Bloed uit de olijfbomen: over de terreur tegen de Alawitische minderheid in Syrië

De eerste keer dat ik haar spreek, is ze net aangekomen in Nederland: Baher, een Syrische vrouw van in de veertig die samen met haar zoontje is gevlucht uit Latakia aan de Syrische kust. Ze is hoogopgeleid en was directeur van een centrum voor Alawitische kunst en cultuur. Haar familie is nog in Syrië, en wat daar gebeurt, tart volgens haar de verbeelding. En het ergste is: de wereld heeft er nauwelijks weet van.

Op haar telefoon toont ze een filmpje waarin een man wordt onthoofd. ‘Dit is mijn neefje overkomen – en er is nog veel meer.’

Zelf is ze ontvoerd door IS. Tijdens de vlucht verloor ze twee jonge kinderen. Ze heeft nog twee andere kinderen van een eerder huwelijk. ‘Die zijn in Syrië gebleven, een jongen en een meisje. Ik heb regelmatig contact met ze, maar ik ben ontzettend bang dat ze iets overkomt.’

Sinds vorig jaar ben ik casemanager bij COA. Na een lange carrière in het bedrijfsleven heb ik bewust een overstap gemaakt naar de werkvloer van een azc. Nu begeleid ik bewoners van het asielzoekerscentrum in diverse fasen van hun procedure, maak ze wegwijs als ze net zijn aangekomen, help ze met een baan als ze een vergunning hebben gekregen, maar sta ze ook bij wanneer hun aanvraag is afgewezen en ze moeten terugkeren naar hun land van herkomst. In mijn werk voer ik dus vele gesprekken en ontmoet ik vele mensen met hele bijzondere verhalen.

Het verhaal van Baher grijpt me erg aan. Ik ben er even stil van. Ze is een ontwikkelde vrouw, intelligent en met veel capaciteiten. Wat ze heeft meegemaakt is heel heftig. Ze vertelt over haar bevolkingsgroep: de Alawieten, een van de vele minderheden in Syrië. Een nogal afwijkende islamitische sekte, die traditioneel bloot stond aan discriminatie. Enigszins te vergelijken met de Druzen in Libanon (en Syrië) en de Jezidi’s in Irak. Het verschil met deze laatste twee bevolkingsgroepen, is dat uit de Alawieten ooit een familie van heersers opstond, die Syrië tientallen jaren lang met ijzeren hand regeerde. Nu dat bewind, met de vlucht van Bashar Assad, is gevallen, dreigen de Alawieten weer bloot te staan aan vervolging, hoewel de ‘gewone’ Alawiet natuurlijk niet verantwoordelijk mag worden gesteld voor de misdaden van de Assads. ‘

Het traditionele woongebied van de Alawieten in Syrië. Foto Wikipedia

Zo genuanceerd zullen lang niet alle niet-Alawitische Syriërs erover denken. Dat de huidige sterke man van Syrië, Ahmed al-Sharaa, ooit een prominent lid was van IS, en dat hij desalniettemin door het Westen aan de borst wordt gedrukt, zal mensen als Baher behoorlijk verontrusten.

Ik vraag haar of zij het verhaal over de Alawieten en de huidige situatie wil opschrijven en delen, om het bredere bekendheid te geven. In Nederland bestaat immers weinig kennis over het Midden-Oosten, laat staan over Syrië en de positie van de Alawieten in dat land. Ze zegt het toe. Een week later vind ik het onderstaande verhaal in mijn inbox:

 De Alawieten… wanneer stilte een geloof wordt en waardigheid een vaderland.

De Alawieten waren nooit zomaar een toevallige, marginale gemeenschap die haar toevlucht zocht in de bergflanken. Zij maakte deel uit van een eeuwenoude spirituele beschaving, diep geworteld in het oude Oosten. In hun kern droegen Alawieten het idee van de volmaakte mens — de overtuiging dat kennis van de Schepper begint met kennis van het zelf. Ze hadden hun eigen koninkrijken, dynastieën, wetenschappen en filosofieën. Maar eeuwen van Ottomaanse vervolging en doelbewuste bloedbaden dreven hen, zo’n achthonderd jaar geleden, de bergen in — niet om zich af te zonderen, maar om veiligheid te zoeken. Daar begonnen ze zichzelf opnieuw op te bouwen — niet met het zwaard, niet met religieuze decreten, maar met kennis, arbeid en geest.

