De Zwitserse Alpen als eigendom van het Kalifaat van Cordoba (2)

Zoals in deel 1  beschreven, verkeerden Europa en het Latijnse christendom in de tiende eeuw in chaos. De onbekwaamheid van de opvolgers van Karel de Grote, de machtsdromen van graven, hertogen, baronnen en bisschoppen, maar ook de strijd tussen kerk en staat maakten invasies van Saracenen, Noormannen en Magyaren (Hongaren) mogelijk. Koning Hugo I van Italië, heerser van Lombardije, de Provence en grote delen van Bourgondië, schonk de Saracenen in 942 een groot deel van het hedendaagse Zwitserse, Italiaanse en Franse Alpengebied om zijn eigen kroon te redden.

De Saracenen – die hun uitvalsbasis in het Zuid-Franse plaatsje La Garde-Freinet bij St. Tropez hadden – bezetten toen al meer dan twintig jaar de Grote Sint-Bernhardpas. Zij genoten een exclusief doorgangsrecht en konden tol heffen. Dat betekende in de middeleeuwen meestal roof van goederen en afpersing van reizigers – en de Via Francigena (Frankenweg) was de oude snelweg die pelgrims gebruikten om van het Frankische rijk of vanuit Canterbury in Engeland via het Frankische rijk naar de begraafplaatsen van de apostelen Petrus en Paulus in Rome te komen.

Aangezien pelgrims geen wapens mochten dragen waren zij op hun weg een makkelijke prooi. Roof en diefstal, uitbuiting, bedrog, moord, ziektes: altijd dreigde er gevaar. Een van de oudste reisverhalen, waarschijnlijk uit de negende eeuw, gaat over de Engelse monnik Gildas de Wijze, die rond het jaar 530 een pelgrimstocht naar Rome maakte. Onder de titel ‘pro itineris et navigii prosperitate’ (voor veiligheid ter land en te zee) sprak hij een pelgrimsgebed uit dat de gevaren en zorgen van het dagelijks leven van de pelgrim levendig beschrijft. In de vroege middeleeuwen was het volstrekt irrelevant of het moslims of christenen waren die de Alpenpassen bezetten – in die tijd had haast niemand in Europa zich met de Islam beziggehouden. Waarom de middeleeuwse pelgrims hier samen met de Saracenen worden vermeld, is nochtans belangrijk, want een bijzondere gebeurtenis zou later voor een belangrijke historische ommekeer zorgen.

De Alpen – Jabal Munjaws

In de tiende eeuw hadden bergen zelden een naam en de Grote Sint-Bernhard heette nog Mont-Joux (Latijn: mons Iovis): de Jupiterberg. Bovenaan de pas bevond zich in de Romeinse tijd een tempel, waarin de lokale (Keltische) god Poeninus werd aanbeden, die door de Romeinen gelijkgesteld werd met  Jupiter Optimus Maximus. De berg wordt voor het eerst genoemd door Julius Caesar in de commentarii rerum in gallia gestarum (commentaren op de gebeurtenissen in Gallië). In the Kitāb al-muqtabis fī ta’rīkh rijāl al-Andalus van Ibn Hayyan van Cordoba (987–1075), de grootste historicus van Andalusië, staat die naam ook; Jabal Munjaws – een term die de Arabieren van die tijd gebruikten voor het hele Alpengebied.

Een belangrijke getuige uit de tijd dat Koning Hugo I de Alpenovergangen aan de Saracenen gaf was Liutprand van Cremona (922-972), een Lombardijse historicus en kroniekschrijver, en latere bisschop van Cremona. Hij schreef over deze alliantie met de Saracenen een ‘ode aan Mont Jovis’: ‘Ongelooflijk dat jij, Berg Jupiter, de meest vrome mensen laat sterven en toevlucht biedt aan de Moorse schurken. O, moge de bliksem u treffen en u in duizend stukken slaan.’

Razend is Liutprand: ‘Quam inique tibi, rex Hugo, regnum defendere conaris: Hoe onrechtvaardig probeert u uw koninkrijk te verdedigen, koning Hugo! Herodes heeft veel onschuldige mensen vermoord, opdat hij niet van zijn aardse koninkrijk zou worden beroofd, maar u laat schuldige mensen vrij rondlopen om een koninkrijk te krijgen.’ Is er beter bewijs voor de aanwezigheid van de Saracenen in de Alpen? En er zijn nog veel meer primaire bronnen, zoals handgeschreven kronieken, vondsten en namen van gebouwen die verwijzen naar het islamitische erfgoed in de Alpen.

