In beeld: bakkers in Palestina

De bakkerijen zijn van vader op zoon doorgegeven. De bakkers gebruiken geen conserveringsmiddelen en de ingrediënten, zoals munt, za’atar, dadels, amandelen, sesamzaad en olijfolie, zijn kakelvers. De aangeboden hoeveelheden zijn in onze ogen gigantisch. Maar de grote Palestijnse gezinnen kijken niet op van een paar koekjes. Wie een pondje bestelt wordt meewarig aangekeken, uitgelachen en krijgt het soms gratis mee, want de prijzen liggen laag. De meeste recepten dateren van eeuwen terug. Wie zijn zintuigen goed gebruikt, waant zich aan de tafels van de sultans en kaliefen uit de vertellingen van Duizend-en-een-nacht.

 

 

‘Het wordt hoog tijd dat we onszelf als één volk herontdekken’

Twee jaar geleden nam de Knesset [Israëlisch parlement, red.] tussen neus en lippen door een wetsvoorstel aan waarin Israël als ‘nationaal thuis voor het Joodse volk’ wordt gedefinieerd. Dat klinkt als meer van hetzelfde, maar is toch alarmerend. Met de wet, die nieuwe discriminerende bepalingen bevat, zet Israël een nieuwe stap in de richting van een agressief, religieus getint nationalisme dat zijn Palestijnse staatsburgers steeds verder in het nauw drijft.

Het maakt het betoog van Awad Abdel Fattah des te urgenter. Deze prominente Palestijnse politicus uit Israël ziet voor die almaar meer in de verdrukking rakende Israëlische Palestijnen juist een cruciale rol weggelegd in een nationale beweging die moet leiden tot een werkelijk democratische staat voor Palestijnen én Joden.

Awad Abdel Fattah

Het wordt een zaak van de lange adem: Fattah verwacht dat er zeker zo’n tien tot vijftien jaar mee zijn gemoeid. Tegelijk dringt de tijd. Want nu het Israëlische bewind zo sterk inzet op ‘nationale zelfbeschikking voor het Joodse volk in de democratische staat Israël’, hebben de Palestijnen geen andere keus dan eveneens hun aanspraken als nationale groep te benadrukken. Geografische scheiding van beide bevolkingen is daarbij niet het einddoel, maar juist integratie, een grondige herijking van de staat die er al is.

‘Het tweestatendiscours heeft geleid tot versplintering van de Palestijnen. Er zijn scheidslijnen ontstaan tussen de bevolkingen in Israël, Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever, de Gazastrook en de diaspora’, zegt Fattah, die al vele jaren actief is binnen de partij Nationale Democratische Assemblee (Balad). ‘Het wordt hoog tijd dat we onszelf weer als één volk herontdekken, tot het hernieuwde besef komen dat we een gemeenschappelijk verhaal hebben, een verhaal dat op zijn minst teruggaat tot 1948. Onze nationale identiteit dient te worden hersteld. Let wel, het is niet uit chauvinisme dat ik hiervoor pleit, dit is een overlevingsstrategie. Pas wanneer we onze positie als nationale gemeenschap hebben versterkt en aldus onze collectieve rechten hebben veiliggesteld, kunnen we hopen op gelijkheid en individuele rechten. Niet andersom.’

Wie de anatomie van de Israëlische onderdrukking goed wil doorgronden, moet niet zozeer naar de Westelijke Jordaanoever kijken, maar naar Israël zelf, zegt u.

‘Dat klopt. Het racistische karakter van de staat Israël wordt duidelijk als je de verhouding tussen staatsburgers onder de loep neemt. Palestijnse burgers in Israël hebben individuele rechten, zeker, maar die rechten zijn onderworpen aan de nationale rechten die alleen Joden genieten, en worden er dus uiteindelijk door ontkend. Israël heeft zich altijd geafficheerd als de enige democratie in het Midden-Oosten, maar hoe is die democratie mogelijk gemaakt? Door de bevolking die er aanvankelijk de meerderheid vormde op gewelddadige wijze tot minderheid te reduceren. Door in 1948-1949, 750.000 van de 900.000 Palestijnen te verjagen, hen te verhinderen terug te keren, hun bezittingen te confisqueren, en Joden waar ook ter wereld het recht te geven zich op Palestijnse grond te vestigen. Je kunt dus stellen dat Palestijnen evenzeer het slachtoffer zijn van het zionisme als van de Israëlische democratie, en dat Israël de eerste apartheidsstaat was.’

Hoe kon Israël daarmee wegkomen?      

‘De Israëlische politiek werd aanvankelijk gedomineerd door de Arbeiderspartij (later met Arbeidspartij aangeduid), door de arbeidersbeweging, die goede banden onderhield met het Westen en het racistische karakter van Israël listig wist te verdonkeremanen met een zogenaamd progressief en democratisch secularisme. Westerse elites doorzagen dit wel, maar hechtten vooral waarde aan Israël als strategische partner in het Midden-Oosten. De publieke opinie werd ondertussen zand in de ogen gestrooid. Vaak hoor je nog de opvatting dat Israël vóór 1967 een gewoon land was – dat de veroveringen van de Zesdaagse Oorlog en later de machtsgreep van conservatieve nationalisten het land pas hebben gecorrumpeerd. In werkelijkheid waren de Arbeiderspartij en de arbeidersbeweging de architecten van het zionisme en heeft Israël in zijn hele bestaan slechts een periode van zes maanden gekend dat geen enkele Palestijn onder militair bewind leefde. Tot in 1966 bestond een dergelijk bewind namelijk voor de Palestijnen in Israël. Dat werd afgeschaft maar vervolgens weer ingevoerd in de gebieden die na de Zesdaagse Oorlog in Israëlische handen kwamen.’

‘Een andere reden dat Israël zijn ware aard verborgen wist te houden was de passiviteit van de Palestijnse burgers. Op enkele uitzonderingen na kwamen de Palestijnen in Israël niet op het idee hun burgerschap als politiek wapen in te zetten, zoals mijn partij Balad dat halverwege de jaren negentig begon te doen en daarmee vooral zogenaamd progressieve zionisten – die democratie en gelijkheid propageerden zonder de consequenties van hun zionisme onder ogen te zien – flink in verlegenheid bracht. Dat burgerschap zei de Palestijnen niets, met de Nakba [de ‘Catastrofe’ van 1948-1949, red.] nog zo vers in het geheugen waren zij vooral gericht op overleven.’

‘Tenslotte was het moeilijker het zionistische apartheidsbewind te bestrijden dan het apartheidsbewind in Zuid-Afrika omdat Israël niet zo openlijk racistisch was. De apartheid viel niet af te lezen van borden op openbare plekken, ze zat verborgen in de wetten, bestond vooral impliciet.’

Inmiddels waait er een andere wind. Het racisme is nu veel openlijker.

‘Inderdaad. Helaas betekent dit nog niet dat Israël net zo’n paria zal worden als destijds Zuid-Afrika, want de wereld is mee veranderd. Er waait niet alleen een rechtsere wind in Israël, maar in de hele wereld, zo lijkt het. Dat is verontrustend, maar laten we elkaar niet de put in praten. Het ligt in de rede dat deze verrechtsing een energieke linkse tegenbeweging op gang zal brengen. Bovendien is de Palestijnse gemeenschap er minder slecht aan toe dan eertijds. Het politieke bewustzijn is toegenomen, we hebben een middenklasse en een intelligentsia, op een bescheiden niveau weliswaar, maar we staan er in ieder geval beter voor dan de Palestijnse gemeenschap op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook. Dat komt omdat Israël na alle militaire overwinningen zo veel zelfvertrouwen had gekregen dat het zijn politiek jegens de Palestijnen in eigen land verzachtte en de onderdrukkende praktijken zich verplaatsten naar de bezette gebieden. Dit is een van de redenen dat ik zo’n belangrijke rol zie weggelegd voor de Israëlische Palestijnen in de Palestijnse nationale beweging die ik wenselijk acht. Maar die beweging moet er nu wel snel komen, ook omdat het beleid jegens ons inmiddels weer is verhard, we net als vroeger weer tot vijfde colonne zijn verklaard en de Joodse bevolking openlijk tegen ons wordt opgehitst. Wat dat betreft begint de positie van de Palestijnen in Israël steeds meer te lijken op die van de Palestijnen in de bezette gebieden.’

Foto: Hosny Salah

Spiegelt u zich nog aan de bevrijdingsbeweging in Zuid-Afrika?                 

‘De bevrijdingsbeweging in Zuid-Afrika heeft zich in een aantal opzichten positief onderscheiden van de Palestijnse. Ten eerste was ze consistenter. Ze heeft altijd dezelfde boodschap uitgedragen: ze streefde naar individuele rechten, niet naar collectieve rechten. De Palestijnse bevrijdingsbeweging wilde eerst Palestina voor Palestijnen, vervolgens een democratische eenheidsstaat voor alle bevolkingsgroepen, vervolgens een tweestatenoplossing. Dat gezwalk heeft haar positie steeds verder verzwakt.’

‘Dit gezegd hebbende, is onze situatie fundamenteel anders. In de eerste plaats is het in ons geval niet de juiste strategie om de nadruk te leggen op individuele rechten. In Zuid-Afrika was dat wel verstandig omdat het apartheidsbewind juist collectieve rechten – de rechten van de blanken als minderheid – aanvoerde om zijn onderdrukkingspolitiek te rechtvaardigen. Streven naar individuele rechten ‘sec’ in Israël heeft geen zin, omdat we die individuele rechten nominaal al hebben. Alleen betekenen die rechten weinig, omdat het Israëlische bestel uiteindelijk is afgestemd op Joden als nationale groep en de Joden geen minderheid maar een meerderheid zijn.’

‘Wat wij dus moeten doen, is ons ook als nationale groep profileren, onze rechten als nationale groep op vreedzame wijze opeisen, en tegelijkertijd duidelijk maken dat wij bereid zijn met die andere nationale groep, de Joden, samen te leven in één werkelijk democratische staat op basis van volledige gelijkheid en gelijkberechtiging. En als we dan de deksel op de neus krijgen, dan zeggen we: wacht even, Israël is toch een democratie waarin iedereen gelijke rechten heeft? Ook in dit klimaat van intimidatie en verrechtsing moeten wij een beroep blijven doen op het beweerde democratische karakter van Israël, in plaats van te doen wat zij veel liever zouden willen dat we deden: geweld gebruiken.’

Wat houdt die profilering concreet in?

‘Wij moeten het recht opeisen onze eigen zaken te regelen. Culturele autonomie heet dat. Op dit moment wordt alles voor ons bedisseld zonder dat wij worden gehoord. Neem het onderwijs. Waarom zouden we niet ons eigen Arabische curriculum mogen opstellen? Daarnaast hebben we economisch niets in te brengen en ook geen enkele invloed op stadsplanning. Al die zaken moeten veranderen, en dat door middel van een krachtig eigen leiderschap, gekozen door een eigen parlement.’

‘Daarnaast is het van het grootste belang dat we de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever bij dit alles betrekken. Dat zal niet meevallen, want het leiderschap heeft er zich verbonden aan een tweestatenoplossing die geen oplossing is, die het apartheidskarakter van Israël alleen maar zal bekrachtigen. Het is een moreel uitgehold leiderschap bovendien, dat de eenstaatoplossing alleen ter sprake brengt bij wijze van dreigement: een fundamenteel verkeerde benadering omdat de eenstaatoplossing nu juist de redding is van de democratie waarop Israël pretendeert zo trots te zijn. En dan is er nog de breuk met Hamas, die voorlopig niet zal worden gelijmd. Als oplossing voor deze problemen stel ik me voor dat er een soort derde kracht opstaat, voortkomend uit bewegingen aan de basis, grass roots, die wat mij betreft niet ten koste hoeft te gaan van de PLO. Maar van belang is wel dat het Palestijnse nationale reveil van onderaf komt, en niet van bovenaf wordt opgelegd.’

Is dit alles geen utopie?