Omdat zij geen missie kenden die anderen tot hun geloof moest bekeren, noch een strijd op het slagveld in naam van de religie, en omdat zij geen geestelijken aanstelden als heersers over hun levens, leefden de Alawieten eenvoudig — met een zeldzame vrijheid van denken voor het Oosten. In hun traditie was geen plaats voor slavernij of verkettering, maar voor een voortdurende zoektocht naar het licht. Zij geloofden dat het verstand het middel tot verlossing is, dat de vrouw geen bron van schaamte is maar de essentie van kennis, en dat de goddelijke liefde de weg is naar God.

Doordat er bij hen geen religieuze autoriteit was die wetten en verboden uitvaardigde, gingen de poorten van de kennis voor hen open. Hun creatieve krachten kwamen tot bloei — bij hun zonen én dochters. De Alawitische vrouw was de eerste die in Syrië een klaslokaal binnenstapte om kinderen te onderwijzen — van Deir ez-Zor tot Daraa. Terwijl andere gemeenschappen hun deuren voor haar sloten, droeg zij de pen en opende zij het boek. Zo werden de Alawitische vrouwen bakens van onderwijs in zowel stad als platteland. Uit de gemeenschap kwamen duizenden afgestudeerden voort — artsen, ingenieurs, filosofen, letterkundigen — die het vaderland hielpen opbouwen, niet vanaf de preekstoel, maar in het hart van universiteiten, ziekenhuizen en scholen.

Zo praktiseerden de Alawieten eeuwenlang een stille vorm van geloof — een geloof dat geen slogans gebruikt en geen beloning zoekt, maar dat in kennis een vorm van aanbidding ziet, en in arbeid een gebed.

Ik had gewild dat we allemaal samen konden blijven, onder één dak, als één familie — elkaar beschermend, in vrede levend. Maar het lijkt erop dat er geen plaats meer voor ons is in dat huis, na alle slachtingen, de ontvoeringen, de onderdrukking. Een vaderland zonder waardigheid is geen vaderland meer, en de vrede daarin is een zeldzame uitzondering geworden. Ik zal niet wachten tot mijn zoon wordt afgeslacht, of mijn dochter wordt ontvoerd, of mijn moeder wordt verdreven in naam van een valse of denkbeeldige natie.

Wanneer de werkelijkheid angstaanjagender wordt dan kunst, sterft de kunst. Wat eens symbolisch werd uitgebeeld, is nu dagelijkse realiteit geworden: brand, bloed, moord, het verminken van lichamen… Het zijn taferelen die de werkelijkheid afschuwelijker maken dan welk kunstwerk ook.

Hoeveel lichamen van kunstenaars zijn openlijk geschonden? Hoeveel vrouwen zijn op straat ontkleed? Hoeveel meisjes zijn in gevangenissen verkracht? Hoeveel lichamen zijn opgehangen in kooien of in stukken gesneden voor de camera’s die geen schaamte meer kennen?

Toen vond ik mezelf gevangen tussen twee vuren: Moet ik hier sterven en mijn kinderen mij laten verliezen? Of moet ik vluchten — en mijn vaderland verliezen? Ik koos ervoor om te vluchten voor hun terreur, met mijn baby in mijn armen, niet wetend hoe groot mijn overlevingskans was. In mij begon een strijd tussen een verstand dat naar het vaderland verlangt en een hart dat het slachthuis vreest.

Mijn verstand ziet Syrië als één, verenigd vaderland — met al zijn gemeenschappen — waarin we samen in vrede leven. Maar mijn gevoel fluistert: “Jij bent een minderheid… De slachtingen hebben je voorouders en je vaders getroffen, en nu wordt de nieuwe generatie opgevoed met haat tegen jou — met de overtuiging dat jij geslacht moet worden.”

