Sylva van Rosse in 1992 in Egypte, met op de achtergrond de Siwa-oase in de Libische woestijn

‘In het Midden-Oosten lijken ze niet alleen op ons als ze een hippe paardenstaart dragen’

Sylva van Rosse (46) is een van de oprichters van het Grote Midden-Oosten Platform.  Al heel jong besefte ze dat de wereld veel groter was dan Nederland en wilde ze haar vleugels uitslaan. Het Midden-Oosten werd haar invulling voor ‘ver weg’. Uiteindelijk leerde ze dat ‘ver weg’ eigenlijk niet bestaat – zeker niet als het om het Midden-Oosten gaat. Eerste aflevering in een reeks interviews met leden van het Grote Midden-Oosten Platform.

‘Het eerste buitenland in mijn leven waaraan ik goede herinneringen bewaar is Oman. Ik ben in Nederland geboren, in Gouda, maar had met Gouda niets te maken, noch met Nederland. Mijn ouders waren dan wel Nederlanders, ze woonden in Nigeria. Mijn vader werkte daar voor Shell. Mijn moeder ging enkel naar Gouda om van mij te bevallen. Dat kon je beter in Nederland doen dan in Nigeria, zo was gebleken bij de geboorte van mijn oudere zus.

Ook met Nigeria had en heb ik niets, omdat ik me er niets van herinner. Op mijn vijfde verhuisden we naar Assen, rond mijn negende gingen we naar Oman. Ja, van Assen naar Oman, dat klinkt als een enorme overgang, maar het was in alle opzichten een verbetering. In het Assen van de jaren zeventig was ons gezin een vreemde eend in de bijt. Dat kwam door mijn moeder, die alternatief en biologisch was, zal ik maar zeggen. Nee, mijn vader, een Shell-man, was dat niet, maar stond welwillend tegenover wat mijn moeder bezig hield.

Het eerste wat me in Oman opviel, was het licht. Zo fel, zo wit. En dan de ontspannen, aangename sfeer. Het was een land in opbouw. De sultan die nu nog het land regeert was toen een jaar of tien aan de macht en zorgde voor een snelle ontwikkeling, het was allemaal heel positief. We woonden niet in een compound, maar wel in een soort wijk met hoofdzakelijk buitenlanders. De plaatselijke bevolking kwam weinig in beeld. Ik zat op een speciaal schooltje, in een klasje van zo’n vijftien kinderen, die allemaal Nederlands waren. Het was heel beschermd, een bubbel heet dat tegenwoordig. In het weekend maakten we lange tochten. We hebben dus veel van het land gezien, maar achteraf denk ik dat we er waren, en tegelijkertijd niet waren.

Terug in Nederland gingen we in Den Haag wonen. Ik werd niet, zoals veel kinderen van expats, naar een internaat gestuurd, waarvoor ik mijn ouders erg dankbaar ben. Ik ging naar de Vrije School, en dat was natuurlijk een idee van mijn moeder. Ik vond het er heel prettig, al was ik bepaald geen flitsende tiener. Helemaal niet zielig of eenzaam hoor, wel een beetje teruggetrokken. Ik dacht: wacht maar af. Mijn tijd komt nog wel. En dan zal ik jullie eens wat laten zien. Ik ga naar het buitenland en alles doen wat niet doorsnee is. Op onze school kwam wel eens iemand uit Brazilië of Angola vertellen hoe het daar was en daar luisterde ik dan gretig naar. Ik had al vroeg het besef meegekregen dat de wereld groot was, dat er een hoop plekken waren om naar toe te gaan.

Ik besloot Arabisch te studeren omdat er wel dertig Arabische landen zijn, dus veel plekken waar je naartoe kon. Mijn kinderjaren in Oman zullen ook een rol hebben gespeeld bij deze keuze. Latijns-Amerika was me niet exotisch genoeg en China sprak me gewoon niet aan. De Arabische wereld was dus voor mij de beste invulling van ‘ver weg’. Ik ging in Groningen studeren omdat dat ook ver weg was – van Den Haag, bedoel ik. Het eerste jaar kregen we Arabische grammatica en Bijbels Hebreeuws. Dat viel bepaald niet mee, aan de andere kant leerde je de taal zo van binnenuit kennen. Geen overbodige luxe bij Arabisch, dat een erg gestructureerde taal is. Ik heb er dan ook veel aan gehad, ook al is het lokale Arabisch in de Arabische wereld zelf heel anders. Dat merkte ik toen ik in het kader van mijn studie een half jaar in Caïro ging wonen. Ditmaal kwam ik trouwens niet in een afgeschermde wijk terecht, maar zat ik echt tussen de Egyptenaren. En ik zoog het allemaal op, verkende de stad, kwam in cafés, ging op onderzoek uit met een onbevangenheid die je nooit meer terugkrijgt.