‘Zoals ik zei, het is een zaak van de lange adem. Maar ik haal graag mijn vriend Rolf Meyer aan die ik in Zuid-Afrika heb leren kennen en die ooit minister was in het apartheidsbewind, maar ook een sleutelfiguur in de onderhandelingen die leidden tot het einde van de apartheid. Toen ik hem vroeg of hij het einde van de apartheid had voorzien, zei hij: nee, helemaal niet. Waarmee ik maar wil zeggen: de geschiedenis kan kantelen. Zou een systeem met zoveel innerlijke tegenstrijdigheden als het Israëlische het echt nog heel lang kunnen uithouden? Ik denk dat wanneer je de juiste druk uitoefent, de dam kan barsten. Net als in Zuid-Afrika.’

Dit is een licht bewerkte versie van een artikel dat eerder verscheen in het tijdschrift Soemoed (augustus 2017).

‘Deze 20-jarigen staan klaar om de wereld te veranderen’

Jouw boek Arab Dawn sluit af met een interessante opmerking: ‘The challenges that Arab youth face are considerable, but there are many reasons to be optimistic about the generation that will lead the region in the coming decades.’ Waarom vind je het belangrijk dit optimisme uit te dragen?

‘Omdat we anders niet erkennen hoeveel werk Arabische jongeren hebben verricht, tot op de dag van vandaag. We moeten daar goed over nadenken, ook als het gaat over Nederlands beleid. Nederland is steeds meer verbonden met het Midden-Oosten. Niet alleen door de vluchtelingen die hier komen, maar ook door de integratie met de economische markten van het Midden-Oosten. Jullie bedrijven investeren in het Midden-Oosten. Jullie diplomaten werken in het Midden-Oosten. We moeten ons realiseren dat we een interconnected world vormen. Als we niet verder komen dan het Midden-Oosten alleen markeren en verder negeren, dan geven we geen hoop aan de miljoenen jongeren die de toekomst van de regio vormen, demografisch gesproken.’

Waarom moeten we ons richten op de nieuwe generatie, en niet op de huidige politieke en economische structuren in Arabische landen?

‘Eerlijk gezegd, omdat ik de oudere generatie heb opgegeven. De Arabische leiders zijn in de zestig, soms nog ouder. De mediane leeftijd in het Midden-Oosten is ongeveer twintig jaar, en die 20-jarigen staan klaar om de wereld te veranderen. Hun tijd komt nog. Om effectief te zijn en impact hebben, moet het Westen zich daarom richten op dit demografische gegeven. We moeten beleid en activiteiten ontwikkelen, en bilaterale betrekkingen vormgeven, in het belang van die 20-jarigen. Bij elke actie die we ondernemen, moeten we onszelf afvragen: wat betekent dit voor de Arabische bevolking over een paar decennia?’

Bessma Momani in gesprek met Mark Snijder (Foto: Thana Faroq)

De hoge jeugdwerkloosheid is een van de belangrijkste problemen in de regio. Wat is hierin de grootste uitdaging?

‘Meritocratie. Mensen willen erkenning voor wat ze kunnen. Jongeren in de Arabische wereld zoeken steeds meer naar banen bij buitenlandse bedrijven, omdat ze weten dat ze daar betere kansen hebben. Ze weten dat de publieke sector vaak gevuld is met nepotisme. Wat is je achternaam, wat doet je vader, wiens neef ben je? Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor ons. Als een Nederlands bedrijf een vestiging heeft in het Midden-Oosten moet het zich afvragen: hoe zorgen wij ervoor dat wij de beste werknemers krijgen? Gebruiken we een aanbevelingsprogramma? Laten we het veranderen. Werken we met anoniem solliciteren? Waar is de genderdiversiteit in onze teams?’

Voelen westerse bedrijven deze verantwoordelijkheid?

‘Soms. Vooral als ik uitleg dat een bedrijf gebaseerd op verdiensten een hardwerkend en productief personeelsbestand heeft. Als werknemers zien dat promoties zijn gebaseerd op verdiensten en niet op wie je bent, werken ze harder. Het is dus belangrijk dat we die waarden meenemen naar het Midden-Oosten.’

Al deze jongeren hebben banen nodig. Komen die vanuit de publieke sector in de Arabische landen? Of de private sector?

‘Het midden- en kleinbedrijf zal altijd de grootste werkgever zijn, en ik denk dat er een mooie kans is om veel ondernemers te helpen om op te schalen. Zij hebben mentorschap nodig, financiële ondersteuning, technologische ondersteuning… ze hebben een ecosysteem nodig om te overleven en te bloeien. Maar ik ben ook voorzichtig: we moeten niet doen alsof overheden geen verantwoordelijkheid hebben. Ik zie dit bijvoorbeeld bij jongeren in Egypte. Zij doen alles goed, maar ze kunnen niet opboksen tegen de realiteit van een autoritair land. De realiteit dat er censuur is, dat het monetaire beleid niet werkt. We kunnen de rol van de overheid niet veronachtzamen. Het klimaat dat deze overheden creëren kan erg contraproductief werken.’

En dat is moeilijk te beïnvloeden?

‘Nou, we zijn nog steeds belangrijke financiers. We hebben een belangrijke stem bij de Verenigde Naties, bij het Internationaal Monetair Fonds. We moeten benadrukken dat hoe hard deze jongeren die achter de meeste start-ups staan ook hun best doen, ze tegen een systeem opboksen dat nog steeds erg corrupt en nepotistisch is. Een systeem dat beleid maakt voor de korte termijn, en dat veiligheid belangrijker vindt dan sociale welvaart.’

Zijn er mogelijkheden voor de Nederlandse private sector om bij te dragen aan dit ecosysteem voor ondernemerschap?

‘Je zult verbaasd zijn hoe waardevol mentorschap is, om een voorbeeld te noemen. Het kost weinig, en jongeren daar hebben vooral hulp en ideeën nodig. Nederland kent een lange geschiedenis in de logistiek en vele industrieën. Waar zijn de titanen van deze industrieën die in het Midden-Oosten advies geven, of individuele begeleiding? Ik zie veel jonge vrouwen die zichzelf graag willen bewijzen en die rolmodellen nodig hebben. We moeten krachtige vrouwen uit het Westen meenemen en daar op plekken neerzetten waar ze door jonge vrouwen worden gezien als rolmodellen.’

Dit zijn vooral kleine dingen.

‘Absoluut. Je kunt denken: ik heb maar tien kleine start-ups beïnvloed. Maar die start-ups nemen ieder vijf mensen in dienst, en dan heb je vijftig mensen die niet alleen naar de volgende fase in hun leven gaan. Ze krijgen ook kinderen en leren hen andere waarden dan de waarden die vorige generaties aan hun kinderen hebben geleerd. Mijn grootmoeder vertelde mij dit gezegd: “Neem een haar en voeg daar nog een haar aan toe, en uiteindelijk heb je een baard.” We moeten op kleine schaal denken. Uiteindelijk kan dat, in onze interconnected world, veel groter worden.’

Onderzoek laat zien dat het onderwijs in de Arabische wereld niet de vaardigheden oplevert die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Dat is een belangrijke uitdaging.

‘Er is sprake van een mismatch, en wij kunnen daarbij helpen. Terug naar die kleine schaal: universiteiten hier kunnen tweeweekse onderwijsprogramma’s opzetten voor jongeren daar. We kunnen daarvoor westerse instituten in de regio gebruiken, dat zijn plaatsen waar jongeren naartoe gaan. En we kunnen deze programma’s online zetten. En laten we niet de ambachten vergeten die zo belangrijk zijn geweest voor West-Europa. Dit zijn nu uitstervende beroepen in het Westen, maar we kunnen die vaardigheden naar het Midden-Oosten brengen, waar de arbeidskosten nog vrij laag zijn. Kan een schoenmaker mensen in verschillende dorpen niet leren hoe zij producten van hoge kwaliteit maken? Laten we niet zeggen dat dit geen impact heeft. Dit verandert de levens van de mensen in de regio.’

Als jongeren willen investeren in hun toekomst moeten ze de kans hebben om volledig mee te doen in de samenleving. Wat is daarvoor nodig?

‘Ze hebben een kans nodig. Dat is waarom we overheden niet mogen ontslaan van hun verantwoordelijkheid. In veel gevallen krijgen jongeren simpelweg niet de mogelijkheid. Als je kijkt naar sommige van de meest repressieve samenlevingen: hun diaspora’s bloeien. Sommige van ’s werelds beste ingenieurs in westerse organisaties komen uit Egypte. De slimste computerprogrammeurs in Silicon Valley hebben een Iraanse achtergrond. Dit is waar overheden hun mensen in de steek hebben gelaten.’

Foto: Thana Faroq

Kunnen ngo’s hier een rol spelen?

‘Dat is erg belangrijk. Ik zie dat veel ngo’s zich steeds meer richten op het lokale niveau. Wat er gebeurt bij lokale overheden is vaak minder bedreigend voor staten. Maar het is wel een investering in de toekomst van mensen. Dus, brengen we goede voorbeelden naar lokale overheden? Stimuleren we jongeren om mee te praten over hoe hun stad wordt bestuurd, hoe het openbaarvervoersysteem moet werken, hoe water wordt hergebruikt?’

Wie kunnen hierin lokale partners zijn voor westerse ngo’s?

‘Jongerenorganisaties, vrouwenorganisaties. En denk ook aan mensen met een beperking. Ik ben altijd verbaasd hoe uitdagend het is voor mensen met een beperking om in een moderne stad in het Midden-Oosten te functioneren. In het Westen hebben we zoveel gedaan om onze gebouwen en steden toegankelijk te maken. We denken altijd aan Artsen zonder Grenzen, maar waar zijn onze Planologen zonder Grenzen? Als planoloog of stedelijk ontwerper moet je je niet bezighouden met het buitenlandbeleid van Egypte of Syrië. Je kunt helpen door les te geven over inclusief ontwerp, of afvalbeheer.’

Zijn we te bescheiden in het aanbieden van onze expertise?

‘Het is goed om bescheiden te zijn, want als westerse samenlevingen hebben we veel dingen verkeerd gedaan. En we doen niet altijd wat we zeggen. Dus we moeten voorzichtig zijn, want we kunnen erg hypocriet overkomen. Maar ook dit is geen eenrichtingsverkeer. We kunnen ideeën uitwisselen. Misschien kunnen we ook iets leren van het Midden-Oosten? Er zijn veel dingen die ik leer als ik daarheen ga. Een beter familielid zijn, meer geduld en respect voor ouderen hebben. Het ontroert me als ik Syriërs de hand van hun ouderen zie kussen.’

Ten slotte, wat is jouw advies aan Nederlandse beleidsmakers en ondernemers?

‘Er is een hele generatie in het Midden-Oosten die het beter wil hebben. Zij zijn niet tevreden met het verleden, zij willen geen achteruitgang. Zij willen vooruit. Dus jullie hebben een partner.’

Bessma Momani is professor in de politieke wetenschappen aan de University of Waterloo en de Balsillie School of International Affairs. Haar ouders, beiden van het Momani-geslacht in het noorden van Jordanië, verhuisden in de jaren zestig naar Canada. Bessma Momani voelt zich zowel westers als Arabisch, en is erg gepassioneerd over de Arabische wereld, zeker de jongere generaties. In 2015 schreef ze het boek Arab Dawn. Arab youth and the demographic dividend they will bring.

Mark Snijder: ‘Ik voel de noodzaak een tegengeluid te geven over het Midden-Oosten’

“Ik ben opgegroeid op de Veluwe, in een dorpje bij Apeldoorn. Daar heb ik van mijn derde tot mijn zeventiende gewoond. We waren met vier kinderen dus het was druk bij ons thuis. We waren een warm, gezellig gezin. We gingen vaak met vakantie of weekenden weg, kamperen. We bleven altijd in Europa. Ik zat pas voor het eerst in een vliegtuig toen ik over de twintig was en stage ging lopen in Egypte. Wel kreeg ik van mijn ouders mee dat de wereld groter was dan je eigen plekje. Er werd naar het journaal gekeken, en op zondag naar Buitenhof. We lazen het NRC, ik ook toen ik vijftien was. En dat het Midden-Oosten al vroeg mijn aandacht had blijkt uit het feit dat ik op mijn vijftiende een scriptie voor geschiedenis schreef over Nasser: “Waarom faalde het Arabisme?” Ik nam het in die scriptie op voor Nasser, gaf hem tips om het Arabisme meer kans van slagen te geven. Grappig om terug te lezen.