Soms emotioneel gevoerde discussie

Het spoor van de Saracenen kan vanuit hun basis in Fraxinet (La Garde-Freinet), het Massif des Maures tussen Argens Plain en de Golf van St. Tropez worden gevolgd, langs de kustlijn – Côte des Maures – richting oosten naar de Côte d’Azur. Daar voerden de Saracenen aanvallen uit op Marseille en Aix-en-Provence en trokken ze vervolgens de Rhônevallei op en de Alpen en het Piëmont in. Al in het jaar 906 hadden de Andalusische troepen de bergpassen van de Dauphiné ingenomen, de Mont Cénis overgestoken en de vallei van de Suse aan de Piemontese grens bezet.

De Saracenen bouwden stenen forten in de gebieden die ze veroverden – in de Dauphiné, Savoye en Piëmont – en noemden ze vaak ‘Fraxinet’, naar hun basis. Tot op de dag van vandaag leeft de naam in deze gebieden in verschillende vormen voort, zoals Fraissinet of Frainet, Frassineto, Frascendello of Fraxinth. Via de Passo del Monte Moro aan de Monte Moro in het Monte-Rosa-massief tussen Italië en Zwitserland (ten oosten van de grote en kleine St.Bernard) in Piëmont kom je aan de Zwitserse kant in Saas-Almagell in het kanton Wallis uit. Almagell stamt uit het Arabisch en betekent ‘hoofdkamp’, een verdere aanwijzing voor de aanwezigheid van Saracenen daar. In het verleden was dit gegeven vaak aanleiding voor een oppervlakkige en soms emotionele discussie die sinds de zogeheten  ‘Sarazenenhypothese’ is ontvlamd tussen burgers, gemeente- en toeristenbureaus. Aanleiding was het in 1840 verschenen werk ‘Naturschilderungen, Sittenzüge und wissenschaftliche Bemerkungen aus den höchsten Schweizer Alpen, besonders in Süd-Wallis und Graubünden’,  van de Straatsburger archeoloog en cartograaf Christian Moritz Engelhardt (1775-1858).

In hetzelfde gebied bevindt zich ook de 4027 meter hoge berg Allalinhorn met de Allalin Gletscher (ala’i-ain, ‘aan de bron’). Volgt men de in kronieken beschreven aanwezigheid van Saracenen in West-Zwitserland, dan komt men in het landschap nog meer van zulke namen tegen; naast die van bouwwerken zoals Saraceense vestingwerken, dragen gebouwen en velden in Zwitserland tot op de dag van vandaag Saraceense namen: ‘La Tour aux Sarrasins’ bij Vevey (Waadt), ‘la voute et le creux Sarrasins’ bij Lucens (Waadt), de ‘mur des Sarrasins’ bij Avenches (Waadt) of de heuvel ‘Maurmont’ bij La Sarraz of de ‘Fossé des Sarrasins’ bij Bière (Waadt). ‘Gollie aux Sarrasins’ bij Villars-sous-Yens (Waadt), ‘Murailles des Sarrazins’ bij Villarepos (Fribourg), ‘Ruine de la tour des Sarrasins’ bij Vully-le-Bas (Fribourg) en de ‘Tour des Sarrasins/Guévaux’ bij Guévaux (Fribourg), ‘Motte des Sarrasins’ bij St.-Maurice (Wallis), ‘Le port et les ponts des Sarrasins’ bei Neuchátel (Waadt); ‘Cimetière des Sarrasins (begraafplaats)’ bij Lovatens (Waadt) en ‘Le creux des Sarrasins’ bij Payerne (Waadt).

Saracenen op Zwitsers gebied (in het groen).

Munten, waterwerken en familienamen

Volgens de Zwitser Markus A. Klinkner, die het meest gespecialiseerde archief over de geschiedenis van Arabieren en Moslims in de Alpen in zijn bezit heeft, zijn er verder een groot aantal muntvondsten in het bovengenoemde gebied bekend waaronder ‘Ash-Shash Dirham des Ismail bin Ahmad’ (uit 834) en ‘Abbasidische AR Dirham’ (uit 786). Klinkner wijst ook op een volgend interessant feit: de familienaam Sarrasin is in Zwitserland 166 keer vertegenwoordigd, waarvan 141 in het kanton Wallis.