Over de samenleving die ik aantrof velde ik geen oordeel, ik leefde met volle teugen, was aan het ontdekken. Mijn politieke bewustzijn moest nog ontwaken, in Egypte las ik alleen Arabische romans en poëzie, pas in Israël en de Palestijnse gebieden ging ik boeken over politiek lezen. In mijn laatste studiejaar volgde ik een cursus op de universiteit van Bir Zeit, op de Westelijke Jordaanoever. Dat was in 1995, de Oslo-akkoorden die tot een oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict hadden moeten leiden waren toen nog maar een jaar oud, en ik voelde me er erg bij betrokken. Ik zat echt in het vredeskamp, maakte me druk om het onrecht, geloofde ook dat de situatie kon worden opgelost.

Toen mijn studie was afgerond, kwam ik tot de conclusie dat ik eigenlijk nog niks kon. Ik beheerste geen vak. Dus ging ik stage lopen op de afdeling Midden-Oosten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat was vrij saai, maar ook wel nuttig, en het was ook de plek waar ik mijn eerste baan kreeg aangeboden. Ik mocht naar Jeruzalem om er een vrouwenproject te coördineren: vrouwen van beide kampen en hun eventuele rol in het vredesproces, daar draaide het om. Het probleem was dat het vredesproces toen, in ’97, al behoorlijk was vastgelopen. Ik had een erg leuk leven in Jeruzalem, daar niet van, maar tegelijkertijd raakte ik politiek ontgoocheld. Ik dacht: het wordt hier nooit wat en ik heb er eigenlijk niets mee te maken.

Vervolgens werd ik voor een soortgelijk project naar Soedan gestuurd, waar een slepende burgeroorlog heerste. Twee jaar lang pendelde ik tussen een huis in Khartoum en een hotel in Nairobi en dat was zwaar. Niet alleen vanwege dat pendelen, maar ook door het gevoel nu echt heel ver overal vandaan te zitten. Aan de andere kant was dat ook heel nuttig. Dit project was veel complexer en ingrijpender dan dat in Jeruzalem. Als je met veertig zwarte vrouwen in de bush zit, ervaar je hoe het is om als enige anders te zijn. Er was ook geen navelstreng met de mij vertrouwde wereld, internet was weliswaar in opkomst maar stond daar nog in de kinderschoenen. Ik leerde ook over culturele verschillen, over uitgebreide Afrikaanse kennismakingsrituelen met zang en dans in plaats van handen schudden en ‘how do you do’ zeggen.

Mijn volgende baan was voor UNICEF in Jordanië. Ik rolde daarin omdat ik op een feestje in Khartoum de regiodirecteur van UNICEF  tegen het lijf liep.  Hij zocht iemand die naar Jordanië wilde. Ik wilde niets liever. De baan was heel saai, maar ik had wel weer een leuk leven. Uitstapjes in het weekend naar Beiroet, Jeruzalem, Syrië.

Ik keerde terug naar Nederland nadat Pim Fortuyn net was vermoord. Ik vroeg me af wat er in vredesnaam aan de hand was en ging op het partijbureau van het CDA werken. Aangezien dat een grote, mainstream-partij is – of was – leek het me dat ik daar het beste kon ontdekken wat Nederlanders tegenwoordig zoal vonden. Wat ik vooral ontdekte was de dubbelhartigheid waarmee integratie gepaard gaat. De partij onderkende dat ze een diversiteitsprobleem had. Ze was sterk vertegenwoordigd onder witte Nederlanders in kleine gemeenten, en dus ondervertegenwoordigd onder etnische minderheden in steden. Er gingen stemmen op in de partij om daar wat aan te doen. Tegelijkertijd was de weerstand ertegen heel groot. Van die spagaat werd ik ziek. Buitenlanders voor de vorm laten meedoen is iets heel anders dan ze werkelijk de ruimte geven om mee te beslissen en mee te praten. Dat laatste is natuurlijk ook wel eng voor veel mensen, zelfs als ze beseffen en aanvaarden dat Nederland is veranderd. Ik begrijp dat, anderzijds gaat aanpassing aan die verandering niet vanzelf, je moet er iets voor doen.

“Wat ik vooral ontdekte was de dubbelhartigheid waarmee integratie gepaard gaat”

Om eerlijk te zijn boeit integratiebeleid mij persoonlijk niet bijzonder. Wat mij veel meer interesseert is hoe wij witte Nederlanders kijken naar minderheden en naar het Midden-Oosten. Ik moet erbij zeggen dat ik ook een heel persoonlijk motief had gekregen om me in deze problematiek te verdiepen. Ik was intussen getrouwd met een Palestijn uit Israël. Hij woont al bijna dertig jaar in Nederland, is hoogleraar aan de UvA. Een vriendin heeft ons gekoppeld. Hij en onze kinderen zijn formeel dus allochtoon.

Toen de Arabische Lente uitbrak had ik voor het eerst het idee dat er werd meegeleefd met wat er in het Midden-Oosten gebeurde. Het was een heel interessante tijd die helaas maar kort duurde. De lente liep al snel vast, waarop ook de betrokkenheid doodbloedde. Even was er de illusie dat daar mensen leefden zoals wij, maar uiteindelijk bleek dat toch niet zo te zijn, luidde de conclusie. Maar feit bleef dat Moebarak was afgetreden en we te maken kregen met nieuwe machthebbers. Wat ik zo teleurstellend vond, was dat mensen die zich professioneel bezighielden met het Midden-Oosten dit moment niet aangrepen voor een herbezinning. Dat ze zich niet achter de oren krabden vanwege de steun die we Moebarak jarenlang hadden gegeven. Zich niet gingen afvragen wiewe nu eigenlijk moesten steunen, met wie we nu zouden moeten samenwerken. Alles bleef bij het oude, heel reactief.