Ik ging studeren op mijn zeventiende, in Groningen. Tijdens mijn studententijd ben ik echt gevormd, ontdekte ik dat er een wijde wereld bestond. Ik studeerde Internationale Organisaties, was overtuigd dat dit de juiste studie was terwijl ik geen idee had wat ik ermee wilde doen. Toen ik afstudeerde wist ik het eigenlijk nog niet. Het is een hele brede en pas tegen het einde kies je echt een richting. In mijn geval ging ik me bezig houden met het Midden-Oosten. Ik schreef een scriptie over Arabische natievorming en regelde een stage voor mezelf in Alexandrië bij de Anna Lindh Foundation. Dat is een stichting voor Euro-Mediterrane samenwerking en dat vond ik heel boeiend. Die scriptie was inhoudelijk heel interessant, en ontzettend leuk om te doen. Maar om vier maanden in Egypte te zijn, dat was nog zo veel leuker!

In Libanon (2010)

Het was mijn eerste keer in de Arabische wereld. Ik voelde me snel op mijn gemak. Wat me onmiddellijk opviel waren de gastvrijheid en vriendelijkheid. Na aankomst in Egypte nam ik de trein van Cairo naar Alexandrië, en ik stapte een station te vroeg uit. Daar stond ik heel verloren met mijn koffer en een kaart. Er kwam iemand naar me toe die vroeg of hij me kon helpen. Hij bracht me vervolgens heel vanzelfsprekend naar de plek waar ik zijn moest, zei “Veel plezier” en ging weer weg! Ik had een geweldige tijd in Alexandrië.

Vlak voor ik afstudeerde verhuisde ik naar Utrecht. Ik was gaan samenwonen en zocht werk. Die Euro-Med samenwerking vond ik heel leuk, daar wilde ik graag mee verder.  Ik kon een jaar terecht bij de European Cultural Foundation die veel Euro-Med activiteiten uitvoerde. Het daar dat ik Nayla Chebli ontmoette. Zij geeft Arabische les en ik dacht: ‘dat wil ik ook wel’. Dat is tien jaar geleden en ik ben nooit meer gestopt.

Het leren van een nieuwe taal geeft je toegang tot zoveel meer dan alleen het spreken. Het is cultuur, literatuur, geschiedenis. Wat ik leuk vind aan het Arabisch is dat het zo complex is, en het heeft een veel groter vocabulaire dan Nederlands. Met Arabisch ben je nooit klaar. Ik doe het puur voor de lol, want ik gebruik het nauwelijks. In 2010 heb ik in Damascus nog een zomercursus gedaan. Het was fantastisch om daar in de oude stad te verblijven, en vandaar naar Libanon te reizen.

Na de European Cultural Foundation kreeg ik een baan bij het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). Daar was een EU-programma voor de jeugd. Gek genoeg wist ik nog steeds niet goed wat voor werk ik wilde, behalve dat het iets internationaals moest zijn. Ik heb in de zes jaar dat ik daar werkte best veel gesolliciteerd en ik heb zelfs nog een promotie overwogen. En toen begon het langzaam allemaal op z’n plek te vallen: ik kon voor mezelf beginnen. Ik had inmiddels een netwerk en ik wist waar ik goed in ben. Ik realiseerde me dat ik professioneel kon gaan doen wat ik altijd al voor de lol deed, schrijven. En ik kan me bezig houden met de onderwerpen die mij interesseren. Ik kwam er achter dat het thema jongeren me echt boeit, zeker in combinatie met het Midden-Oosten. De bevolking in de Arabische landen is erg jong.

Ik zou willen dat ik mijn loopbaan gepland had, maar het is gewoon allemaal zo gegaan. De keuzes die ik heb gemaakt, zonder te weten waarom, die pasten achteraf bezien in een patroon.  Alles komt bij elkaar. Ik doe wat ik leuk vind, ook al kost het me veel tijd, zoals de Arabische les. Toen ik bij het NJI werkte heb ik vrijwilligerswerk gedaan bij Amnesty om met het Midden-Oosten bezig te blijven. Ik werd daarnaast lid van D66. Als vrijwilliger werd ik redacteur voor hun ledentijdschrift en voor het blad van het Wetenschappelijk Bureau van D66. Dat leidde later weer tot een aanstelling als hoofdredacteur, dat had ik ook weer niet gepland.

Op de Nijl (2006)

Een paar jaar geleden werd ik benaderd door het Grote Midden Oosten Platform. Ik werd getriggerd door de doelstelling: een genuanceerd beeld schetsen van het Midden-Oosten. Ik ben zelf vaak geprikkeld door de negatieve clichés die er bestaan over het Midden-Oosten en ik voel de noodzaak om een tegengeluid te geven. Daar ben ik wel achter gekomen bij mezelf: In alles probeer ik een ander geluid te laten horen. Ik kan er heel slecht tegen als er maar op één manier ergens naar gekeken wordt. Dat is ook de reden dat voor mij binnen een politieke partij als D66 het Wetenschappelijk Bureau de interessantste plek is. Dat is waar het meest kritisch wordt nagedacht.Neem bijvoorbeeld dit boek van Amin Maalouf “Rovers, christenhonden, vrouwenschenners: de kruistochten in Arabische kronieken” uit 1983. Ik las het deze zomer. Alleen al het concept is fantastisch. De kruistochten vanuit een ander perspectief bezien dan het Europese. Dát is belangrijk, zeker als iets heel ingewikkeld is.

De laatste tijd houdt die jonge generatie in het Midden-Oosten me enorm bezig. Wat gaat er gebeuren met die 200 miljoen jongeren? Wat voor kansen krijgen zij? Volgens mij is het één van de belangrijkste factoren voor de regio zelf, maar ook voor ons in Europa. Als het in het Midden-Oosten ergens vandaan moet komen, dan is het van die nieuwe generatie. Er zit iets van een zendeling in mij, om die boodschap over te brengen. Die generatie is een bron van optimisme. Dat vraagt dan wel de juiste keuzes en investeringen, ook van Nederlandse NGOs, overheid, bedrijfsleven. Ik vind dat je daar nog te weinig hoort.

Het Midden-Oosten door de ogen van IDFA

Steeds komen er makers van over de hele wereld hun films onder de aandacht brengen, ideeën uitwisselen of sponsoren zoeken. Amsterdammers maken graag tijd vrij om één of een paar films te bezoeken. De diverse filmmarathons – selecties van de beste films van IDFA – waren ook afgelopen jaar wederom snel uitverkocht.

Deze keer had IDFA een speciaal programma voor films uit de Arabische wereld: ‘Shifting Perspectives: The Arab World’. Het programma was erop gericht om “(…) een tegenwicht te bieden aan westerse stereotypen die de complexiteit van de Arabisch sprekende wereld negeren en ‘de Arabier’ op afstand houden als ‘de ander’

Voor wie het programma heeft gemist, geen nood: de films zijn terug te zien op de IDFA-website (soms tegen een kleine vergoeding), en een aantal via Netflix of in de bioscoop.

Ook de openingsfilm van het hele festival was afkomstig uit het Midden-Oosten, uit Egypte om precies te zijn. ‘Amal’, gaat over een meisje dat Amal heet, wat in het Arabisch ‘hoop’ betekent. Ze groeit op en wordt volwassen tijdens de Egyptische revolutie, of eigenlijk de opstand tegen president Moebarak. Ze gaat op het  Tahrirplein demonstreren, ze is dan 13 jaar, een energiek en opstandig meisje. Later demonstreert ze weer, deze keer tegen president Morsi, de kandidaat van de Moslimbroeders, die na de val van Moebarak door verkiezingen aan de macht komt. De regisseur volgt haar, ze wordt bekend als de politie haar aan haar lange zwarte haar van de straat sleept.

Beeld uit Amal, de Egyptische openingsfilm van IDFA.

De regisseur geeft in grote lijnen een indruk van de veranderingen in haar leven, en daarmee ook van haar land. Als kijker mis ik echter veel details die eigenlijk bij een documentaire horen, om een beter beeld te krijgen van de realiteit van de situatie en de diepere achtergrond van de beslissingen die het hoofdpersonage neemt. We zien op het einde dat ze zwanger is en een hoofddoek draagt. Wat er in de tussentijd is gebeurd, hoe ze tot haar keuzes is gekomen, is niet duidelijk. Wel was het mooi de beelden te zien die haar vader – die destijds nog leefde – van haar heeft gemaakt toen ze klein was. Gelukkige momenten, die de regisseur gebruikt om een beeld te geven van haar karakter. Dat ontbreekt in het latere deel van haar leven.

Ook de discussies tussen Amal en haar moeder zijn interessant. De laatste verlangt terug naar de tijd van Moebarak en dat maakt Amal boos. Ze roept tegen haar moeder dat ze een aanhanger is van een corrupt systeem. Moeder reageert mild en lacht. Hoewel het zeker een eer was voor de Arabische filmkunst in het algemeen om met deze documentaire IDFA te openen, vind ik dat er betere films uit het programma waren voor dit doel. De film is trouwens nog in het filmtheater zien in het kader van The Best of IDFA On Tour, een programma  van vier films die op het IDFA van 2017 te zien waren, en die de komende maanden in een groot aantal theaters achter elkaar worden vertoond (klik hier voor het programma).

De keuze voor Amal als openingsfilm was niet mijn enige bezwaar. Het programma ‘Shifting Perspectives: The Arab World’ was niet erg representatief voor de Arabische wereld. Er waren veel films over de oorlog in Syrië, het land waar erg veel aandacht voor is in Europa – ten koste van andere landen als Jemen of Libië. Sommige waren goed, maar andere vond ik van onvoldoende kwaliteit voor het IDFA. Er zat een Iraakse film van meer dan tien jaar geleden tussen, terwijl er veel nieuwe goede Iraakse documentaires bestaan. Er waren ook twee Libanese films van een paar jaar oud over de burgeroorlog in de jaren ‘70. Een oude documentaire over de koloniale tijd en de Algerijnse revolutie tegen de Fransen. Geen films uit de Golf, Jemen of een van de andere 22 Arabische landen.

Er is een sterke focus op Syrië, in het bijzonder op de strijd tegen ISIS. Het Europees perspectief – de zorg om veiligheid – lijkt daarmee voorop te staan. Op zich is dat helemaal niet erg, maar als het gaat om ‘tegenwicht bieden aan westerse stereotypen die de complexiteit van de Arabisch sprekende wereld negeren’, is dit geen goede keuze. Dan hadden meer menselijke verhalen – het is niet overal oorlog in het Midden-Oosten – uit een variëteit aan landen beter aan het doel beantwoord. Dus ondanks de mooie intentie van dit programma, vind ik dat het tekort schoot.

Buiten het programma van ‘Shifting Perspectives’ waren er echter nog documentaires die interessant waren in het kader van het grotere Midden-Oosten. Ze zijn ofwel door Europeanen gemaakt, of gaan over niet-Arabische landen in het Midden-Oosten. De beste was in mijn optiek ‘Stronger than a Bullet’, een Iraanse documentaire over een fotograaf, Saeid Sadeghi, die foto’s maakte van soldaten tijdens de oorlog tussen Iran en Irak in de jaren ’80. Zijn werk werd gebruikt als propaganda voor het regime, om meer mensen en vooral kinderen naar het front te lokken – bij gebrek aan voldoende soldaten.

De Iraanse fotograaf Saeid Sadeghi in de documentaire Stronger than a Bullet.

De fotograaf beweert dat miljoenen mannen zich hebben aangemeld om als martelaars aan het front te sterven aan de hand van zijn foto’s. Hij zelf wilde in die tijd ook als held aan het front sterven. Maar hij heeft de oorlog overleefd, sterker nog: hij heeft spijt van zijn bijdrage toentertijd. Hij realiseert zich dat hij met zijn foto’s als instrument van de oorlog is gebruikt.