Ik vrees voor mijn zoon — dat kind dat niets van sektarisme weet — voor dezelfde messen die in het openbaar én in het verborgene worden geslepen. Hij ziet zichzelf enkel als mens, terwijl de wereld hem wil indelen in wat hij niet is.

Mijn gevoel zegt me: vlucht van hen weg, neem afstand, want hun religie roept openlijk op tot mijn dood. Maar mijn verstand fluistert mij in: de oplossing ligt niet in vluchten, maar in het vinden van een vaderland dat sektarisme niet erkent als maatstaf om mensen te beoordelen, een vaderland dat het lichaam van de vrouw niet als schande ziet, en het penseel van de kunstenaar niet als godslastering.

Enkele maanden na mijn vertrek werden we verrast door de herhaling van het tafereel van de ‘gevangenname van de Jezidische vrouwen’ — maar deze keer gepleegd door mensen uit mijn eigen gemeenschap. Het gezicht van de Jezidische vrouw achtervolgde mij als het gezicht van mijn moeder, mijn zus, mijn grootmoeder, toen ik hoorde over de eerste ontvoering van een Alawitisch meisje van veertien jaar.

Het bloed vermengde zich met bloed, de tranen met tranen, totdat er geen verschil meer was tussen Sherhan de Jezidische en Lana Ahmad de Alawitische. Beiden werden herleid tot één enkel woord in de ogen van de ‘meerderheid’: een gevangen ongelovige vrouw.

Wanneer het lichaam van de vrouw verandert in een open veld voor elke indringer, en haar bed besmet raakt door de fatwa’s van de middeleeuwen, dan sterft het geweten — en wordt de menselijkheid verkracht.

In de slachting van de eeuw, op 7 maart 2025, noemde ik het: de Alawitische Holocaust — zoals er ooit een Joodse, Armeense en Jezidische Holocaust was. Want wanneer het bloed stroomt uit het groene hart van de olijfboom in de bergen, dan is dat — in juridische termen — een daad van volkerenmoord en etnische zuivering in zijn meest zuivere vorm.

Ik was altijd seculier. Ik heb nooit geschreven over religieuze sekten, en ik beschouwde dat domein als een wetenschap van kannibalen. Maar de laatste gebeurtenissen in mijn land dwongen me de waarheid onder ogen te zien: sektarisme is geen illusie, het is een ziekte die diep geworteld zit in geesten die met haat zijn opgevoed.

Vandaag is religie, bij sommigen, een zwaard dat kelen doorsnijdt, eer schendt en wortels verbrandt. In mijn land is geen plaats meer voor Maria, de maagd, want haar zuiverheid is tot een onvergeeflijke zonde verklaard.

We zijn bang geworden om nog naar de universiteiten, ziekenhuizen of markten te gaan om brood te kopen voor onze gezinnen, omdat onze enige ‘misdaad’ is dat we Alawitische vrouwen zijn. Vandaag zijn wij het doelwit van elke seksueel en bloeddorstige extremistische prediker. De misdaad is niet langer een individuele daad — zij is uitgegroeid tot een georganiseerd gedachtegoed, voorgesteld als een vorm van aanbidding.

Het bloed van een Alawiet is veranderd in een offer voor een valse god — een verminkte godheid die niets met God te maken heeft, een wezen zonder barmhartigheid. Dat een Alawiet zo eenvoudig wordt gedood, alsof het vanzelfsprekend is — dat is de ware terreur. Het gevaar ligt niet alleen in de kogel zelf, maar in het verstand dat haar gezegend noemt.

De Alawieten zijn geen toevallige verschijning binnen de islam, maar de vrucht van een lange spirituele evolutie, ontstaan uit de samensmelting van verschillende denkrichtingen en mystieke stromingen. Ze hebben eeuwen van isolement en belegering doorstaan, en zich daarna opnieuw gevormd binnen de mantel van de islam, waarbij ze hun menselijke en spirituele kern bewaarden.

