bevolking luisteren en onze analyses en acties daarop baseren.

Jemenieten willen graag spreken, ondanks de repressie die zij nu ondervinden. Toen ik Noura vroeg of ze geïnterviewd wilde worden door een Nederlandse journalist zei ze direct ‘ja’. ‘Laat hem maar bellen,  ik zal hem precies vertellen wat er aan de hand is in Hodeidah. En ook andere vrienden en vriendinnen willen praten. Dus laat ons deze stemmen naar buiten brengen, in de media en in onze analyses, zodat we een completer beeld krijgen van wat er gebeurt dan de macro-analyses bieden.

Notitie Kaag biedt meer perspectief dan verkiezingsprogramma’s

Tunesië

Tunesië maakt een redelijk vreedzame overgang door naar een functionerende democratische rechtsstaat. Maar het land heeft ook een jeugdwerkloosheid van 30% en is de grootste leverancier van IS-strijders. In de verkiezingsprogramma’s ontbrak een visie op dit overbuurland van Europa. Wij riepen de partijen op zich te committeren aan ondersteuning, zodat Tunesië kan laten zien dat een democratische rechtsstaat wel degelijk meerwaarde heeft.

In de BHOS-nota Investeren in Perspectief wordt Tunesië wel genoemd. Onder het kopje ‘Preventie radicalisering’ staat:

‘In Tunesië zal worden gewerkt aan alternatieve toekomstperspectieven voor gemarginaliseerde jongeren en versterking van vertrouwen tussen deze groep en lokale veiligheidsautoriteiten. Tegelijkertijd wordt binnen het eerder beschreven beleid gericht op onderwijs, werkgelegenheid, landbouw en water aandacht besteed aan preventie van conflicten en vatbaarheid voor gewelddadig extremisme.’

Tunesië komt ook aan bod in de plannen rond migratie:

‘In Tunesië […] versterkt Nederland met trainingen de immigratiediensten en de juridische sector voor betere bestrijding van criminele netwerken betrokken bij mensensmokkel en -handel. De Nederlandse focus richting Tunesië zal het versterken van de rechtsorde zijn.’

Wij juichen het toe dat Tunesië expliciete aandacht krijgt in de nieuwe BHOS-nota. De belabberde toekomstperspectieven van veel Tunesische jongeren vormen een van de grootste uitdagingen voor het land, dus het is goed dat Nederland wil bijdragen aan ‘alternatieve toekomstperspectieven’ voor deze jongeren. Onderwijs en werkgelegenheid zijn daarin de belangrijkste elementen, die ruimschoots terugkomen in de BHOS-nota.

Dat ‘preventie van radicalisering’ als belangrijkste doel wordt genoemd voor deze maatregelen, nemen we dan maar voor lief. Natuurlijk zijn er meer redenen te investeren in de jongere generaties van Tunesië dan alleen eigenbelang op de korte termijn.

Overigens is er iets voor te zeggen om ook Tunesië als focusland op te nemen in het nieuwe beleid. Een succesvol ‘Tunesisch model’, waarin de opbouw van een democratische rechtsstaat hand in gaat met een verbetering van de sociaaleconomische situatie van alle Tunesiërs (met extra aandacht voor jongeren en vrouwen), kan een belangrijke inspiratiebron worden voor andere landen in de regio. De ontwikkelingen in Tunesië verdienen dus onze voortdurende aandacht en betrokkenheid.

Jemen

In de verkiezingsprogramma’s ontbrak een perspectief op Jemen, terwijl Nederland een grote toegevoegde waarde heeft in de vredesdiplomatie. Jemen is bijna een ouderwets ontwikkelingsland: oorlog, strijd, extreme voedselschaarste, cholera en andere ellende putten het land volledig uit. Nederland heeft in de VN-Veiligheidsraad opgeroepen tot gezamenlijke actie: herbevestiging van internationaal humanitair recht en het ter verantwoording roepen van schenders hiervan. Uithongering moet een misdaad uit het verleden worden. Hiertoe is, naast blijvende druk op strijdende partijen om hulporganisaties toegang te geven, ook verdieping nodig van internationaal recht. Daarop wil Nederland de komende jaren inzetten.

Ook blijft Nederland zich inzetten voor humanitaire hulp aan Jemen en voor een goede relatie met dit land. Hopelijk kan Nederland snel een grote rol spelen bij vrede en wederopbouw van het land, waarmee van oudsher goede betrekkingen zijn.