Hij noemt ook andere namen die bijna uitsluitend hier voorkomen: Sarazin, Saladin, Salade, Salathe, Salomon, Sala, Salla, Sallin, Salin, Salahuddin maar ook bijvoorbeeld Moret. Hetzelfde is eigenlijk in het Italiaanse Piëmont ten zuiden van de Alpen waar veel mensen Morreto of Moretti heten, of in Franse Savoye waar veel Lenoirs voorkomen. De advocaat en hobbyhistoricus Raoul Imseng (uit Saas-Fee) liet – nieuwgierig door deze kennis – zijn etnische afkomst door een DNA test bepalen; hij bleek een prominent  ‘Arabisch DNA’ hebben.

Daarnaast doen in de Zwitserse Romandië een aantal technische constructies tot nu toe hun werk: Deze omvatten waterwegen en kanalen die zo alleen in deze regio voorkomen maar verder goed te vergelijken zijn met soortgelijke in Andalusië of Syrië (qanats) zoals de “Sarrasin-Suone” bij Chandolin (Walllis) of de “bisse de Sarazins” bij Vercorins (Wallis). Fonteinen kunnen ook tot deze technische werken worden gerekend, zoals de fontein in Lutry in het kanton Waadt aan het meer van Genève, die officieel Mauro-Fonté wordt genoemd.

Ontvoering van Abt Majolus van Cluny de druppel die de emmer doet overlopen

Zoals in deel 1 beschreven, had keizer Otto I op diplomatieke weg vanaf het jaar 953 tevergeefs geprobeerd kalief Abdurrahman van Cordoba ervan te overtuigen de Saracenen van hun rooftochten in het Alpengebied terug te roepen. De dominante invloedssfeer van de Spaanse Umayyaden hield tot 972 stand.

Daarop maakten de Saracenen een kapitale fout.

In 973 ontvoerden rond duizend van hen de bisschop en Abt van de Abdij van Cluny, Majolus (de latere heilige), die van Ravenna op weg was naar zijn machtige abdij ten noorden van Lyon in de Bourgogne. De met keizer Otto I bevriende Majolus en zijn reisgenoten werden bij Martigny en de kleine St. Bernard in Zwitserland gekidnapt en gevangengezet. Veel devotievoorwerpen en een zilverschat van Cluny werden omgesmolten om het losgeld van duizend zilveren ponden voor de vrijlating te kunnen betalen, wat tot een algemene mobilisatie van de Provençaalse aristocratie leidde. Deze werd gecoördineerd door graaf Willem I van de Provence. Het incident was de druppel die de emmer deed overlopen en bezegelde volgens kroniekschrijvers de ondergang van de Saracenen.

Majolus van Cluny werd 973 tegen een losgeld van 1000 pond zilver door de Saracenen vrijgelaten

In The Arab/Muslim Presence in Medieval Central Europe, suggereert Midden-Oosten-specialist Manfred W. Wenner dat de terugtrekking van de Saracenen uit de Alpen mogelijk is ingegeven door een wijziging van het buitenlands beleid in Cordoba. Abdurrahman III stierf in 961 en werd opgevolgd door zijn zoon Hakam II, een vreedzame man die het enthousiasme van zijn vader voor veldtochten in Zuid-Frankrijk en de Alpenregio’s niet deelde. Wenner denkt dat Hakam ‘geen toestemming gaf voor versterkingen om vanuit Spaanse havens naar Fraxinetum te vertrekken’, waardoor het voor de islamitische enclave in de Alpen steeds moeilijker werd om een militaire aanwezigheid te behouden. Met de slag bij Tourtour van 973 werden de Saracenen door graaf Willem I uit La Garde-Freinet verdreven.

“Geschiedenis is geschreven door de winnaars”

Het verglijden van de tijd maakt het misschien gemakkelijker om sommige gevoelige onderwerpen aan te roeren, maar dat is duidelijk niet het geval als het gaat om de relaties tussen moslims en christenen in de middeleeuwen, bijvoorbeeld in Zwitserland. Nativisme, zelfingenomen religieus vooroordeel, racisme en chauvinisme, of de vaak even diepgewortelde reacties tegen al deze zaken, of ze nu nostalgisch of opzettelijk correctief zijn, maken het soms moeilijk om een afstandelijke kijk te behouden op de geschiedenis van het het christelijk-islamitische conflict en het Latijnse irredentisme.