Wat zij het heiligst achten, is de vrouw. Voor hen is zij niet slechts een lichaam, maar een belichaming van kennis — zij schenkt leven aan wijsheid door liefde, niet door barensnood. Juist daarom werd zij door fanatici als ‘ongelovig bestempeld, en werd haar gevangenneming en verkoop toegestaan. Zo is ontvoering een openlijke handel geworden, gedocumenteerd op sociale media — alsof het om koopwaar ging.

Vandaag is het een trend geworden op sociale media. In het dossier van de ontvoerde Alawitische vrouwen zijn er 74 bevestigde gevallen — vrouwen, meisjes en minderjarige meisjes. Onder hen zijn drie gevallen waarbij vrouwen samen met hun jonge kinderen zijn ontvoerd, waaronder twee baby’s, en vier gevallen van groepsontvoeringen.

Van deze 74 zijn 26 vrouwen, meisjes en baby’s nooit teruggevonden. Van één vrouw werd het lichaam gevonden — vermoord, zwanger in de eerste maanden.

Die gevallen zijn verspreid over Homs en Hama, Damascus, Latakia en Tartous, en de rest over andere gebieden. Ontvoering is gruwelijker geworden dan slachting. De vrouwen worden dagelijks in stilte afgeslacht — ontvoerd, enkel omdat het Alawitische vrouwen zijn. Hun lichamen zijn veranderd op martelplekken, door systematische verkrachting, vernedering, filmen, en het toedienen van drugs om hun geest te breken vóór hun lichaam.

Deze incidenten zijn niet individueel, maar onderdeel van een gepland project om de moeder, zus en echtgenote te breken. Het is een oorlogsmisdaad, een misdaad tegen de menselijkheid. Zwijgen betekent medeplichtigheid, en negeren is deel uitmaken van de misdaad.

Wat we vandaag meemaken gaat het begrip te boven. Mijn gemeenschap wordt in stilte afgeslacht, en onze vrouwen worden verkracht. En ik, hier in dit afgelegen asielzoekerscentrum, vrees het slechte nieuws over mijn kinderen en familie.

Ik verberg mijn afkomst, zodat mijn identiteit niet ontdekt wordt, want iedereen om mij heen behoort tot de ‘meerderheid’ en steunt al-Shaara.

Vandaag zit ik gevangen in de illusie van ‘niet-sektarisme’, die zelf is veranderd in een misdaad. Ik leef in een angst die een dagelijkse gewoonte is geworden. Ik zie de waarheid voor mijn ogen verbranden, en ik durf niet te schreeuwen. Mijn stem breekt in mijn keel, verscheurd door het lawaai van blindheid en ontkenning.

Hoe kan ik hen de waarheid laten horen die ze bestrijden? Ik ben geen echo, ik ben een sprekende wond. Maar kunnen wonden spreken tot wie niet wil begrijpen?’

Ik ben onder de indruk van deze hartenkreet van Baher. Eigenlijk weet ik, net als vele Nederlanders met mij, weinig tot niets van deze situatie in Syrië. Ik neem daarom contact op met Carl Stellweg – Midden-Oosten specialist en journalist die jarenlang voor het Algemeen Dagblad werkte, en vraag hem om het verhaal van Baher te lezen en van een context te voorzien. Zijn antwoord:

De woordkeus – ‘een Alawitische holocaust’ – mag dan voor haar rekening komen, feit blijft dat ook onafhankelijke waarnemers zich zeer bezorgd tonen over de toestand in het land. Zo bericht de ervaren journalist en arabist Leo Kwarten vanuit Damascus dat Ahmed al-Sharaa, die nu bijna een jaar aan de macht is, tot nu toe niet de vereniger is gebleken die hij had beloofd te zullen zijn. Dat komt ook omdat grote delen van Syrië niet onder zijn controle staan. En dat komt weer omdat daar Koerden en Druzen wonen, die hem niet vertrouwen. Daarnaast, zo schrijft Kwarten in Elseviers Weekblad, vrezen seculiere Syriërs en liberale vrouwen dat godsdienstfanaten in zijn regering vrij spel zullen krijgen.