Jemen, foto Thana Faroq

Jeugdwerkloosheid

Het enorme probleem van de jeugdwerkloosheid in het Midden-Oosten en Noord-Afrika werd in de Nederlandse verkiezingsprogramma’s totaal niet onderkend.  Die jeugdwerkloosheid is de hoogste ter wereld (ongeveer 30 procent). Tegen 2020 zal de regio meer dan 60 miljoen nieuwe banen nodig hebben; alle experts hebben er een hard hoofd in dat dat gaat lukken.

Wij waarschuwden, net als vele anderen, voor het ontstaan van een grote groep jongeren met potentie, maar zonder perspectief. Dat perspectief wil minister Kaag wel bieden. Met verwijzing naar de ‘Sustainable Development Goals’ zet het kabinet meer in op het creëren van werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de focuslanden (Jordanië, Libanon en Irak). Dit is een onderdeel van het beleid voor de ontwikkeling van de private sector en de aanpak van de grondoorzaken van migratie. De minister stelt in haar beleidsnota: ‘De Arabische regio heeft volgens de Wereldbank de komende tien jaar minimaal 24 miljoen nieuwe banen nodig om alleen al te voorkomen dat de werkloosheid verder groeit. Zonder structurele verbeteringen in de economie blijft de toename van de werkgelegenheid in deze regio’s ver achter bij de bevolkingsgroei.’

Het is goed dat de keuzes zijn gemaakt voor investeren in jongeren, in onderwijs en in werk. Niet alleen omdat de statistieken aangeven dat jeugdwerkloosheid een probleem is, maar ook omdat jongeren zelf aangeven dat onderwijs en werk (en het bestrijden van terroristische organisaties) de belangrijkste prioriteiten voor de komende tien jaar moeten zijn – zie de laatste Arab Youth Survey.

Daarvoor is echter wel ambitie en inzet nodig van de overheden in de regio zelf. Uit een recente meta-evaluatie van jeugdwerkgelegenheidsprojecten in fragiele landen blijkt dat er geen bewijs is dat jeugdwerkgelegenheidsinterventies positieve effecten hebben op vrede en stabiliteit. Ook is er geen bewijs dat deze interventies leiden tot blijvende werkgelegenheid en inkomensgroei. Dit komt volgens de studie omdat de onderliggende problemen, zoals corruptie, cliëntelisme en weigering om jongeren te laten meebeslissen, niet worden aangepakt. Niet de jeugdwerkeloosheid per se is het probleem, de ongelijkheid van jongeren in de maatschappij zit in de weg. Stimulering van werkgelegenheid voor jongeren moet dan ook deel uitmaken van een bredere reeks interventies die zich ook richten op actief burgerschap van jongeren. En, niet onbelangrijk, jongeren moet worden gevraagd wat ze zelf willen.

Daarbij zullen de aard en beschikbaarheid van werk de komende decennia ingrijpend veranderen door de enorme gevolgen van onder andere de digitalisering en de informatierevolutie . Om daarop in te spelen, ook in de MENA-regio, is het belangrijk dat de Nederlandse overheid andere, wellicht minder conventionele samenwerkingspartners zoekt.

Investeren in Perspectief - Ministerie van BZ

Creativiteit en betrokkenheid

De minister heeft gelukkig haar blik op het Midden-Oosten gericht, en ze heeft beleidsplannen geformuleerd waarin de regio ruimschoots aan bod komt. Nederland heeft, samen met Europa, een rol te spelen in het aanwenden van al haar creativiteit voor het oplossen van complexe en ingrijpende problemen in het Midden-Oosten. Samenwerking, luisteren naar jongeren in de regio zelf, bruggen bouwen en ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in de regio helpen daarbij – meer dan investeren in corrupte regimes en wapenleveranciers – denk aan de mogelijke wapenexport naar Jordanië en Egypte en het niet openbaar maken van de Memorandum of Understanding met Saoedi-Arabië.

Wij zien dat de focus van de nieuwe beleidsnota terecht gericht is op een aantal urgente en belangrijke ontwikkelingen in de MENA-regio. Tegelijkertijd staat of valt het beleid bij een goede uitwerking, waarin de juiste prioriteiten samen met de meest geschikte partners tot uiting moeten komen in de meest effectieve maatregelen. Wij zullen dit kritisch en met betrokkenheid blijven volgen.