Geschiedenis wordt geschreven door winnaars, luidt een gezegde. Wanneer dat zo is, dan is dit een verhaal over de ‘verliezers’. Het is een verhaal over de overwonnenen, in plaats van over de overwinnaars, over degenen die zich onderwierpen, in plaats van degenen die zegevierden. Dit is daarom één van de vele verhalen over de moslims van het Latijnse christendom in de middeleeuwen: een etnisch-religieuze minderheid van Saracenen die heersten over de belangrijkste alpenpassen van Europa in het huidige Zwitserland, grenzend aan Frankrijk en Italië.

De Zwitserse Alpen als eigendom van het Kalifaat van Cordoba

‘Contact met moslims en de islamitische wereld was een van de essentiële krachten die de Europese cultuur vormden na het Latijnse christendom,’ schrijft Brian A. Catlos, hoogleraar religieuze geschiedenis aan de Universiteit van Colorado, in zijn recente werken ‘Muslims of Medieval Latin Christendom’(2018) en ‘Kingdoms of Faith’ (2019). ‘De aanwezigheid van belangrijke moslimminderheden in de middeleeuwse samenleving was een krachtige motor van acculturatie, aanpassing en innovatie – een uitdaging en een stimulans voor de christenen onder wie ze leefden.’ Hij haalt een breed scala van primaire bronnen aan om een complexer beeld te schetsen dan algemeen bekend is en laat zien hoe moslims, christenen en joden samen een verfijnde beschaving opbouwden die de westerse wereld veranderde, zelfs toen ze meedogenloze oorlogen tegen elkaar voerden.

Karel de Grote en het Kalifaat van de Abbasiden onder Harun al-Rashid in Bagdad

Er zijn talrijke primaire bronnen, zoals handgeschreven kronieken, vondsten en namen van gebouwen die verwijzen naar het islamitische erfgoed in de Alpen. Een etnisch-religieuze minderheid van Saracenen die heersten over de belangrijkste alpenpassen van Europa in het huidige Zwitserland, Frankrijk en Italië? Dat moet wel in de juiste historische context worden neergezet.

Het Frankische rijk was rond het jaar 800, onder Karel de Grote, het meest uitgestrekt. Met zijn kroning door paus Leo III werd het keizerschap na de ondergang van het Romeinse rijk in West-Europa in ere hersteld. Bijzonder belangrijk voor de spanbreedte van Karels buitenlandse politiek werden de relaties tussen het Frankische rijk en de twee heersers in het Oosten, de kalief van Bagdad, Harun al-Rasjid, uit de dynastie van de Abbasiden en de keizers van Byzantium in Constantinopel (vanaf 802 Nicephorus I.), dat een voortzetting van het Romeinse rijk.

Tussen Karel en Harun al-Rasjid was geen sprake van ideologische tegenstellingen. Dat ze ‘bevriend’ waren  lag aan hun gemeenschappelijke vijanden: de Byzantijnse keizers aan de Bosporus en de islamitische Umayyaden in het Spaanse Al-Andalus. Harun zocht toenadering tot Karel om redenen van  ‘grote politiek’ – de handelsbetrekkingen te land en te water, de karavaanwegen en de routes door de Middellandse Zee. Voor Karel was het van fundamenteel belang om de doorgang voor de pelgrims naar Jeruzalem en dus naar de heilige plaatsen van het christendom vrij te houden en voor de nodige bescherming te zorgen.

“Vraye historie ende al waer” – aanspraak maken op de waarheid

Karel de Grote had een campagne gevoerd op het Iberische schiereiland en leed een gevoelige nederlaag bij de pas van Roncevaux (Roncesvalles). Hij was juist op de terugtocht over de Pyreneeën toen de achterhoede van zijn troepen vernietigend werd verslagen. Het ‘Roelantslied’ uit de elfde eeuw beschrijft deze gebeurtenis en is een van de oudste Middelnederlandse ridderromans in het genre van het ‘chanson de geste’. Het is een anonieme bewerking van het Franse ‘Chanson de Roland’. De vertaling dateert uit de 13e eeuw, het Franse origineel uit de periode 1050—1150, toen Frankische romans of Karelromans, waarin Karel de Grote een centrale rol speelt (net als bijvoorbeeld in ‘Karel ende Elegast’) hoogtij vierden.