In de documentaire gaat hij op zoek naar de soldaten die hij heeft gefotografeerd en die als helden werden gepresenteerd, en de kijker ziet hoe het hen vergaan is. Ze vertellen over hoe het voor hen was om oorlog te voeren. Je ziet duidelijk hoe de propaganda de jonge mensen, kinderen soms nog, manipuleerden. Als Irakees heb ook ik deze oorlog beleefd. Voor mij was het treffend dat de propaganda aan de andere kant – in Irak, waar ik toen opgroeide – op precies dezelfde schaamteloze manier werkte, en niets anders dan dood en pijn veroorzaakte. Eén van de ergste foto’s was voor mij die waarop te zien is dat het Iraanse leger een dijk maakt van zand en lijken. De lijken waren van Iraakse maar ook van hun eigen soldaten. Filmmaakster Maryam Ebrahimi heeft het verhaal mooi neergezet. En ze heeft gelijk: propaganda mààkt  een oorlog. Mensen zijn slechts middelen – en slachtoffers.

Scène uit Muhi – Generally Temporary.

Nog twee aanraders van documentaires uit het Midden-Oosten zijn:

  • The Deminer van Hogir Hirori en Shinwar Kamal (Zweden). Een portret van kolonel Fakhir, die met zijn kniptang en heldenmoed duizenden bermbommen en landmijnen ontmantelde in Irak. Goed verhaal en prachtig karakter. Won de IDFA Special Jury Award for Feature-Length Documentary.
  • Muhi – Generally Temporary door Rina Castelnuovo-Hollander, Israël en Tamir Elterman, Duitsland. Vertelt het verhaal van het Palestijnse jongetje Muhi, die zonder armen en benen opgroeit in een Israëlisch ziekenhuis, ver van zijn familie in Gaza, maar met zijn opa, die als enige toestemming krijgt bij hem te blijven in het ziekenhuis. Hartverscheurend en persoonlijk portret, tegen de achtergrond van het Palestijns-Israëlisch conflict.

Blije boeken voor een Blauwe Maandag

Tik in DuckDuckGo of Google de trefwoorden ‘positieve boeken Midden-Oosten’ in het Nederlands of Engels, en de zoekresultaten variëren van good reads, geschiedenis- en politieke boeken tot culturele tips. En een paar opmerkelijke hits, zoals een artikel van het Kenniscentrum voor de Gereformeerde Gezindte uit 1973 waarin VN secretaris-generaal Kurt Waldheim stelt dat vrede in Vietnam positieve gevolgen heeft voor het Midden-Oosten. Èn een artikel uit het Reformatorisch Dagblad van januari 2012 dat meldt dat steeds meer moslims zich tot het christendom bekeren.

Goed. Maar die blije boeken dus, die je uitleest en dichtslaat met een positief gevoel, die ontbreken. Daarom stel ik de lijst zelf samen, zodat onze lezers leesvoer hebben om de donkere, natte en koude winterdagen door te komen tot aan de lente. Nee, niet de Arabische lente, de Hollandse.

1. Ibrahim Abouleish, Sekem. Sociaal ondernemen brengt de woestijn tot bloei. (Uitgeverij Jan van Arkel, 2017)

In dit boek vertelt Abouleish (1937-2017) over zijn leven, de opbouw van zijn sociale onderneming SEKEM in Egypte en over zijn holistische visie op duurzame ontwikkeling. Het eerste deel schetst een levendig beeld van de Egyptische stad en het platteland onder koning Faroek en diens opvolger Nasser. Abouleish raakt onder de indruk van het werk van Goethe, wat hem in de jaren vijftig naar Oostenrijk voert voor een studie Technische Chemie en een huwelijk met Gudrun. In Oostenrijk en Duitsland komt hij in contact met het antroposofische gedachtengoed en de biologisch-dynamische landbouw. Samen met zijn leermeesteres bezoekt hij Egypte in 1975, en dat is het begin van zijn droom om de woestijn tot bloei te brengen.

SEKEM wordt tot op heden succesvol voortgezet door de zoon van Abouleish. Junior benadrukt de waarde van geestelijk werk om tot nieuwe ideeën en creatieve vormen te komen. ‘Als je geen tijd meer hebt voor reflectie en niet meer nadenkt over dingen die werkelijke belangrijk zijn, kunt je alleen nog reageren.’ De foto van Abouleish senior straalt een en al vriendelijkheid uit. Zo leest het boek ook. Het is een en al goedheid, als iets fout loopt, komt het weer goed. Het taalgebruik is nogal archaïsch. Een charmant tijdsbeeld van Egypte en Europa, en een mooi voorbeeld van sociaal ondernemen voordat het hip werd.

Ibrahim Abouleish

Dr. Ibrahim Abouleish, founder of Egyptian Organic Food and Product giant Sekem Group poses for a portrait in front of large concrete pigeon houses Nov 4, 2008 at the Sekem Farms complex in Belbeis, Egypt. In Egyptian culture, birdhouses are a symbol of success and one-ness with nature and so go hand in hand with the ideals for which Dr. Abouleish founded his organic food business and the larger community building ideas he wished it would help advance in Egypt.

2. Shelina Janmohamed, Generation M. Young muslims changing the world. (I.B. Tauris, 2016)

Wat betekent het vandaag de dag om jong en moslim te zijn? Een dikke meerderheid van de 1,6 miljard moslims wereldwijd is jonger dan 35 jaar oud, en laat steeds vaker van zich horen. Dit is Generatie M.E., een generatie die gelooft in haar identiteit, die religie en moderniteit èn consumentisme omarmt. Will je de toekomst van het Midden-Oosten begrijpen, dan is het noodzakelijk je te verdiepen in waar de jeugd naartoe wil.

Auteur Janmohamed schrijft over modetijdschriften, sociale netwerken, halaal rock en over de digitale oemma in het Dar al-Internet. Generatie M. bestaat uit enthousiaste consumenten, die voor hun geloof uitkomen en strijden voor de eco-jihad. Geen duurzaam consumeren, maar ‘groen’ consumeren om de islamitische gemeenschap puurder te maken. Een must read met een EO-jongerendag sausje.

3. Bessma Momani, Arab Dawn: Arab youth and the demographic dividend they will bring. (University of Toronto Press, 2015)

Al iets ouder, maar minstens zo optimistisch, is het boek van Bessma Momani over de kansen die jongeren in de Arabische wereld vertegenwoordigen. Ze stelt dat deze generatie over een ‘transformatieve kracht’ beschikt. Een containerbegrip, waarbij je je lekker gaat voelen. ‘Doe mij ook maar een onsje, alstublieft.’

Een paar feiten uit Momani’s boek: een derde van de Libanese ondernemers is vrouw. Het aantal inschrijvingen aan de universiteit in de Palestijnse Gebieden is hoger dan in Hong Kong. En de regio heeft de hardst groeiende gemeenschappen van online gamers ter wereld. Deze feiten zijn niet nieuw. Tech-investeerder en ondernemer Chris Schroeder benoemde ze al jaren eerder, in 2013, in zijn boek Startup Rising. The entrepreneurial revolution remaking the Middle East. Dat is overigens ook een aanrader, met tal van frisse verhalen over de ondernemerszin in de regio. Momani’s boek is hoopgevend en vol goede moed als het gaat om hervormingen en het verlangen naar gelijkheid onder de Arabische jongeren. Of je nu een ingenieur, planoloog, ontwerper, marketingspecialist of adverteerder bent. Het is op en duur waarschijnlijker dat je jouw klanten onder de groeiende bevolking van het Midden-Oosten vindt dan onder de vergrijzende inwoners van Europa.

4. Elif Shafak, Veertig regels kent de liefde. (Uitgeverij De Geus, 2013)

De meeste boeken van Elif Shafak die zich afspelen in het Midden-Oosten zijn inspirerend en hoopvol. Veertig regels kent de liefde is zo mooi omdat de verhaallijn van de 40-jarige Amerikaanse Ella Rubenstein subtiel wordt verweven met verhalen over de beroemde soefi-mysticus Roemi. Rubenstein is ongelukkig getrouwd, en neemt een baan als proeflezer bij een literair agentschap. Haar eerste manuscript gaat over de vriendschap tussen Roemi en de rondtrekkende derwisj Sjams uit Tabriz. Ze realiseert zich dat Rumi’s dertiende-eeuwse levensverhaal haar eigen verhaal weerspiegelt. Een tijdloze boodschap met een vleugje geschiedenis en spiritualiteit.

5. Charlie English, The book smugglers of Timbuktu. (Harper Collins, 2017)

En dan komen we in Timboektoe. De plek waar Donald Duck altijd naartoe vlucht als hij diep in de problemen zit en het allemaal niet meer weet. Nu bestaan er twee Timboektoe’s: de kleine stoffige, karavaanstad van weleer aan de rivier de Niger rivier in het noorden van Mali, en het Timboektoe waarvan iedereen zich een eigen voorstelling heeft gemaakt, de legendarische en mythische stad.

  1. The book smugglers of Timbuktu vertelt het verhaal van bibliothecaris Abdel Kader Haidara, die al decennialang een van de grootste collecties oude islamitische manuscripten conserveert, beschermt en beheert in de stad. In de hoogtijdagen van de karavaanhandel in de Sahara, tussen de dertiende en de negentiende eeuw, bezat bijna iedere welgestelde familie op de karanvaanroutes wel manuscripten, van Mauritanië, Mali tot en met Soedan.
  2. De onderwerpen lopen uiteen van geometrie, astronomie, grammatica, islamitische wetgeving en geschiedenis. Op de vrijdagen werden de manuscripten gezamenlijk gelezen, uitgeleend aan studenten en besproken onder geleerden. De overgebleven bibliotheken strijden voor hun voortbestaan, omdat droogte, insecten en geiten de conservering bemoeilijken.

Manuscript in een woestijnbibliotheek in Mauritanië (foto: Nicolien Zuijdgeest).

In 2012 kwam er nog een andere bedreiging bij, toen militanten van Al-Qaida in de Maghreb een groot deel van Mali, inclusief Timboektoe veroverden. Terwijl de militanten hun greep op de stad verstevigen, organiseerde Haidara een grootse smokkeloperatie om de 350.000 manuscripten in veiligheid te brengen.

Nu is er nog een ander boek geschreven over deze smokkeloperatie, The bad-ass librarians of Timbuktu. And their race to save the world’s most precious manuscripts door Joshua Hammer. Deze auteur heeft zich laten betalen door Saoedi-Arabië en Koeweit. De Golfstaten staan erom bekend de oude woestijnbibliotheken in de Sahara voor veel geld op te kopen: conservering kost families handenvol geld. Misschien werpt Hammers verhaal nog een ander licht op de zaak.
Wat is er heerlijker dan de donkere, koude en natte dagen ontvluchten naar het warme Timboektoe? Succes verzekerd bij dit onderwerp: de kwaadaardige jihadisten zijn de stad uitgejaagd, en de manuscripten zijn veilig. Eind goed, al goed.

Het vredesproces in het Midden-Oosten kan niet zonder de VS als bemiddelaar

Tot nog toe hebben de Palestijnen altijd een beroep gedaan op de VS als bemiddelaar vanwege de special relationship van dit land met Israël. Deze relatie komt voort uit de overwinning van Israël op Jordanië, Syrië en Egypte in de Zesdaagse Oorlog van 1967. Door die overwinning werd Israël in één klap de grootste militaire macht in de regio, en dus ook een belangrijke strategische troef voor de VS.

Hoewel de de Palestijnen de VS liever niet zien als bemiddelaar, is Washington, vanwege de voortdurende financiële steun aan Israël sinds 1967, het enige land dat nu nog in staat is om Israël te dwingen plaats te nemen aan de onderhandelingstafel. In theorie zouden andere partijen de VS als bemiddelaar kunnen vervangen – en bovendien de voorkeur genieten van de Palestijnen – maar in de praktijk blijkt dat schier onmogelijk.