Kabinet: gooi ramen open en zoek lokale innovatieve partners in Midden-Oosten en Noord-Afrika

De regering erkent het belang van economische ontwikkeling van het Midden-Oosten, Noord-Afrika (al is de grootte van de investeringen niet helder). En dat is winst. Maar de regio krijgt vooral aandacht als het gaat om het verminderen van geweld en onveiligheid die onszelf treffen, en om migratie te voorkomen. Wij zien nu kansen. Voor dit gebied met een zeer jonge bevolking, waar een substantiële middenklasse ontbreekt, ligt de oplossing in samenwerking met nieuwe kleinschalige, flexibele en innovatieve partners: jonge ngo’s, kleine ondernemingen, zzp-ers, of vertegenwoordigers uit de creatieve sectoren. Trek daar het geld voor uit, en doe dat niet alleen om migratie te beperken.

Door gebrek aan middelen en politieke repressie staat de middenklasse in het Midden-Oosten enorm onder druk. Stimulering van vrije markt en ondernemerschap, zoals het kabinet voorstaat, gedijt slecht in een corrupte en repressieve omgeving. Laten we luisteren naar de burgers zelf in plaats van voor hen te bepalen wat goed is. Laten we zoeken naar nieuwe democratische partners. Het kabinet wil juist de defensieposten uitbreiden met als bondgenoten traditionele dictators in het Midden-Oosten zoals president Sisi van Egypte en het koningshuis van Saoedi-Arabië dat nota bene salafisme in Nederlandse moskeeën verspreidt. Dat staat wat ons betreft loodrecht op het ‘mensgericht en inclusieve’ beleid dat het kabinet wil uitvoeren en zal dus de economische tak van het geïntegreerde beleid ondermijnen. Onze aanbevelingen zijn daarom op de lange termijn gericht: het steunen van de burgerbevolking door samenwerking en verbinding met Europa en Nederland; het investeren in initiatieven die vrede, burgerschap, solidariteit en gelijkheid stimuleren en redenen wegnemen van emigratie; het investeren in echt innovatieve projecten voor een betere, eerlijkere en duurzame economie met oog voor gender en uitbreiding van programma’s voor corruptiebestrijding, zoals een Nederlands project met de Rekenkamer in Irak.

Onderwijs is terecht een belangrijk thema, maar wordt vooral gekoppeld aan de economie. Er is geen plan voor sociale- en geesteswetenschappen en opleidingen die burgerschap en de samenlevingen versterken. In het Midden-Oosten is er voldoende onderwijs, maar er is schreeuwend behoefte aan vakgericht, praktijkgericht en niet academisch onderwijs. Dát moet met name veranderen en ook hierin zien wij partnerschap met lokale initiatieven als oplossing.

Als voorbeeld van succesvol innovatief partnerschap dat zowel ons land als de landen zelf veel oplevert is onze ervaring van samenwerking met archeologische ngo’s in Irak en Syrië. Het gaat hier om crisisprojecten die erfgoed veiligstellen. Diverse academische (archeologische) onderzoeksprogramma’s ondersteunen de partners uit de regio met lokale training, etc. Een van de achterliggende ideeën is dat de samenwerking op lokaal niveau de betrokkenheid en kennis vergroot, de maatschappelijke instituten versterkt en het nationaal cultureel bewustzijn stimuleert. Dat is bouwen aan burgerschap.

Nederland als koopman heeft traditiegetrouw de ramen naar het buitenland opengezet en is altijd afhankelijk geweest van partners. Dat vraagt net als vroeger om lef, maar wij zien dat in tijden van globalisering ook als noodzaak. Laten we ons nu niet beperken tot standaardoplossingen op de korte termijn of veilige investeringen vanuit onze eigen topsectoren. Laten we met kennis van ngo’s de ‘zachte’ kanten van de samenleving versterken: democratische en kleinschalige burgerinitiatieven, ondernemingen, en de sectoren onderwijs en cultuur. Op de lange termijn is dat een veel duurzamer investering, zowel voor Nederland als voor de mensen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Investeren in perspectief: goed voor het Midden-Oosten?

Het Grote Midden Oosten Platform is met name geïnteresseerd in wat het Nederlandse beleid gaat betekenen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (ook wel MENA-regio). Vooral voor de generatie die daar nu opgroeit. Daarom hebben wij het beleidsplan langs het advies gelegd dat wij samen met 40 experts hebben opgesteld tijdens de werkconferentie ‘Opportunities and Choices in Dutch policies for the Middle East – Youth’Deze aanbevelingen richten zich op de vraag hoe het Nederlandse beleid in het Midden-Oosten positief kan bijdragen aan toekomstperspectieven voor jongeren. De regio kent een bijzondere demografische opbouw: bijna 60 procent van de bevolking is jonger dan 30 jaar. Deze jongeren vormen een uniek potentieel: ze zijn beter opgeleid dan alle generaties voor hen, wonen voor het overgrote deel in de stad, en hebben veel beter toegang tot kennis en informatie dan hun ouders – bijna iedere jongere in het Midden-Oosten heeft immers een smartphone.