Karel de Grote was echter niet in Spanje om de moslims te verjagen of de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella vrij te maken, zoals in veel schoolboeken beschreven staat. Aanleiding voor de expeditie was juist een verzoek om bijstand van de islamitische lokale vorst Suleiman ibn Yaqzan al-Arabí al-Kelbi, die zichzelf had uitgeroepen tot gouverneur van Zaragoza en zich tegen de Umayyaden-heerschappij van de Emir van Cordoba keerde. Suleimans oproep was via de Abbasiden in Bagdad gegaan. Maar voor Karels nederlaag bij Roncesvalles waren niet die Umayyaden, ‘Moren’, ‘Mauren’, of Moslims verantwoordelijk geweest, zoals het ‘Roelantslied’ vermeldt, maar lokale christelijke Basken.

Kenmerkend voor de Karelromans is dat zij steeds weer aanspraak maken op ‘de waarheid”’; ‘Vraye historie ende al waer’ (‘Karel ende Elegast’). Deze verhalen in gewone volkstaal werden meer dan 200 jaar na Karels dood geschreven, en dat vooral om de zogeheten kruistochten in gang te zetten. De Europese clerus drong hierop aan, uit overtuiging dat de door het Christendom als rechtmatig eigendom beschouwde heilige plaatsen in het Heilige Land bevrijd moesten worden van de islamitische heersers.

Van St. Tropez naar de Alpen

Na de dood van Karel de Grote in 814 viel het Frankische rijk eerst uiteen in drie delen en daarna in nog kleinere, elkaar bevechtende koninkrijkjes, die op hun beurt weer waren opgedeeld in feodale staatjes als hertogdommen, graafschappen en bisdommen; een volgend bloedig hoofdstuk in de Europese geschiedenis.

De burcht van de Saracenen bei het plaatsje La Garde-Freinet in het Massif des Maures in Zuid-Frankrijk

Rond het jaar 890 zette een groep goed bewapende soldaten met een klein schip van de Andalusische vloot van Kalief Abdurrahman III voet aan land aan de Franse Riviera, bij de vroegere Romeinse plaats ‘Fraxinetum’. Waar deze plaats zich precies heeft bevonden is niet helemaal duidelijk meer, maar volgens de meeste kroniekschrijvers moet dit bij het Zuid-Franse plaatsje La Garde-Freinet bij St. Tropez zijn geweest. De Saracenen noemden hun basis Fraxinet – Farakhshanit in het Arabisch. De geografen al-Iṣṭakhrī en Ibn Ḥawqal noemen Fraxinetum Jabal al-Qilāl (zie afbeelding). Nadat steeds meer versterkingen uit Al-Andalus maar ook uit de Balearen aankwamen, begonnen de Andalusische strijders – ten Noorden van de Pyreneeën door historici steeds Saracenen genoemd – het gebied van Noord-Italië (Ligurië-Piëmont) te plunderen. Hun basis bleef La Garde-Freinet, al snel een van de best beveiligde forten aan de Franse kust. Aan het begin van de tiende eeuw staken ze voor het eerst de Alpen over.

Volgens de Zwitser Markus A. Klinkner, die beschikt over het meest gespecialiseerde archief over de geschiedenis van Arabieren en Moslims in de Alpen, is de Nederlandse Arabist en taalkundige, emeritus hoogleraar Kees Versteegh, de wereldwijde coryfee aangaande dit onbekende stukje geschiedschrijving. Dat blijkt uit zijn standaardwerk ‘The Arab Presence in France and Switzerland in the 10th Century’ (1990). Volgens Versteegh maakten de Saracenen vanaf het begin van hun verblijf in Garde-Freinet gebruik van de interne strijd tussen de Frankische koninkrijken. Het succes van hun invallen was dus een direct gevolg van het machtsvacuüm. Deze invasies zijn voor het eerst serieus en uitvoerig beschreven in 1836 door de Franse historicus Joseph Toussaint Reinaud (1795-1867) in ‘Invasions des Sarrazins en France en Savoie, en Piëmont et dans la Suisse’.