Baher is ongetwijfeld zo’n liberaal. Zij behoort bovendien tot een sekte die alle reden heeft het meest beducht te zijn voor het nieuwe bewind. Daarin maken immers soennitische moslims met een zeer radicale achtergrond – IS, al-Qaeda – de dienst uit. Hun monolitische opvatting van de islam staat lijnrecht tegenover de vrijzinnige Alawitische traditie. En dan is er nog zo veel oud zeer, zoals de slachting die onder verantwoordelijkheid van Hafez Assad – de vader van Bashar – werd aangericht onder soennitische moslims in de stad Hama in 1982. Naar schatting twintigduizend mensen kwamen toen om het leven.

De gruwelen waaraan Baher refereert zijn van recentere datum. Die voltrokken zich begin maart dit jaar. Een VN-onderzoekscommissie voor Syrië concludeerde in een rapport, nogal voorzichtig, dat er  ‘waarschijnlijk’ oorlogsmisdaden zijn gepleegd.

Proteten in Keulen tegen de massamoord op Alawieten in maart dit jaar in Syrië. Foto Pir Haber Ajansı/Wikimedia

Voorzichtig? Ja. Ga maar na: het rapport rept van geweld dat voornamelijk gericht was tegen de Alawitische gemeenschappen en uitmondde in bloedbaden, marteling, grootschalige plunderingen, en brandschatting van huizen, waardoor tienduizenden burgers ontheemd raakten. Sommige van deze gruweldaden werden gefilmd en verspreid op sociale media, samen met beelden van mishandelde en vernederde burgers.

Verantwoordelijk waren leden van de strijdkrachten van de interim-regering en particulieren die samen met hen of in hun nabijheid opereerden, evenals door strijders die loyaal waren gebleven aan het oude regime.

‘De omvang en wreedheid van het geweld is zeer verontrustend,’ aldus Paulo Sérgio Pinheiro, voorzitter van de commissie. ‘Wij roepen de interim-autoriteiten op om alle daders, ongeacht hun affiliatie of rang, ter verantwoording te blijven roepen. Hoewel tientallen vermeende daders inmiddels schijnen te zijn gearresteerd, is dat niet genoeg, gezien de omvang van het in ons rapport beschreven geweld.’

In een zorgwekkend patroon van moorden die op meerdere locaties zijn gedocumenteerd, werden mannen eerst geïdentificeerd als Alawieten en vervolgens gescheiden van de vrouwen en kinderen, om uiteindelijk te worden doodgeschoten.

Lichamen bleven dagenlang op straat liggen. Families kregen niet de kans ze te begraven. Sommige lijken werden zonder de juiste documentatie in massagraven gedumpt.

De commissie constateerde dat de troepen van de interim-regering in sommige gevallen probeerden schendingen te stoppen en burgers te evacueren en te beschermen. Tegelijkertijd hebben leden van bepaalde facties, die onlangs waren opgenomen in de veiligheidstroepen van de interim-regering, op wijdverbreide en systematische wijze burgers in meerdere dorpen en wijken met een Alawitische meerderheid buitengerechtelijk geëxecuteerd, gemarteld en mishandeld.

De bevindingen van de Commissie zijn gebaseerd op uitgebreid onderzoek, waaronder meer dan 200 interviews met slachtoffers en getuigen.

Het is alarmerend dat de Commissie nog steeds informatie ontvangt over schendingen in veel van de getroffen gebieden, waaronder ontvoeringen van vrouwen, willekeurige arrestaties en gedwongen verdwijningen, evenals plundering en confisquering van eigendommen. Het extreme geweld heeft de bestaande verdeeldheid tussen gemeenschappen verscherpt en bijgedragen aan een klimaat van angst en onveiligheid onder veel Syriërs in het hele land.