Dit potentieel wordt slecht benut. De regio kent een van de hoogste jeugdwerkloosheidscijfers ter wereld — gemiddeld zo’n 30 procent, en voor jonge vrouwen zelfs meer dan 40 procent. Geen baan betekent geen inkomen, geen eigen woning, geen gezin. Kortom: weinig perspectief.

Investeren in perspectief

De titel van de BHOS-nota geeft aan dat Nederland wil investeren in dit perspectief. Met het beleid wordt gewerkt aan vier nauw verbonden hoofddoelen:

  • voorkomen van conflict en instabiliteit;
  • verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid;
  • bevorderen van duurzame inclusieve groei en klimaatactie wereldwijd;
  • versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland.

Dwars door alles heen wordt gewerkt aan het versterken van de positie van vrouwen en meisjes en de focus van ontwikkelingssamenwerking verschuift naar instabiele regio’s, waaronder de MENA-regio. Daarbinnen is er extra geld uitgetrokken voor focuslanden Jordanië, Irak en Libanon, voornamelijk bestemd voor opvang van vluchtelingen in de regio.

In de MENA-regio hebben de eerste twee doelen – voorkoming van conflict en instabiliteit en vermindering van armoede en maatschappelijke ongelijkheid – alles met elkaar te maken. Instabiliteit, armoede en maatschappelijke ongelijkheid zijn allesbepalend voor de toekomstperspectieven van de jonge generatie. Niet voor niets was de centrale roep tijdens de demonstraties gedurende de Arabische Lente ‘Brood, Waardigheid, Vrijheid’. Terecht stelt de nota daarom dat ‘… de snel groeiende groep jongeren in deze regio’s perspectief nodig heeft op een toekomst met werk, onderwijs, gelijke kansen en veiligheid’.

beleidsnotitie Investeren in Perspectief van BHOS

De directe uitwerking van de hoofddoelen laat echter niet altijd duidelijk zien wat dit betekent voor de Nederlandse inzet ten aanzien van de MENA en hoe het beleid zal bijdragen aan de verbetering van de kansen en keuzes van jongeren in deze regio.

Langetermijnstrategie

De eerste aanbeveling uit onze werkconferentie van afgelopen februari is om een langetermijnstrategie voor welvaart te in de MENA-regio te ontwikkelen. Geen enkel belangrijk complex probleem kan tegenwoordig nog vanuit één enkele discipline worden geanalyseerd of opgelost en er is geen panacee voor de problematiek waarmee jongeren in het Midden-Oosten zich geconfronteerd zien. Er is een holistisch perspectief nodig waarin de mens centraal staat. Het beleid van Kaag is uiteraard gericht op de regeerperiode van dit kabinet, dus een langetermijnstrategie is lastig te ontwikkelen.

Om instabiliteit en onveiligheid te voorkomen wil het kabinet investeren in werk, onderwijs, gelijke kansen en veiligheid van jongeren. In de focuslanden Jordanië, Libanon en Irak is daarbij speciale aandacht voor jongeren. De nota probeert vanuit zoveel mogelijk thema’s bij te dragen aan de beleidsdoelen.

Aan bod komt ook de noodzaak de werkgelegenheid te verbeteren en bedrijven daarbij te betrekken. Wat ontbreekt is oog voor lokale culturele patronen waar de actieve betrokkenheid van jongeren extra inspanning vergt. Kansen buiten de grote steden, juist voor vrouwen en jongeren, worden niet expliciet genoemd. Maar de landbouwsector is één van de (economische) sectoren waarop het beleid zich richt om werkgelegenheid te creëren. Deze sector komt ook in ons advies naar voren.

De nota gaat grotendeels over de regio als geheel, en weinig over specifieke landen. De overheid blijft “verantwoorde export faciliteren van militaire goederen en van goederen die kunnen worden gebruikt voor zowel militaire als civiele doeleinden.” In de praktijk betekende dit dat er exportvergunningen werden verleend voor levering van militaire apparatuur aan landen als Egypte en Saoedi Arabië. De stabiliteit en de veiligheid in de MENA-regio zijn op de korte en lange termijn niet gebaat bij bewapening van niet-democratische regimes die er niet voor schuwen deze middelen ook tegen de eigen bevolking in te zetten.