Onderverdeling in twee tijdperken

Markus A. Klinkner schrijft in band 10 van de eerste Duitstalige Islamitische Encyclopedie ‘At-taariichul-islaami – die islamische Geschichte’ dat de aanwezigheid van Saracenen in Zwitserland moet worden onderverdeeld in twee tijdperken: de jaren 900 tot 942 en de jaren 942-973. In de eerste periode bezetten de Saracenen de Zwitserse Alpenpassages en gingen ze hoofdzakelijk op rooftocht. Ze plunderden machtige kloosters en beroofden pelgrims en handelaren.

In de tweede periode namen de Saracenen een groot deel van het Zwitserse Alpengebied in. Dat werd middels een verdrag gelegitimeerd door Koning Hugo van Lombardije, de Provence en grote delen van Bourgondië. Dat was een ommekeer, want eigenlijk wilde Koning Hugo aan de plunderingen in het alpengebied door de Saracenen uit Garde-Freinet een einde maken. Zijn troepen stonden op het punt de Saracenen uit Garde-Freinet te verdrijven. Hij had hen achtervolgd en bijna verslagen met de hulp van zijn zwager Leo Porphyrogenitus, de Keizer van Constantinopel, die een deel van de Byzantijnse vloot en het ‘Griekse vuur’ stuurde en de Andalusische vloot in de Golf van St. Tropez vernietigde (het Griekse vuur was een soort vlammenwerper  die naar verluidt rond 673 werd uitgevonden werd door een christelijke Syrische vluchteling genaamd Kallinkos van Heliopolis; tegenwoordig Baalbek in Libanon).

De Saracenen werden gedwongen zich op naburige hoogten terug te trekken. Maar net toen het einde van de Andalusische kolonie in Zuid-Frankrijk onvermijdelijk leek, zorgden nieuwe ontwikkelingen in Europa voor een ommekeer in de geschiedenis.

Vrede met de Saracenen, Barcelona en vrije handel Al-Andalus

Koning Hugo had zijn kroon geërfd van de vermoorde keizer Berengarius. Berengarius I had een christelijk bondgenootschap met een grote legermacht aangevoerd tegen de Saracenen. Als dank werd Berengarius tot keizer gekroond door paus Johannes X. Daarop ontbrandde een machtsstrijd in Italië tussen Hugo en Markgraaf Berengarius, de kleinzoon van de vermoorde monarch. Markgraaf Berengarius, die aanvankelijk de steun genoot van de Saracenen, sloot zich aan bij Hermann I, de hertog van Zwaben, en haalde hulp bij het hof van de Duitse keizer Otto de Grote (Otto I) om zich tegen koning Hugo te verdedigen.

Van alle kanten aangevallen sloot koning Hugo een verdrag met zijn vijanden, de Saracenen. Hij gaf de islamitische Saracenen een groot deel van het hedendaagse Zwitserse, Italiaanse en Franse Alpengebied als rechtmatig eigendom met de bedoeling dat ze de strijdende Zwaben en zijn rijk ten zuiden van de Alpen ruimtelijk van elkaar zouden scheiden en het zou beschermen tegen aanvallen.

Volgens professor Kees Versteegh is het mogelijk dat Hugo een ander motief had, dat verband hield met zijn betrekkingen met Abdurrahman III.  ‘Rond het jaar 940 sloot Hugo vrede met de heerser van Barcelona, Sunyir ibn Gunfrid al-Ifrang, zoals hij door de Arabische bronnen wordt genoemd. De vredesonderhandelingen werden ook bijgewoond door enkele Franken, onder wie iemand ‘genaamd ‘Unğuh’, die regeerde in Italië en vrije handel met Al-Andalus nastreefde. De tekst van het verdrag werd gestuurd naar Nasr Ibn Ahmad, de qadi (rechter) van Farakhshanit (Garde-Freinet) en naar de gouverneurs van de Balearen en de zeehavens van Al-Andalus. Het feit dat Unğuh (Hugo) in de tekst wordt voorgesteld als heerser in Italië komt overeen met wat we weten over Hugo’s afwezigheid uit de Provence in dezelfde periode, zo stelt Versteegh.