Klein lichtpuntje: de Syrische interim-regering verschafte de onderzoekscommissie de middelen om haar werk te doen. Maar zelfs als Al-Shaara van goede wil is, wacht hem een loodzware taak. Dat hij het nog geen enkel vertrouwen geniet bij mensen als Baher, is vooralsnog maar al te begrijpelijk. Desondanks werd hij onlangs hartelijk in het Oval Office ontvangen. Dat was een om meerdere redenen historische gebeurtenis. Het was namelijk voor het eerst – dat wil zeggen sinds Syrië in 1946 onafhankelijkheid verwierf – dat een Syrisch staatshoofd het Oval Office betrad. Het mag bovendien buitengewoon opmerkelijk heten dat 25 jaar na de aan Al-Qaida toegeschreven aanslagen op de Twin Towers op 11 september 2001, een ex-Al Qaida-kopstuk de hand van een Amerikaanse president kwam schudden. You can’t make this shit up, aldus een Amerikaans gezegde.

De Syrische president Ahmed Al-Sharaa (ex-Al Qaeda, ex-IS) in het Oval Office met president Trump. 'You can't make this shit up.' Foto public domain/Wikimedia

En waartoe deze poppenkast dient? Voor Ahmed Al-Sharaa is het simpel. Hij heeft geld nodig.  Veel geld. Om het land op te bouwen. En dat kan hij alleen krijgen van Uncle Sam en de EU.

Voor Uncle Sam en de EU is Ahmed al-Sharaa een buffer tegen de sponsors van het verjaagde regime van Basher al Assad: Iran en Rusland. Te verwachten valt dat het nieuwe Syrië, een door soennieten gedomineerd Syrië, onder invloed komt te staan van Turkije en Saoedi-Arabië. En dat klinkt in de oren van westerse politici al een stuk beter: Saoedi-Arabië en de VS hebben van oudsher nauwe (olie)banden, en Turkije is onder de ijdele Erdogan weliswaar een wat weerspannig land, maar wel lid van de NAVO.

Een en ander roept onprettige herinneringen op aan de bijeenkomst van president Ronald Reagan met religieus gemotiveerde Afghaanse vrijheidsstrijders (‘mujahedin’) in het Oval Office in 1983. Ook toen ging het erom de Russen, die Afghanistan enkele jaren eerder waren binnengevallen, de voet dwars te zetten. Reagan noemde de mujahedin ‘moderne founding fathers’, maar die ontpopten zich vooral tot de founding fathers van de taliban, en dat was niet wat Reagan bedoelde.

President Reagan ontvangt Afghaanse islamitische vrijheidsstrijders in het Oval Office, februari 1982. Foto Public Domain/Wikimedia

Wat dit nieuwe staaltje Amerikaanse realpolitik voor een minderheid als de Alawieten betekent? Helemaal niets goeds. Hun belangen leggen eenvoudigweg geen enkel gewicht in de schaal, tenzij het geweld echt uit de hand de loopt. Zolang het nieuwe Syrische bewind zich weet te beperken tot ordinaire repressie met geweld dat vooral in martelkelders wordt uitgeoefend, valt helaas te verwachten dat er geen haan naar de Alawieten zal kraaien, mensenrechtenrapporten en af en toe een waarschuwend opgeheven wijsvinger ten spijt. In dat licht bezien is er niets overdrevens aan de noodkreet van Baher.”    

 Ik laat het even op me inwerken. Beide verhalen versterken elkaar in hun weergave van de Alawitische nood in Syrië. Bahers hartverscheurende verhaal en de geopolitieke context die Carl schetst, benadrukken de urgentie van internationale aandacht en actie. Het is van cruciaal belang dat we als mensheid niet blijven wegkijken, maar verdere gruweldaden voorkomen. De situatie in Syrië meer is dan een conflict: het is een crisis van menselijkheid, die wereldwijde aandacht vereist.

Robert Paul Schwippert is organisatieadviseur en heeft jarenlang internationale bedrijven begeleid bij veranderingsprocessen. Tegenwoordig werkt hij als casemanager op een azc waar hij bewoners helpt om hun toekomst vorm te geven. Over zijn ervaringen schreef hij het boek ‘In de wachtkamer van de toekomst’, dat begin volgend jaar verschijnt bij Uitgeverij Van Gennep.

Abonneer je op onze nieuwsbrief Aanmelden

Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.