Wat je wel kreeg was dat clubjes in Nederland op zoek gingen naar gelijkgestemde clubjes in het Midden-Oosten. Zo wilde de SGP een partij voor Kopten oprichten in Egypte. Wie zoiets bedenkt, snapt niets van de positie van de Kopten. Die beseft niet dat zo’n sektarische benadering het laatste is wat ze nodig hebben. Je moet ook niet alleen iets doen met mensen met wie je iets meent te hebben, je moet ook praten met mensen die je niet aardig vindt. Zoals Hamas, de moslimbroeders, Hezbollah. Probeer te begrijpen waar deze bewegingen voor staan, wat hun voedingsbodem is, waarom ze zo veel aanhang hebben. Dat is in je eigen belang. Toch is er een zwaar taboe blijven rusten op contact met dergelijke groeperingen.

Mijn onvrede over dit soort zaken heeft mij ertoe gebracht om met twee andere mensen het Grote Midden-Oosten Platform op te richten. We zijn een club Midden-Oosten-experts die een geïnformeerde discussie willen voeren over het Midden-Oosten, voor wie die discussie wil volgen. In principe richten we ons op een breed publiek – zeg maar de geïnformeerde leek. We willen onderwerpen agenderen, ook bij de politiek. En we willen een aantal hardnekkige stereotiepen bestrijden, en lacunes in kennis opvullen.

Landen en culturen van het Midden-Oosten worden veel te veel op een hoop gegooid. Er is ook veel te weinig aandacht voor westerse betrokkenheid bij wat daar gebeurt: zowel vanuit historisch perspectief als in de actualiteit. In Iran is de ellende niet begonnen met ayatollah Khomeini, maar met de sjah, een despoot en zetbaas van het Westen, in het bijzonder de Amerikanen. Je kunt niet eindeloos teruggaan in de geschiedenis, dat is waar, maar dit is nog moderne geschiedenis, met een directe invloed op het heden. En verder kun je wel zeggen dat er veel oorlogen worden gevoerd in het Midden-Oosten, maar dat gebeurt wel met wapens die wij in dat gebied hebben gepompt. De wetenschap dat die wapenhandel gewoon doorgaat maakt mij woest.

Let wel: ik vind daar heus niet alles mooi. Er is een groot probleem in het onderwijs, en actief burgerschap bestaat niet. Mensen wordt daar niet geleerd kritisch en zelfstandig te denken. Anderzijds komt dat ons soms ook goed uit. In ieder geval is dat gebrek aan kritische reflectie niet aangeboren, maar een kwestie van ontwikkeling, die je van buitenaf niet moet bemoeilijken met steun aan dictators en wapenverkoop.

Ten slotte zijn het pessimisme en negativisme ten aanzien van het Midden-Oosten en het gebrek aan aandacht voor het menselijke aspect uitermate stereotiep. Het Midden-Oosten barst van de problemen, dat is zeker waar, maar het is er niet overal oorlog. Sterker nog, in de meeste landen is er geen oorlog. Het is ook niet een gebied waar altijd veel meer oorlog is geweest dan elders, zoals vaak wordt gesuggereerd. Wat dat betreft hoeven we alleen maar naar de Europese geschiedenis kijken, die doet bepaald niet onder in gewelddadigheid.

Er is veel te veel aandacht voor de gevaren, en te weinig voor de cultuur, die er de laatste jaren bloeit – in de Golfstaten, in Libanon, in Egypte – en voor het enorme potentieel aan jongeren, de internetrevolutie, de explosieve groei van startups, en simpelweg voor het feit dat ook daar dingen vooruit gaan. Ik was laatst in Marokko, en wat de infrastructuur betreft herkende ik het land niet terug. In positieve zin, wel te verstaan. Tunesië is vaak genoemd als een baken van hoop, maar wat ik ook zo hoopvol en indrukwekkend vind, is dat de maatschappij in de meeste landen ondanks alle crises blijft draaien. Kijk bijvoorbeeld naar Libanon. Ze doen het daar toch maar, ze houden de zaak overeind, ook al is het land overstroomd door vluchtelingen.

Tenslotte moeten we beseffen dat ook mensen in het Midden-Oosten die niet jong zijn, die niet op facebook zitten en die geen hippe paardenstaart dragen – dat ook die mensen op ons lijken. Dat je daar, net als hier, allemaal mensen hebt met grote en kleine bedrijven, mensen die hun kinderen naar school sturen, mensen die werken aan een betere toekomst, en gewoon een beetje plezier willen hebben. Klinkt dat vertrouwd? Tja, het zijn niet voor niets onze buren. We zijn ermee verbonden. Dat is mijn boodschap in een notendop.

Carl Stellweg is journalist, schrijver en vertaler, en mede-oprichter van Het Grote Midden Oosten Platform.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.