Keizerlijke ambassadeur naar de Kalief gestuurd

In 953 werd Johannes van Gorze door Otto I voor twee jaar als gezant naar de kalief van Cordoba gestuurd. Johannes was een monnik uit Lotharingen, diplomaat, kerkelijke landgoedbeheerder en kloosterhervormer uit het bisdom Metz. Het doel van de missie was de kalief te vragen om een einde te maken aan de plunderingen in het Alpengebied door Saracenen uit Garde-Freinet. De voor deze aangelegenheid extra benoemde onderhandelaar van het kalifaat was een vertrouweling van Abdurrahman III, de joodse hoogwaardigheidsbekleder aan het hof van Cordoba, diplomaat en arts Chasdai Ibn Shaprut. Chasdai kwam tot de conclusie dat de brief van Otto I niet op deze manier kon worden bezorgd en overtuigde de Ottonische missie om nog een brief op te stellen.

Schilderij van Dionisio Baixeras: Johannes van Gorze verschijnt als gezant van keizer Otto I voor kalief Abdurrahman III.

Johannes ontmoette ook vaak een andere topdiplomaat en vertrouweling en secretaris van de kalief, de bisschop van Elvira (betekent Spanje), Recemundus, die bekend was met de islamitische leerstellingen. Pas na jarenlang touwtrekken en het terugsturen van de Ottonische missie naar Frankfurt om met een nieuwe brief terug te keren, waren de protocolaire problemen opgelost en kon met de uitwisseling van geschenken en met de onderhandelingen worden begonnen. Deze historische aangelegenheid is in 1885 door de Catalaanse schilder Dionisio Baixeras op mooie wijze geïllustreerd (zie foto).

Volgens Markus A. Klinkner wordt er in deze context weinig aandacht besteed aan het feit dat ook de Duitse keizer door deze jarenlange diplomatieke onderhandelingen de Zwitserse Alpenregio’s beschouwde als onderdeel van de dominante invloedssfeer van de Spaanse Umayyaden, waardoor het Alpengebied in deze periode (942-973) formeel de Umayyaden-enclave was. Bovendien zijn er geen campagnes bekend van Otto I tegen de Saracenen in de Zwitserse Alpen; dit in tegenstelling tot de talrijke oorlogshandelingen tegen de Fatimidische Saracenen in Italië, onder andere in Sicilië.

Deel 2 gaat over de effecten van de tijd van de Saracenen op de verschillende gebieden in Zwitserland, over de vondsten en het islamitische en Arabische erfgoed dat ze achterlieten en waar dat vandaag nog te vinden is.

De vele kleuren van Syrische verhalen: ‘De kroon van de liefde bestaat uit doornen’

De avond werd ingeluid met een bespreking van verschillende werken van schrijver George Kadr in een gesprek met Araa Al Jaramani, een Syrische scenariste die tegenwoordig als gastonderzoeker bij de Universiteit Leiden werkt. De oorlog dwong veel Syriërs hun land te ontvluchten en elders een nieuw leven op te bouwen. Dit geldt ook voor George. Zijn boeken gaan over man-vrouw verschillen, over seks maar ook over Homs, een stad met een reputatie als het gaat over humor. Zijn boek over Homs, de humor en rituelen kreeg een update vanwege de paralellen die hij ontdekte met de carnavalsrituelen in Limburg en Brabant, waarvan Kadr vermoedt dat deze via de kruisvaarders zijn overgedragen.

Dima Mousa, van huis uit apother en zelf geboren in Homs, presenteerde de avond samen met Sijtze van der Meer, acteur. Dima gaf de nodige duiding en achtergronden bij de diverse schrijvers en maakte het publiek deelgenoot van het gesprek, bijvoorbeeld van de speciale reputatie van Homs. Dit voert terug tot de tijd van de Mongolen die hun aanval op de stad op een woensdag voorbereidden. De notabelen van Homs verzonnen een list en overhandigden de sleutel van de stad aan de aanvallers met de woorden: ‘Mocht u onze stad innemen pas dan wel op met het inademen van de lucht, want zij maakt onze bewoners gek.’ Homs bleef dankzij deze vondst gespaard, maar het bezorgde de Homsi een levenslange reputatie van gekkigheid. Grappen over de inwoners uit Homs zijn er dan ook legio en woensdag is tot op de dag van vandaag een dag waarop gekheid alle ruimte krijgt.