Om te beginnen zijn de Verenigde Naties (VN) niet bij machte om te fungeren als bemiddelaar vanwege het Amerikaanse vetorecht in de VN-Veiligheidsraad. Zonder nauwgezette coördinatie met de VS zal Trump vermoedelijk ieder initiatief van de VN tot bemiddeling vetoën. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de Verenigde Staten onlangs hun veto uitspraken over een resolutie van Egypte waarin werd gesteld dat de status van Jeruzalem als hoofdstad van Israël niet rechtsgeldig is en om die reden moet worden ingetrokken.

Tevens is het onwaarschijnlijk dat de EU het vredesproces in het Midden-Oosten weer vlot kan trekken. Hoewel de EU graag een rol van betekenis zou willen spelen in het Midden-Oosten, zal Israël haar bemiddelaarsrol nimmer accepteren. De Israëliërs ergeren zich dikwijls aan de kritiek van Europese landen op Israëls beleid op de Westelijke Jordaanoever en vinden de EU, als grootste donor van de Palestijnen, bij voorbaat partijdig en ongeschikt.  Bovendien is de EU te verdeeld om enig compromisvoorstel tussen beide partijen te kunnen verwezenlijken. De EU heeft op het gebied van buitenlandse politiek nog met één stem weten te spreken, en het lijkt dus verstandiger voor de EU om eerst een gemeenschappelijk buitenlandbeleid overeen te komen alvorens op te treden als bemiddelaar.

Tot slot lijkt ook voor Rusland geen rol weggelegd als bemiddelaar. Hoewel Moskou goede betrekkingen heeft met beide partijen, en tevens zijn invloed in het Midden-Oosten wil vergroten, heeft het land ook nauwe banden met Israëls aartsvijanden Syrië en Iran. Hierdoor is het uitgesloten dat Rusland door Israël wordt geaccepteerd.

Vooralsnog lijkt dus het wachten op een nieuwe Amerikaanse president die de impasse zal kunnen doorbreken. Maar zelfs voor een nieuwe president wordt het een flinke opgave om het vertrouwen te winnen van beide partijen. Er valt te verwachten dat Israël  niet snel genoegen zal nemen met een minder pro-Israëlische houding dan die van Trump nu, terwijl tegelijkertijd een nieuwe president het beschadigde vertrouwen van de Palestijnen moet herwinnen. De toekomst moet uitwijzen of bemiddeling door een nieuwe Amerikaanse president tot de mogelijkheden behoort. Tot die tijd is het waarschijnlijk dat de impasse in vredesproces zal voortduren, tot frustratie zal leiden en de kans op de uitbraak van geweld zal vergroten.

Een speurtocht naar zwarte knoflook in een vergeten Ottomaanse uithoek aan de Zwarte Zee

In de stad Kastamonu aan de Zwarte Zee heeft hij een gerecht met die bijzondere knoflook gegeten. Wie ze produceert en waar? “Geen idee”, zegt de chef.

De nieuwsgierigheid is gewekt. De speurtocht kan beginnen naar dit bijzondere culinaire product.

Op ruim vijf uur rijden van de Bosporus passeert de huurauto een eerste bergtop van 1250 meter. Toch blijft het landschap heuvelachtig aanvoelen doordat de weg langs de uitlopers van de bergen is aangelegd.

In de bijna wolkeloze blauwe lucht zweeft een arend op warme opstijgende luchtstromen, geduldig speurend naar prooi. Zodra onze afdaling begint, ontvouwt zich het groene landschap van de Zwarte Zeekust.

In een ravijn ligt het voormalige Griekse stadje Safranbolu, waar sinds de tijd van de sultans amper iets is veranderd. Het heeft veel weg van een openluchtmuseum. Slenterend door de wirwar van nauwe straatjes met kinderkopjes vallen de Ottomaanse vakwerkhuizen het meest op. Welgestelde handelaren en andere notabelen lieten ze in de 17de en 18de eeuw bouwen. De houten balkstructuren zijn ingevuld met vlechtwerk van wilgentenen, bestreken met een mengsel van stro en leem, en afgedekt met pleisterkalk. Ze hebben daardoor wel wat weg van de vakwerkhuizen in Limburg.

Een huiseigenaar liet op twee hoeken van de eerste verdieping in sierlijk gekalligrafeerde Arabische letters de namen schilderen van Allah en de profeet Mohammed. Aan de dakrand bungelt een hertengewei, symbool van leven en veerkracht.

De Turken hebben ook hier, net als overal elders in Turkije, de meeste sporen van de Griekse tijd uitgewist. Toch verloochent het stadje zijn afkomst niet: de naam Safranbolu stamt af van het Griekse Saframpolis, de stad van saffraan, die hier sinds mensenheugenis werd verbouwd en verhandeld. Hofleverancier van deze exotische specerij uit de saffraankrokus is deze regio al lang niet meer. De productie is beperkt en de kwaliteit inferieur aan die van Iran, Spanje en Kashmir.

Bij kruidenier Ramazan ruikt het naar zeep en kruiden, die onverpakt in balen voor het grijpen liggen. Het theehuis is alleen voor mannen. Ze bespreken de laatste roddels tijdens het kaarten, dominospel, of okey (Turkse rummikup). Ook barbier Ahmet roddelt, terwijl hij een klant scheert. Geroutineerd veegt hij telkens het schuim af op de rug van zijn andere hand. Rondom zijn kapstoel is in het linoleum een sikkelvorm uitgesleten door de ontelbare kilometers die de kapper de afgelopen decennia rond zijn klanten schuifelde.

Tot diep in de 19de eeuw was Safranbolu een schakel in het handelsnetwerk van karavaanroutes van China naar Europa. De kamelen en ezels die onder meer zijde, diamanten, porselein, papier, rabarber en buskruit vervoerden, en de paarden waarop de handelaren reden, konden hier uitrusten in de karavanserai. Een gratis herberg die een veilige overnachtingsplek bood voor karavanen, reizende handelaren, hun waren en hun dieren. De kamelen zijn al lang vervangen door trucks en de nieuwe eigenaren renoveerden de stallen en herbergkamers van weleer tot een boetiekhotel.

Vanuit de schaduw van het Köroğlu gebergte voert de weg naar Kastamonu, een mooie uitvalsbasis om de omgeving in deze vergeten uithoek van de Zwarte Zee verder te verkennen. De plaatsnamen onderweg zijn opmerkelijk: Arac (voertuig), Gemi (schip) en het luguber klinkende Kanligöl (bloedig meer).

Langzaam klimt de landbouwregio uit de armoede op. Veel traditionele konaks (herenhuizen) in het oude centrum van Kastamonu gaan nog gebukt onder achterstallig onderhoud en een eeuw van verwaarlozing, omdat het geld ontbrak. Vanaf de kasteelruïne die boven het provinciestadje uittorent, is de vergane glorie goed te zien. Gelukkig groeit het besef dat dit erfgoed bescherming verdient en toeristen kan trekken. Daardoor omarmen sommige gerestaureerde historische panden de nostalgie naar Ottomaanse tijden en schenken hun een tweede leven als boetiekhotel waar tijdens diners de eerste vage suggesties op tafel komen voor het opzetten van culinair toerisme.

Buyurun! (‘Kijkt u eens!’), zegt de ene na de andere boerin uitnodigend op de weekmarkt. De producten van hun harde werk bieden ze hier te koop aan: rozenbottels, maïskorrels, bonen, kaas, honing, moerbeistroop, kweeperen, tamme kastanjes, knoflook. Van zwarte knoflook heeft geen van de verkopers ooit gehoord. “Geen idee wie dat produceert”, zegt een van hen.

Even verderop, op straat tegen de muur van het Arabapazari-badhuis, zijn boeren druk met ganzen, kalkoenen, kippen en hanen. Met touwtjes aan de poten worden ze aan elkaar gebonden. De meeste dieren leggen zich neer bij hun lot en luieren wat. Eén haan richt zich op en kraait zich schor. Als een klant aangeeft hem vanavond in de pan te willen, hakt de boer de kop eraf. Hij houdt het stuiptrekkende en met zijn vleugels fladderende dier aan zijn poten omhoog zodat het bloed uit zijn halsslagaderen stroomt. Routineus trekt de boer de veren uit de huid van de haan, verwijdert de ingewanden, en overhandigt de resten van de biologische haan aan de klant.

Voor een nieuwe dagtocht naar het havenstadje Inebolu begint, wacht een uitgebreid ontbijt op de boerderij van Sabiha Izbeli (85). Haar landhuis met krakende houten vloeren is al 400 jaar familiebezit, het interieur is nooit veranderd. Bezoekers stappen zo de Ottomaanse tijd binnen, en worden bediend als sultans. “Alle gordijnen en tafelkleden heb ik zelf gemaakt’’, zegt de weduwe trots. Serdar, haar oudste zoon, die onverwachts langskomt, fokt koeien en legt een zaadbank aan van alle regionale zaden.

Alles wat op tafel komt is afkomstig van de boerderij. Slow food bereid met plaatselijke, biologische producten. Serife, een van de keukenbedienden, roostert het zelfgebakken brood niet in een broodrooster maar op de potkachel. Een ander zet koffie en thee. Ontspannen in dit landelijke ritme en meehelpen op de boerderij zou kunnen worden ontwikkeld tot agrotoerisme of boerderijvakanties, maar zo ver is het hier nog niet. Recreatie op het agrarische platteland vindt in Europa steeds meer weerklank en wordt door de Europese Unie gestimuleerd, maar hier aan de Zwarte Zeekust staan agrotoeristische projecten om het platteland te vitaliseren nog in de kinderschoenen. Biologische boer Serdar heeft er een hard hoofd in. “De leegloop van ons platteland blijft aanhouden. De vergrijzing neemt toe”.

De parel aan de kroon van de gelijknamige provincie Kastamonu is een ruim 600 jaar oud bosmoskeetje, de Mahmut Bey camii, in het dorpje Kasaba. Het houten interieur en plafond zijn uitbundig gedecoreerd met houtsnijwerk. De geschilderde geometrische en bloemmotieven zijn opvallend goed geconserveerd in een bloedrode kleur.

Naar het slaperige havenstadje Inebolu slingert de moderne asfaltweg zich tussen de naald- en hazelnootbomen door omhoog en naar beneden. Hier houden everzwijnen, herten, bruine beren en wolven zich schuil.

Inebolu geniet in Turkije enige bekendheid vanwege twee voetnoten in de geschiedenis. Hier kondigde Mustafa Kemal Atatürk, de eerste president van Turkije, in 1925 de ‘hoedenwet’ af. Hij was het zat dat Turken door Europeanen werden uitgelachen om hun islamitische vilten fez en verplichtte elke man een Europese hoed te dragen, als symbool van westerse beschaving.

Grappig? Niet echt. Hoed versus fez was in de jaren ’20 wat nu het debat over hoofddoekjes is: modern seculier versus conservatief religieus. Diverse vrome moslims moesten hun verzet tegen het dragen van een hoed bekopen met dood aan de galg. Maar dat vertelt het bronzen Atatürk-met-Panamahoed-standbeeld niet. Wel dit citaat uit zijn toespraak: ‘Dit hoofddeksel heet een hoed.’ De mannen van Inebolu trekken zich al lang niets meer aan van die hoedenwet en lopen achteloos voorbij aan het standbeeld.

Ook die andere voetnoot kreeg hier een standbeeld: mannen en vrouwen die met waterbuffels karren met munitie voorttrekken tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Grieken (1919-1923).

In het straatje naast de Tevfikiye-moskee liggen twee ondefinieerbare voorwerpen tegen de gevel van een gesloten werkplaats. “Van mij’’, roept een bejaarde man die aan de overkant thee drinkt. Feti Gürel (74) maakte heel zijn leven brede lastzadels voor paarden en ezels die daarmee voor de boeren goederen konden vervoeren op de steile heuvels waar hun akkers en boomgaarden liggen. “Ik was de laatste. Niemand wil het meer leren’’, zucht Feti.