Positieve rolmodellen

De jongeren uit de MENA-regio die in de conferentie meewerkten aan de aanbevelingen, noemden een belangrijk punt: jongeren, met name jonge vrouwen, missen positieve rolmodellen om hen te motiveren en te inspireren bij het bewandelen van niet-traditionele paden.

Het Nederlandse beleid gaat niet investeren in rolmodellen, wel in startups, en in ondernemingen waar veel vluchtelingen werken. Ook wordt de Nederlandse private sector ondersteund om in de focuslanden Jordanië, Libanon en Irak de lokale private sector te helpen ontwikkelen. Hopelijk lukt het Nederland om de heersende elite en de culturen te omzeilen die jongeren in de weg zitten. In de nota wordt veelvuldig gemeld dat de grondoorzaken (met name van migratie) moeten worden bestreden. Maar een analyse van deze grondoorzaken biedt de nota niet. De politieke context, de corruptie en het patriarchaat die jongeren en vrouwen in de weg zitten zijn allemaal grondoorzaken voor de afwezigheid van perspectief. Blijft Nederland met deze grondoorzaken zaken doen?

Onderwijs

De Arabische wereld staat voor belangrijke onderwijskundige uitdagingen, waaronder een daling van de overheidsfinanciering. In het algemeen zijn onderwijs- en opleidingsstelsels verouderd, sluiten ze niet aan op de arbeidsmarkt en bieden ze geen focus op burgerschap. Ze richten zich op kennisoverdracht – in plaats van op kritisch denken, zelf nadenken – en op het versterken van traditionele sociale normen en waarden. Innovatie en differentiatie op alle niveaus van leren zou moeten leiden tot een beter toegeruste generatie.

Nederland zal jaarlijks 60 miljoen euro investeren in nieuwe programma’s voor (beroeps)onderwijs, werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de focusregio’s, waaronder dus de MENA-regio. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar meisjes. Ook wordt het programma voor studiebeurzen voor Jordanië, Libanon en Irak uitgebreid.

Dat lijkt heel mooi. Maar ook hier richt het beleid zich op onderwijs dat zich vooral aanpast aan de markt en dat opleidt tot een (fictieve) baan. Dat kan een gevaarlijke valkuil zijn als het de ambitieuze en goed opgeleide jongeren met valse verwachtingen opzadelt. Onderwijs dient zich niet uitsluitend op de arbeidsmarkt te richten, maar ook op burgerschap, gemeenschapsvorming, geesteswetenschappen en de kunsten.

Belemmeringen

Het vierde advies van de 40 MENA-professionals was het verminderen van sociaal-politieke, economische en wettelijke belemmeringen om de werkgelegenheid voor jongeren te bevorderen. Jonge ondernemers binnen de MENA-regio zijn erg mobiel en veel van de start-ups moeten buiten de lokale markt treden om te groeien. Met name jonge startups ervaren veel obstakels bij de uitbreiding naar andere landen in de regio. Het vereist samenwerking met de Europese Unie, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Arabische Liga en andere instituties om daar iets aan te doen.

Het kabinet zet zich met en via de Europese Unie in voor een toekomstbestendig handels-en investeringssysteem, waarin duurzaamheid en inclusiviteit kernbegrippen zijn. De vraag is echter in hoeverre de onderhandelaars uit het Midden-Oosten ook jongeren en vrouwen bovenaan het prioriteitenlijstje hebben staan. Met name de oude elite zit in de zogenaamde topsectoren en toegang van jongeren en vrouwen in deze gremia is moeilijk en moet afgedwongen worden.

Nederland wil meer jongeren en vrouwen in de focusregio’s helpen aan stabiel werk en inkomen. Het wil samenwerken met lokale overheden om institutionele hervormingen door te voeren. Het wil nieuwe banen helpen creëren door ondersteuning van (mkb-)bedrijven met groeipotentieel, en door jongeren en vrouwen te stimuleren een eigen onderneming te starten. Nederland zal investeren in fondsen en technische assistentie zodat meer mensen – en vooral vrouwelijke en jonge ondernemers – toegang krijgen tot financiële diensten.