Schrijfster Majdolin Refai benoemt in een interview met Dima Mousa: ‘Wij hebben een stem en wij vertellen onze verhalen. Er zullen ons ook weer goede dingen overkomen. Ondertussen zal het schrijven de Syriërs helpen – er is geen andere manier.’ Majdolin Refai, schrijfster, journaliste en hoofdredactrice van het tijdschrift Assaut (De Stem) droeg haar romanfragment op indringende wijze voor. Wat ik tijdens tien jaar oorlog heb gezien, raakt me enorm. Mijn schrijven werd overweldigd door verdriet en mijn bezorgdheid werd het documenteren van wat er met misdaden gebeurt via de roman en zijn helden. Nadat ik in Nederland was aangekomen en me veilig voelde, begon ik het leven weer te zien door de gekleurde Hollandse tulpen, en schreef ik weer met optimisme en liefde. In Mirrors of a Woman from the Tower of Love druk ik dit uit en bedank ik Nederland, het land dat me vleugels heeft gegeven om weer te vliegen.

Kadr, Al Jaramani, Mousa en Refaie wonen allen in Nederland, terwijl hun collegaschrijver Khalid Khalifa nog steeds in Syrië leeft. Zijn werk De Dood is een Zware Klus beschrijft dan ook een ‘bloedstollende roadtrip door Syrie’, zoals Judith Naeff al eerder besprak in haar recensie van dit belangrijke boek. De ervaringen van Syriërs zijn absoluut niet homogeen, maar bieden juist een breed palet aan verschillende verhalen. In Khalifa’s werk zien we dit duidelijk terug: geen enkele verhaallijn loopt over in de ander, ieder karakter heeft zijn eigen ervaringen. De boeken van Khalifa zijn vertaald in vele talen maar nog steeds verboden in Syrië. Sijtze van der Meer droeg een fragment voor en nam het publiek mee met zijn warme stem.

Dima verwees ook naar een voor haar andere belangrijke roman van schrijver Fadi Azzam, Beit Haddad, dat een goed beeld geeft van de revolutie in Syrië tussen 2011 en 2015. De tweestrijd waarin de hoofdpersoon verkeert is sprekend, het is een belangrijk document voor de toekomst. Dima lichtte toe dat scenarioschrijvers voor film en televisie in Syrië veelal professionals zijn. Het zijn bekende romanschrijvers en dichters die op deze manier geld verdienen. Zie ook Syrische soaps symbool van hoop, een interview met soaponderzoekster Rebecca Joubin en Esseline van De Sande.

De diversiteit van Syrië blijkt ook uit de vijf boeken van schrijver en onderzoeker Hasan Kujjah, die allen gaan over de oude en bijzondere stad Aleppo, waarover hij vertelt in een interview met Vanessa Lambrecht. Het is welbekend dat Aleppo met zijn kosmopolitische en open karakter vele  verschillende mensen aantrekt. De stad wordt door reizigers uit alle windstreken enthousiast beschreven. Naast het materiële erfgoed van Aleppo, vermeldt Hasan ook het belang van immaterieel erfgoed zoals geuren en kleuren.

Tijdens de avond in Branoul was er ook ruimte voor film en poëzie Zo las scenarioschrijver en dichter Adnan Alaoda een gedicht voor dat hij schreef voor het Arab Film Festival. Het is een ode aan het Fardos filmtheater in Damascus en het brengt zestien Syrische films samen tot één gedicht. ‘De kroon van de liefde bestaat uit doornen’, aldus Alaoda. Het gedicht beschrijft zowel het hartverscheurende verdriet dat veel Syriërs voelen voor hun land alsook voor de schoonheid van de vele culturele kleuren die zij met zich meedragen van thuis.

Tijdens het gedicht van Adnan Alouda kwamen verschillende filmfragmenten voorbij.

Ter afsluiting van de avond was er een interview met de Syrische filmmaker Rosh Abdelfatah van het Arab Film Festival. De filmmaker benadrukt dat het vertellen van verhalen enorm belangrijk is voor Syriërs, ook als dat verhalen van verlies zijn. Wat onvermijdelijk is, want: ‘Er is bijna geen stad in Syrië die geen bombardementen heeft meegemaakt, bijna geen familie zonder slachtoffers. Iedereen in Syrië is iets kwijtgeraakt.’

Ook al is elk verhaal anders, toch is er sprake van een rode draad: Syriërs zijn vastbesloten om hun stem te gebruiken voor het creëren van verhalen – en daarmee tonen ze niet alleen hun creatieve diepte, maar ook hun kracht.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.