Handel is er nog wel volop in knoflookstrengen. In en buiten de bazaar. Op de vraag naar zwarte knoflook verwijst een van de handelaren naar Taşköprü (Stenen Brug), de knoflookhoofdstad van het Zwarte Zeegebied. “Daar is geloof ik iemand die zich ermee bezighoudt”. Navraag in het stadje leidt uiteindelijk naar knoflookhandelaar Mehmet Yilmaz. Reclame voor de zwarte variant maakt hij nog amper. ‘Het Witte Goud’ staat er op een poster van witte bolletjes op zijn voordeur.

Ook op deze zondag zitten er zijn werkplaats vrouwen en mannen aan de lopende band gepelde teentjes knoflook te controleren. De geur doordringt alles. “Ik ben de enige in de streek die ook zwarte knoflook produceert”, zegt Mehmet.  “Proef maar’’. De verrassende smaak is een mix van zoete sojasaus en knoflook. Lachend zegt de ondernemer: “Zo maken we hier van wit goud zwart goud.’’

Désanne van Brederode: ‘Ik vraag me al jaren af hoe vreselijk de beelden uit Syrië nog moeten worden voordat mensen het tot zich laten doordringen’

Je bent nooit in Syrië geweest en toch werk je al een hele tijd samen met Syriërs in Nederland en steun je hun revolutie, activiteiten en demonstraties. Daarnaast ben je  bestuurslid in één van de verenigingen die de Syrische revolutie vanuit Nederland steunen. Bovendien ben je één van de weinige Nederlanders die direct samenwerkt met Syriërs en niet langs of om hen heen. Hoe is je interesse in de revolutie begonnen? En waarom heb je voor deze stijl van directe samenwerking gekozen?

‘Ik vind het moeilijk om te zeggen dat het een keuze is geweest. Het is begonnen met de beelden die iedereen heeft gezien, van de vreedzame demonstraties in veel steden in Syrië die ook bij ons op het journaal waren, die een bepaalde energie uitstraalden, niet alleen opgekropte woede, maar ook heel veel hoop, vreugde en saamhorigheid. Daarna zag je eigenlijk al heel snel hoe het regime die demonstraties zo hardhandig neersloeg, maar ook al in 2011 woonwijken begon te bombarderen, zogenaamd preventief, omdat zich daar `terroristen` zouden schuilhouden. Ja, ik kan er kort over zijn: als ik die beelden zag, maakte me dat niet alleen verdrietig, ik kon er soms ook moeilijk van slapen.

En ik was verbaasd dat toen in Egypte de Arabische lente opkwam – eerst begonnen in Tunesië – mensen hier voortdurend de tv aan wilden zetten om te kijken hoe het op het Tahrirplein ging. Later werd Libië nog wel met grote interesse gevolgd, maar over de geringe reacties op Syrië was ik echt verbaasd. Het was in het nieuws, je kon weten wat er gebeurde en het was erg duidelijk dat het regime eindelijk openlijk zijn zwarte kant toonde. En toch hoorde je er niets over. Toen dacht ik: ik kan twee dingen doen. Ik kan dat als een klacht op facebook zetten, maar ik kan ook de vraag stellen: ‘Waar gebeurt er wel wat voor Syrië?’

Zo ben ik in 2012 bij het Syrische Comité terechtgekomen dat toen een bijeenkomst had georganiseerd samen met het Jasmijnplein, het centrum voor solidariteit met de Syrische bevolking in Rotterdam. Ik raakte aan de praat met mensen en  die vroegen of ik nog een keer wilde komen om van gedachten te wisselen over een plan om de situatie in Syrië meer onder de aandacht van het Nederlandse publiek te krijgen. Dan hoor je al snel over het verleden onder de dictatuur. En op een gegeven moment ontstaan er vriendschappen en is er een bepaalde manier van omgaan die je zo dierbaar wordt dat het nieuws zich  steeds minder ver weg lijkt af te spelen, omdat je er de verhalen van de mensen van wie je bent gaan houden in mee betrekt. Dan kun je niet meer terug, nee, je kunt misschien wel terug, maar het is gewoon niet aan de orde.’

Syriërs vinden dat de wereld hun revolutie tegen de onderdrukking en dictatuur in de steek heeft gelaten. Ze verwijten het westen negatieve passiviteit. Je hebt deelgenomen aan demonstraties waar Nederlandse Syriërs het zwijgen van de wereld aan de kaak stelden. In Amsterdam droegen ze spandoeken met daarop `Jullie zwijgen doodt ons´. Waarom heeft de Syrische misère niets in beweging gebracht in Nederland?

‘Ik vind dat een heel moeilijke vraag, omdat ik natuurlijk niet in de hoofden en harten van alle Nederlanders kan kijken. Ik zou zeker niet willen zeggen dat het per se bij iedereen onverschilligheid is, maar wel dat de beeldvorming een grote rol speelt. Het hele Midden-Oosten wordt al een aantal decennia hier in Nederland afgeschilderd als een verzameling brandhaarden van potentieel islamitisch geweld. We hebben natuurlijk de invallen in Afghanistan en Irak gehad die uiteindelijk niet het gewenste succes hebben gebracht. In Egypte was ook al snel duidelijk dat de revolutie, die gevraagd werd, onmiddellijk gekaapt werd door andere partijen.

Ik denk dat dit eraan bijdraagt dat mensen, als het over Assad gaat, zeggen: ‘Oké, het is een dictator, maar hij zit daar misschien toch met een goede reden, namelijk om een stammenstrijd tussen radicale islamitische groeperingen te voorkomen.’ Dat past allemaal in dat plaatje van het Midden-Oosten, waardoor mensen lui worden in waarnemen. Assad komt ook niet over als machtswellustige dictator, zoals je die herkent in Qaddafi, of Saddam Hussein, die ook bekend stonden om hun ziekelijke levensstijl, met zoveel intimiderende rijkdom. Syrië ziet er van de buitenkant anders uit. Bashar heeft bij zijn aantreden in 2000 al een beetje geknipoogd naar het Westen: wij gaan geleidelijke hervormingen invoeren, er waren ook milieuprojecten enz.

Als ik kijk naar mensen met wie ik er in die tijd over sprak, dan zeiden ze: ja, het is heel erg, maar je weet niet precies wie wie heeft uitgedaagd. Daarbij werd natuurlijk soms de retoriek overgenomen die Hafez Assad bezigde: we moeten met harde hand regeren, want er zijn in het land haarden van sektarisch geweld. Bashar is wat mij betreft knapper in het bespelen van de internationale media dan Josef Goebbels. Hij weet precies waar westerse vooroordelen en angsten liggen. Hij heeft van begin af aan de vreedzame demonstranten aangeduid als terroristen, wetend dat dergelijke woorden mensen in Europa en Amerika meteen bezorgd maken om hun eigen hachje.  O, als de terreur maar niet deze kant opkomt!! En de vaatbommen zijn gezien, en het is in het journaal geweest dat mensen doelbewust werden gebombardeerd, mensen die in de rij stonden voor de enige bakker die nog meel had. Maar het lijkt alsof dit wrede geweld van Assad telkens toch weer meteen vergeten werd.’

Hoe kunnen wij deze houding verenigen met onze democtratische waarden?

‘Ik vind dat ook niet te begrijpen. Dat zijn de vragen van de Syriërs, maar het zijn ook mijn vragen. En op vier mei komt  weer de hele riedel van de Tweede Wereldoorlog en dat de Duitsers destijds hebben gezegd: wir haben es nicht gewusst. Maar dan denk ik: wij weten dit allemaal. Tik Assad in op wikipedia en je krijgt gewoon het correcte verhaal van wat er aan de hand is. De bronnen zijn beschikbaar en toch is het net alsof het kwartje niet wil vallen. Mijn grootste verdriet is dat  met de opkomst van IS, de aandacht er wel weer was voor Syrië, maar voortdurend IS als grootste bron van het kwaad wordt gezien, waarmee ik zeker niet wil zeggen dat ze niet kwaad zijn.

Ik vraag me al die jaren al af hoe vreselijk de beelden nog moeten worden voordat mensen het tot zich laten doordringen. Neem de gifgasaanvallen, eind augustus 2013. Dat was natuurlijk een enorm dieptepunt in een reeks dieptepunten, waarvan je toch denkt: nu worden de mensen wakker. Er zijn ook onderhandelingen geweest, met nota bene de Nederlandse Sigrid Kaag, met als reslutaat dat de chemische wapens geleidelijk Syrië uit zouden gaan. Er werd gecontroleerd en Assad heeft na veel gesprekken toegezegd. En we hebben nu Khan Shikhoun gehad. Dan verwacht ik eerlijk gezegd dat er een heleboel mensen gaan demonstreren. Want het is niet alleen dat die aanval afschuwelijk is, het is gewoon het toppunt van sadisme om te beloven dat je die wapens de wereld uitgooit en het gewoon brutaal in het gezicht van de wereld nog een keer doet. ‘

Als wij Nederlanders ´Nooit meer´ zeggen, bedoelen we dat er alles gedaan moet worden om herhaling te voorkomen van de humanitaire catastrofe die tijdens Tweede Wereldoorlog heeft plaatsgevonden. Er zijn veel mooie Nederlandse romans en memoires over die oorlog geschreven. Ondanks ons sterke geheugen verbaast het mij dat er nooit een overtuigend verband is gelegd tussen de pijn van de Tweede Wereldoorlog en die van de huidige Syrische oorlog. Terwijl de Syriër graag enig verband ziet tussen de genocide op de Joden en de massamoorden op de Syriërs en de opstandelingen. Ik weet dat dit vloeken in de kerk is voor Nederlanders die zich schuldig voelen tegenover de Joodse slachtoffers. Maar hoe kan duidelijk worden gemaakt dat onze dierbare leus `Nooit meer` failliet is geraakt? 

‘Dat geldt niet alleen voor Syrië, maar ook voor Congo, Rwanda en de oorlog in de Balkan. Ik heb zelf het idee dat die emoties niet zo diep gaan. Dat is een sentiment. Nu ga ik heel hard vloeken in de kerk, veel harder dan jij; in mijn beleving is het precies zo´n sentiment als bij een WK, waarbij iedereen in oranje kleren loopt en met oranje vlaggetjes wappert. Wij zijn een sentimenteel volk, maar dat wil nog niet zeggen dat wij erg goed zijn in serieus over dingen nadenken.

Herdenken we alle oorlogen of beperken we ons tot de Tweede Wereldoorlog? Die oorlog is wel met een reden tot het dieptepunt, de grote hel in de geschiedenis, uitgeroepen. De moord op zes miljoen mensen van een en hetzelfde ras is natuurlijk ongelooflijk. Maar door dit te markeren als dieptepunt, hebben mensen de neiging om wat er daarna aan ellende op de wereld is gebeurd te bagatalliseren door het te vergelijken met de Tweede Wereldoorlog. Ik heb het idee dat er gezocht wordt naar legitimering voor het niet ter plekke aanwezig willen zijn en je engageren.

Kijk, een bezoek van Poetin aan Nederland, dat is een eenmalig iets en dan gaan mensen de straat op omdat het met de homorechten in Rusland abominabel is gesteld, als er al rechten voor die mensen zijn. Dus dan houden we een grote demonstratie. Zonder daaraan afbreuk te willen doen, maar dat is makkelijk engagement, één keer deelnemen aan de Womens March en voor vrede zijn en tegen discriminatie. Een oorlog heeft natuurlijk helemaal niet dat feelgood-gevoel.  Je weet ook dat de straat opgaan voor een oorlog niet betekent dat meneer Assad zich op zijn achterhoofd krabt en zegt: ‘Misschien moet ik toch maar hiermee stoppen’. Dat speelt allemaal een rol, het is te groot. En als je je daarmee betrokken verklaart,  weet je diep in je hart dat er geen weg terug is.  Ik ben eerlijk gezegd ook bang dat de uitzichtloosheid van de oorlog een rol speelt,  je engageert je met iets uitzichtloos.’

Als er in de media over de vluchtelingencrisis wordt gesproken, dan bedoelt men de crisis waarin het land terecht is gekomen vanwege de nieuwe stromen vluchtelingen en niet de problemen die vluchtelingen zelf hebben. In jouw pamflet `Als de stilte steekt` kijk jij op een andere manier naar deze kwestie en beschouw je het als een `blessing in disguise`. Wat bedoel je daarmee?