De grote vraag is: hoe gaat dit werken? Los van het feit dat ondernemerschap alleen niet het antwoord is op het werkloosheidsvraagstuk, is de vrije markt geen remedie voor alle problemen. Met name in het Midden-Oosten is de markt niet vrij en doet ons land veelal zaken met corrupte en totalitaire regimes. Daarom is samenwerking met organisaties en netwerken in de regio die jongeren, vrouwen, zelfstandigen, creatievelingen, ondernemers en onderzoekers vertegenwoordigen, essentieel. Contact, samenwerking en verbindingen met het maatschappelijk middenveld is van groot belang bij alle doelen die het kabinet zich in haar BHOS-beleid stelt.

Handel

Maximaliseer de bedrijfsontwikkeling en handel met landen in de MENA-regio. De regio biedt een van de snelst groeiende consumentenmarkten ter wereld. Ondanks de veelheid aan internationale economische relaties van Nederlandse bedrijven en ondernemers, gaat slechts een beperkt deel van de Nederlandse export naar deze regio: de vijf grootste bestemmingslanden (Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië, Israël, Egypte en Algerije) zijn goed voor slechts 2,5% van totale Nederlandse export (2015).

De 40 MENA-experts adviseerden de minister om bedrijven, groot en klein, te stimuleren te investeren in de regio en de markten daar op te zoeken: begeleid hen om jongeren en vrouwen in dienst te nemen. Kijk ook verder dan tech en landbouw, betrek ook creatieve sectoren.

Het kabinet zal met NL Trade & Innovate en NL International Business overleggen over wat het mkb nodig heeft voor een sprong naar nieuwe groeimarkten. Het is de vraag of MENA-landen als kansrijk worden beschouwd voor Nederlandse bedrijven – daarover zegt de nota niets. De vraag is bovendien of bedrijven worden aangespoord om lokaal juist jongeren en vrouwen in dienst te nemen.

Er worden vooral veel kansen gezien op het gebied van digitalisering als motor van innovatie en bedrijvigheid. In de MENA-regio komt dan alleen de Golfregio voor in het lijstje van landen waarvoor al programma’s worden  ontwikkeld. En daar liggen nu net niet de landen waar verbetering van de toekomstperspectieven van jongeren het hardst nodig is.

Conclusies

Uit de BHOS-nota blijkt dat Nederland jongeren stevig op het netvlies heeft. Dat blijkt vooral in het beleid voor de focuslanden Libanon, Jordanië en Irak, ook al is dat in eerste instantie in de context van vluchtelingenopvang. Het blijkt uit de inzet om het Nederlands bedrijfsleven te motiveren actief bij te dragen aan de ontwikkeling van een bloeiende economie in de focusregio’s. En het blijkt uit de wens om te kijken naar de toekomst van arbeid. Dat is maar goed ook, want in 2020 zijn er 60 miljoen banen nodig in de MENA-regio, en die zullen er niet komen.

Er is in de BHOS-nota bovendien aandacht voor een aantal thema’s die niet aan de orde kwamen in onze aanbevelingen, maar die wel aan de leefwereld van jongeren raken, zoals klimaatverandering en circulaire economie.

Maar het is nog niet  duidelijk wat het beleid daadwerkelijk gaat bijdragen aan betere toekomstperspectieven van jongeren (en vrouwen en meisjes) in de MENA-regio. Hoewel de nota veelvuldig spreekt van innovatie, is de focus op economische ontwikkeling een oude manier van denken die de jonge generatie in het Midden-Oosten niet veel zal helpen. Dat geldt voor de investering in beroepsonderwijs en het promoten van ondernemerschap: het is geen panacee voor de regio en creëert een generatie die haar ambities niet kan waarmaken en die zich gefrustreerd en verlaten zal voelen.

Het geldt ook voor de voorgenomen versterking van samenwerking met lokale overheden om institutionele hervormingen door te voeren. Genoemde vakbonden, werkgeversorganisaties en landbouwcoöperaties zijn ‘oude’ instituties, gericht op het ‘oude’ denken over werk. Hoe betrekken die jongeren en vrouwen, en hoe sluiten die aan op start-ups en ondernemers/zzp-ers?

Ook is niet duidelijk welke keuzes gemaakt gaan worden met het Nederlands bedrijfsleven. Gaat het kabinet op safe spelen en zich bij wijze van spreken beperken tot investeren in de Golfregio en in digitale startups? En gaat Nederland kennis en innovatie in de landbouwsector en energie in de eerste plaats verkopen? Of is het de inzet om daadwerkelijk jongeren in het vizier te hebben, en een cultuur van meritocratie te bevorderen, in de hele MENA-regio? Dat laatste verdient namelijk zeker Nederlandse steun.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.