Ik heb het idee dat het veel politici mooi uitkomt om de vluchtelingen, die inmiddels over heel Europa verspreid zijn, van alles de schuld te geven. Ze wijzen graag naar vluchtelingen die zware druk leggen op de huisvesting, die zomaar uitkeringen krijgen en die ook nog eens meer kinderen hebben dan de Nederlanders. Op die manier is er een zondebok binnengehaald en kunnen politici heel snel scoren met uitspraken als grenzen dicht, we kunnen het niet meer aan. Mensen gaan daarin mee. Er zijn natuurlijk ook mensen die  vluchtelingen welkom heten en helpen, maar helaas zijn die niet interessant voor de talkshowtafels, omdat ze genuanceerd zijn en in stilte hun werk doen.

Daarom proberen politici de vluchtelingencrisis hoog te agenderen. Dat doen ze trouwens niet in termen van opvang of armoedebestrijding. Dat zijn helemaal geen populaire vragen. In plaats daarvan  stellen we andere vragen: willen we ons land nog open stellen? Dit leidt af van andere problemen, zoals het klimaatprobleem. Wil je daar echt je schouders onder zetten als samenleving, dan redt je het niet met een paar leuke elektrische autootjes op de weg, dan moet je structureel ongelooflijk veel veranderen. Het vraagt veel offers.

Hetzelfde geldt voor de afschuwelijke toestanden in de bio-industrie. Die worden vaak gehekeld, maar het wonderlijke is: daar blijft het vaak bij, doordat een grote groep mensen een goedkoop varkenslapje op het bord wil. Wil je zo´n probleem aanpakken, dan moet dat op Europees niveau, want je moet rekening houden met de concurrentie. Dit alles vraagt van mensen in hun dagelijks leven een offer dat ze niet willen brengen Vluchtelingen wegsturen of niet binnen laten, doet de Nederlander daarentegen geen pijn. Daar kan je goede sier mee maken in de politiek. ‘

In hetzelfde pamflet ben je ook kritisch ten opzichte van Nederlanders die vrijwillig hulp bieden aan de Syrische nieuwkomers. Waar loopt het volgens jou mis bij deze goedhartige initiatieven?

‘Naast alle kritiek die er op vluchtelingen is, zijn er ook veel mensen die zich wel degelijk inzetten, geïnteresseerd zijn in wat vluchtelingen is overkomen, hen willen helpen en wegwijs maken  in Nederland. Ook willen ze soms kennismaken met het persoonlijke verhaal van iemand:, de cultuur, het eten. Maar vaak is het – en daar probeer ik ook bij mezelf op te letten, want ik denk dat die fout voor de hand ligt  –  een soort helpen van bovenaf. Wij wonen al in een vrij land, fijn dat jullie hier zijn, wij gaan jullie leren zo Nederlands mogelijk te worden. In de manier waarop dat gebeurt, en in het soort medelijden dat wordt getoond,  zit een ongelijkwaardigheid, en dan vraag je je af: doet iemand dat werkelijk uit interesse voor deze Syrische persoon, of is het ook om ´s avonds voor de spiegel te kunnen denken: wat heb ik toch goed werk gedaan voor die arme mensen?

Het gaat erom dat je mensen echt leert kennen en niet alleen maar reduceert tot vluchteling, of tot Syriër. Wat ik daarin soms mis, is dat het echt een ontmoeting wordt en dat de Syriërs die je kent, of überhaupt de migrant die je kent, jou ook een heleboel te bieden heeft. Of dat ze zelf naar je komen met hun vragen in plaats van dat jij aanbiedt wat je denkt dat nodig is.

Er zijn mooie plannen, maar er wordt niet gevraagd: wat willen jullie van ons? Daarbij komt dat iemand één keer iets over zijn  trieste oorlog mag vertellen, zijn trieste vluchtelingenverhaal en hoelang hij in verschillende vluchtelingenkampen heeft moeten wachten, dat soort dingen, maar dat de politieke dimensie van het leed,  de jarenlange dictatuur, wordt onderschat. Ik ken een jongen die in een bijzinnetje zei: Ik keek uit mijn raam en op een gegeven moment lagen daar vijftig vrienden op de grond, door een scherpschutter neergemaaid na een demonstratie. Die jongen is nu 22 of zo en heeft dit al vanaf zijn zestiende op zijn netvlies. Als ik dat hoor, denk ik dat het niet voldoende is iemand naar een therapeut te verwijzen. Ik wil Syriërs steunen in hun protest tegen het onrecht.

Ook wordt van Syriërs gevraagd, nu ze veilig zijn, snel een bladzijde om te slaan. Problemen mag je hebben, maar met goede hulp en een beetje doorzettingsvermogen kun je de moeilijkste dingen in je leven overwinnen en aan een nieuw hoofdstuk beginnen. Soms wordt zelfs gezegd: elke crisis is een kans. Voor een deel is dat misschien wel waar, maar je kunt niet, terwijl een oorlog volop gaande is,  tegen mensen zeggen: nu ben je hier, sla de zwarte bladzijde om,  word nu maar eens gelukkig. Syriërs kunnen best de taal leren, op den duur een baan vinden en een woning. Maar ze blijven zich schuldig voelen tegenover de achterblijvers, blijven zich zorgen om hen maken, volgen het nieuws wat wij niet meer te zien krijgen. De Syriërs die met deze oorlog verbonden zijn, kunnen heel moeilijk een bladzijde omslaan, de vreselijke dingen die zij hebben meegemaakt zijn niet uit het geheugen te wissen. Het is kortzichtig als we de levens van deze mensen als een soort Hollywoodfilm zien, met eerst een heleboel verdrietige dingen en dan begint de vioolmuziek en gaat de zon schijnen, en wordt iemand uiteindelijk toch nog gelukkig in een rijtjeshuis met een auto voor de deur.  ‘

Iedere Syriër in Nederland leert snel wat het woord `integratie` betekent. En iedereen is  op zijn manier en tempo bezig Nederlands te leren. In `Brief aan een gelukzoeker` adviseer je migranten te integreren, maar wel met mate. Alsof integratie slecht is voor de gezondheid. Is integratie dan niet dé oplossing van alle problemen, zoals velen propageren?

‘Als integratie betekent dat je alle levende herinneringen aan je land, je cultuur, je achtergrond, hooguit thuis nog een beetje mag koesteren, maar zoveel mogelijk moet loslaten om helemaal te vernederlandsen, dan denk ik dat het op den duur ziekmakend kan zijn. Omdat je van mensen vraagt geen heimwee te voelen en om banden die iemands identiteit uitmaken door te snijden: `Alles ligt achter je, duik maar ten volle in deze samenleving!` We weten al van mensen die niet mochten zeggen dat ze homo zijn en van mensen die niet openlijk mochten zeggen dat ze niet meer in God geloofden, dat ze daar ziek van konden worden. Ik denk dat integreren veel beter lukt als er niet alleen ruimte is om thuis naar Fairouz te luisteren, maar als je ook mag zijn wie je bent, met je heimwee, de dingen die jou gevormd hebben en dat je daar trots op mag zijn, dat je daar van mag houden, en dat je dat aan anderen kunt laten zien.  Er wordt niet met zoveel woorden gezegd “wij zijn superieur aan jullie“, maar soms riekt het ernaar. En omdat mensen de Nederlandse samenleving superieur achten, vinden ze het logisch dat je je gaat aanpassen en wilt worden zoals wij. Maar als je bepaalde dingen niet mag voelen, niet mag uiten, dan word je ziek.

In de naam van de neutrale journalistiek  hebben de Nederlandse media ook een podium gegeven aan Assad-aanhangers. Want pas als je alle stemmen hebt gehoord, kun je de situatie goed begrijpen. Ik heb het idee dat `neutrale’ journalistiek een smoes is geworden om maar gemakzuchtig om te gaan met de werkelijkheid. Wat vind jij hiervan?

‘Er zijn genoeg journalisten die duidelijk zijn over zijn wandaden en dictatorschap. Maar soms zit er toch weer iemand in een programma die mag vertellen dat Bashar zo slecht nog niet was, dat Syrië onder hem steeds moderner werd, dat zijn tegenstanders allemaal een moslimstaat willen. Zelfs als overduidelijk is dat Assad wéér een gifgasaanval op zijn geweten heeft, is er podium voor iemand die zegt: `Nou, laten we voorzichtig zijn, het is nog niet bewezen. Het kan de zoveelste strategie zijn van zijn tegenstanders om hem zwart te maken.` En dan blijven kritische vragen uit. Want ja, `niet te vroeg oordelen` is een teken van correcte, neutrale, objectieve journalistiek. Dat is uiteraard ook zo, maar mijns inziens komt de keuze voor dit soort gasten, die een zeker tegenwicht zouden bieden, vaak voort uit haast, gemakzucht en onverschilligheid.

In het  westen is de vrees voor de islam en de islamisering groter dan de vrees voor een dictator die alleen op eigen grondgebied huishoudt. En we wilden vanaf het begin af aan, gok ik, ook een goed excuus hebben om niet te hoeven ingrijpen. We hebben geleerd van Irak en Afghanistan. Dus lieten we Syrië al vanaf het begin van de revolutie in de steek. We zagen het een chaos worden, noemden het al een burgeroorlog voordat het een burgeroorlog was, en nu stellen we hoofdschuddend vast dat een oplossing zonder Assad niet realistisch meer is. Dan komt het goed uit als ons beeld van hem niet altijd donker en monsterlijk is, toch?

Een laatste vraag: Tot wanneer? Tot wanneer blijf je samen met de Syriërs de lange moeilijke weg volgen die ze noodgedwongen hebben ingeslagen?

Ik hoop dat het me gegeven is om in ieder geval tot mijn eigen einde bij de Syriërs te blijven. Maar wie weet wordt mijn bemoeienis niet op prijs gesteld, en dan zal ik me ook niet opdringen.

Ik ben niet opgegroeid in een dictatuur, ik heb me niet aan een stad of landschap aldaar gehecht, ik heb er geen familie en vrienden, ik heb geen herinneringen. Ik weet niet wat het is om lijken te moeten bergen. Of om gefolterd te worden, na eerst te zijn ontvoerd naar een gevangenis, geblinddoekt en gekneveld. Ik weet steeds beter wat ik allemaal niet weet en niet heb meegemaakt, dus ik heb geen enkel recht om me ook maar enigszins verwant te voelen aan de Syriërs. Maar juist omdat ik dat allemaal niet heb meegemaakt, kan ik er misschien wat makkelijker open over spreken en schrijven – en hopelijk tot steun zijn.

Met “Als stilte steekt” wil ik aan de geïnteresseerde Nederlanders zeggen: “Dit is wat ik allemaal niet wist, en dit is wat jullie misschien ook nog niet weten. Hoe pijnlijk de stilte door Syriërs wordt ervaren.” En dat zal ik blijven herhalen, tot het minder stil is. Hoop ik.’

Verkiezingen in Nederland: wat politieke partijen over het Midden-Oosten zouden moeten zeggen, maar niet doen

Wij ontdekten drie blinde vlekken in de verkiezingscampagnes als het gaat om het Midden-Oosten. Ons advies aan een nieuw kabinet: doe hier wat mee.

Tunesië

Tunesië wordt alom geprezen om de vooruitgang die het land boekt op weg naar een goed functionerende democratische rechtsstaat. Nadat in 2011 de zogeheten Arabische Lente in Tunesië begon, vond er een overwegend vreedzame machtsovername plaats. Vooral de samenwerking van vier maatschappelijke organisaties – een werknemersvakbond, werkgeversorganisatie, mensenrechtenorganisatie en advocatenorde – heeft hieraan bijgedragen. Niet voor niets ontving dit Tunisian National Dialogue Quartet in 2015 de Nobelprijs voor de Vrede.

Niet alles in Tunesië is goud wat er blinkt. De economische situatie is de afgelopen jaren verslechterd. Het toerisme, een belangrijke inkomstenbron voor de Tunesische overheid, is flink teruggelopen na een aantal aanslagen in 2015. De werkloosheid bedraagt zo’n 15 procent; onder jongeren zelfs 30 procent. Tunesië is de grootste leverancier van strijders voor IS.

Nederland en de Europese Unie herhalen keer op keer veel baat te hebben bij stabiele buurregio’s. Juist Tunesië, dat politiek zulke grote positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, verdient daarbij al onze steun. Tunesië kan een inspiratiebron worden voor andere landen in de regio. Het is een goed voorbeeld van een land in deze regio dat niet ten onder gaat aan oorlog, autoritaire regimes en economische malaise. Voorlopig is de Europese samenwerking met Tunesië vooral gericht op het sluiten van een nieuwe vluchtelingendeal, net zoals eerder met Turkije. Maar als politiek ook gaat om langetermijnperspectieven, dan moeten Nederland en de EU zich echt committeren aan de ondersteuning van onze overbuur.

Jemen

Crises, conflicten, instabiliteit. Grote woorden die Nederlandse partijen gebruiken als zij in hun verkiezingsprogramma’s over het Midden-Oosten schrijven. Opvallend is echter dat het dan enkel gaat over Syrië. Het andere land in het Midden-Oosten waar zich een enorme humanitaire crisis voltrekt, wordt in geen enkel programma genoemd. En dat land is Jemen. Dit is temeer opvallend omdat Nederland altijd hele goede betrekkingen heeft gehad met het buurland van Saoedi-Arabië.

Het conflict in Jemen ontstond nadat Houthi-rebellen gebruik maakten van de chaos in het land, een gevolg van de opstand van tienduizenden Jemenieten tijdens de Arabische Lente in 2011 tegen het regime van president Saleh. Een jaar later werd hij afgezet. De nieuwe president Hadi ontvluchtte vervolgens het land toen Houthi’s in het voorjaar van 2015 de hoofdstad Sana’a en grote delen van Noord-Jemen  hadden veroverd. Hadi riep de hulp in van Saoedi-Arabië, dat met een internationale coalitie vooral de Houthi-rebellen bombardeert, waarbij ook honderden burgerslachtoffers vallen. Op dit moment dreigt er een hongersnood en heeft twee derde van de ongeveer 25 miljoen inwoners onmiddellijk humanitaire hulp nodig.

Nederlanders zijn populair in Jemen; zowel in de bouw, in de landbouw als in de ontwikkelingshulp waren tot de crisis veel Nederlandse partijen actief. De Nederlandse Ambassade in Sana’a, die inmiddels vanuit Den Haag wordt gerund, was een drukke post. En ook in de vredesdiplomatie die al twee jaar aan de gang is, is Nederland actief.

Nederlandse politieke partijen zouden er goed aan doen om zich meer in de situatie in Jemen te verdiepen en mee te werken aan concrete acties, gericht op vrede en wederopbouw. Dat is waarin Nederland een belangrijke rol kan spelen en van toegevoegde waarde kan zijn. 

Jeugdwerkloosheid

In de vele analyses van de massale protesten in de Arabische wereld sinds 2011 komt één element vaak terug: de enorme jeugdwerkloosheid in de regio, die soms wel zo’n 30 procent is. Twee derde van de Arabische bevolking is jonger dan 30 jaar. Bij elkaar zijn dit meer dan 200 miljoen kinderen en jongeren. Zij ervaren een pijnlijke paradox, zo lezen we onder meer in het recente Arab Human Development Report. Enerzijds zijn ze beter opgeleid, maatschappelijk actiever, gezonder en beter verbonden met de rest van de wereld dan vorige generaties. Maar anderzijds zijn hun toekomstperspectieven belabberd, vooral als het gaat om werk. Eén cijfer uit het rapport zegt voldoende: in de komende tien jaar moeten er in de regio meer dan 60 miljoen banen gecreëerd worden om het grote aantal nieuwkomers op de arbeidsmarkt op te kunnen nemen. Ga er maar aan staan.

Je hebt geen glazen bol nodig om te voorzien waartoe deze mismatch kan leiden. Een enorme groep jongeren met potentie, maar zonder perspectief. Met een goede opleiding, maar zonder baan. Kijk naar Tunesië, dat alom wordt gezien als het enige land in de regio dat sinds de Arabische Lente flinke politieke vooruitgang heeft geboekt. Economisch gaat het daar niet goed. De werkloosheid onder jongeren bedraagt zo’n 30 procent. Veel Tunesische jongeren dromen van een toekomst in Europa en zijn steeds meer bereid de oversteek te wagen. Anderen vallen voor de beloftes van het gewelddadige jihadisme: Tunesië is een van de grootste leveranciers van strijders voor IS.

Je hebt geen glazen bol nodig om te voorzien waartoe deze mismatch kan leiden. Een enorme groep jongeren met potentie, maar zonder perspectief

Met zoveel jongeren heeft de regio een enorm potentieel. Maar zoveel onbenut potentieel kan veranderen in een broeinest van kansarme werklozen die met de dag vatbaarder worden voor jihadistische ideologieën die wel uitzicht bieden op materiële welvaart en een doel in je leven. In de Nederlandse verkiezingsprogramma’s worden het tegengaan van migratie en het bestrijden van terreur veel genoemd. Maar met het aanpakken van de oorzaken hiervan wordt niet eens een begin gemaakt. Nederland en de Europese Unie hebben gedurfde en creatieve plannen nodig om onze buurlanden te helpen hun miljoenen jongeren de kans op een beter leven te geven. Ook als we willen voorkomen dat deze Arabische jongeren naar Europa komen. Van deze creatieve plannen zien we helaas niets terug in de verkiezingsprogramma’s.

Verkiezingen in Nederland: welke landen in het grote Midden-Oosten krijgen expliciete aandacht van Nederlandse partijen?

Israël en Palestina

Het conflict tussen Israël en Palestina is een van de weinige thema’s binnen het buitenlandbeleid die al decennialang terugkomen in verkiezingsprogramma’s van Nederlandse politieke partijen. Ondanks vele andere ontwikkelingen in de regio waarover de politiek zich zorgen maakt, besteden ook deze keer acht partijen expliciete aandacht aan Israël en Palestina in hun programma’s.

Enkele partijen (PvdA, D66 en GroenLinks) proberen oog te hebben voor de verantwoordelijkheden en noden van zowel Israël als de Palestijnen. De andere partijen hebben de neiging om één kant in het conflict te kiezen. De christelijke partijen kiezen voor Israël — met uitzondering van het CDA, dat niets over dit conflict heeft opgenomen. Zeker de ChristenUnie en de SGP beschrijven uitgebreid hun standpunten over “Israël en de Palestijnen” (ChristenUnie) en “Israël” (SGP). Voor de partij Jezusleeft is dit zelfs een van de slechts zeven punten van het verkiezingsprogramma: “Kies voor Israël”. Ook de PVV staat bekend om haar steun aan Israël, maar heeft niets hierover opgenomen in haar korte verkiezingsprogramma. De partij VNL, opgericht door oud-PVV’ers, spreekt wel haar steun uit aan Israël. DENK is de enige partij die de kant kiest van de Palestijnen, waarbij erkenning van de Palestijnse staat het belangrijkste voorstel is.

Hierin staat DENK overigens niet alleen: ook de PvdA, D66 en GroenLinks pleiten voor erkenning van de Palestijnse staat. De SGP is hier als enige expliciet tegen. Ook in andere kwesties zijn christelijke en andere partijen het niet eens. Zo pleiten alleen de ChristenUnie, SGP en Jezusleeft voor Jeruzalem als ongedeelde hoofdstad van Israël. PvdA en GroenLinks spreken over een “heroverweging” of “opschorting” van het EU-associatieverdrag met Israël, terwijl de SGP dit verdrag juist wil “opwaarderen”. De PvdA en DENK pleiten voor een einde aan de bouw van “illegale nederzettingen” en D66 hekelt de “voortdurende nederzettingenbouw”. De ChristenUnie streeft echter naar een nederzettingenbeleid “met oog voor de belangen van de Palestijnen”. De SGP spreekt niet over nederzettingen; wel vinden de staatkundig gereformeerden dat Nederlandse diplomaten zich internationaal moeten inzetten voor een “positievere benadering van Israël”.

Syrië

De oorlog in Syrië is een van de ernstigste conflicten in de regio. Desondanks hebben weinig partijen er expliciete aandacht in hun verkiezingsprogramma’s, laat staan voorstellen om de oorlog te helpen beëindigen. Het CDA spreekt over het aanpakken van de “humanitaire ellende” in Syrië, maar beschrijft niet hoe dit moet gebeuren. De ChristenUnie pleit voor een einde aan “wapenhandel aan landen die mensenrechten schenden en die wapens tegen de eigen bevolking inzetten, zoals Syrië”. Ook De Burger Beweging spreekt over stopzetting van wapenhandel, maar dan aan “ISIS en overige terroristen”. Andere partijen noemen Syrië alleen in het kader van de strijd tegen terreur en IS. De ChristenUnie vindt dat het militair ingrijpen in Syrië (en Irak) niet alleen gericht moet zijn op het verslaan van IS op de lange termijn, maar ook op het “tegengaan, bestrijden en voorkomen van misdaden tegen de menselijkheid”. De Partij voor de Dieren wil dat Nederland zich terugtrekt uit Syrië. De PVV ten slotte wil dat “Syriëgangers” niet kunnen terugkeren naar Nederland, net als Lokaal in de Kamer.

Turkije

Zes partijen noemen Turkije expliciet in hun verkiezingsprogramma’s, vooral in het kader van een eventuele toetreding tot de Europese Unie. GroenLinks “maakt zich grote zorgen over Turkije” en sluit lidmaatschap van de EU uit zolang het land “mensenrechten, persvrijheid en vrijheid van meningsuiting niet respecteert”. Volgens 50PLUS kan Turkije “op dit moment onder geen enkel beding toetreden tot de EU”. Ook de SGP vindt dat er geen sprake kan zijn van Turkse toetreding, alleen al omdat Turkije “cultureel, economisch, godsdienstig, noch politiek” bij Europa hoort. VNL wil dat Turkije geen lid meer is van de NAVO.

Het vluchtelingenakkoord met Turkije komt alleen ter sprake in het programma van de Partij voor de Dieren, die de deal wil opzeggen. Daarnaast hebben twee partijen oog voor de Armeense genocide — honderd jaar geleden — en de Turkse rol hierin. DENK pleit voor een internationaal onderzoek naar de “Armeense kwestie”. De Vrijzinnige Partij wijst de afzwakking van de Armeense volkerenmoord tot “de Armeense kwestie” juist af. Ten slotte heeft DENK als een van de weinige partijen ook een positieve blik: het noemt Turkije een van de “handelspartners van de toekomst”.

Overige landen

Overige landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika worden slechts enkele keren genoemd in de verkiezingsprogramma’s. Het CDA wil hulp bieden aan “landen als Libanon, dat bijna bezwijkt onder de grote instroom van vluchtelingen”. De ChristenUnie wil een “veilige zone voor vluchtelingen in Noord-Irak”. GroenLinks en de ChristenUnie pleiten beide voor stopzetting van wapenleveranties aan Saoedi-Arabië. VNL ten slotte schrijft dat Iran “nooit over een atoomwapen mag beschikken”.

Conclusie

Kortom, de landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika komen er bekaaid vanaf in de verkiezingsprogramma’s. Daarbij valt op dat vooral de standaardthema’s de revue passeren terwijl die in de huidige situatie misschien niet het meest relevant zijn — Turks lidmaatschap van de EU is bijvoorbeeld verder weg dan ooit, dus waarom daar de aandacht op richten? En juist over ontwikkelingen die nu wel relevant zijn, lezen we weinig terug — denk aan de oorlog in Jemen, de situatie in Tunesië en hét grote probleem in de regio voor de toekomst: de enorme jeugdwerkloosheid.

Eenzijdig, weinig concreet en diepgang, enigszins achterhaald: dat moet de conclusie zijn. Geen oog voor positieve ontwikkelingen of überhaupt ontwikkelingen die daar hebben plaatsgevonden, alsof de regio stil is blijven staan. Het beeld van het Midden-Oosten van vroeger blijft de norm.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.