In de krochten van Cairo: drie inspirerende portretten

ZEG INSHALLAH, LAAT DE HOOP LEVEN
Dahy 'Eid is één van de vier miljoen inwoners van Manshiyet Nasr, de grootste informele volkswijk van Caïro. In zijn verhaal klinkt de tragiek door van een haperende revolutie.

‘Ik was een toeristengids en verdiende tot zeshonderd euro in het hoogseizoen. Ik was in perfecte harmonie met mijn job en het leven. De schoonheid van mijn land aan de wereld tonen, dat is een passie. Twee jaar geleden keek de wereld naar Tahrir. Iedereen zag dat niet enkel Egypte maar ook de Egyptenaren mooi zijn. Wij, de Egyptenaren, waren niet langer onzichtbaar. De wereld was trots op ons. Camera’s waren op ons gericht. Een ongelooflijke promotie voor Egypte, dacht ik. Op Tahrir zag ik me in gedachten echt rijk worden, een huis bouwen, trouwen. Het geluk was tastbaar.’

‘Toen politici met de verkiezingen de verschillen begonnen te benadrukken in plaats van wat ons bindt, begreep ik dat het een droom was geweest. Iedereen werd weer moslimbroeder, liberaal, socialist, in plaats van Egyptenaar. De eenheid van Tahrir waar niemand je aansprak op je identiteit leek een verre herinnering. En toen begonnen de stakingen en het geweld. Dezelfde reporters die onze schoonheid aan de wereld toonden, toonden nu onze lelijkheid. Met elke geweldsgolf werden toeristische reserveringen afgezegd, als afbrokkelende stenen van het trotse huis van mijn toekomstdroom.’

Sinds de revolutie ging Dahy nog één keer terug naar de luchthaven waar hij toeristen ontving. Het voelde alsof hij geamputeerd was, een hardloper zonder benen, een pianist die zijn hand had verloren. ‘Toen ik daar stond, voelde ik voor het eerst spijt van wat we in gang hadden gezet, spijt van onze revolutie. Van geluk naar spijt – ik begon te wenen. Vandaag verkoop ik pennen aan schoolkinderen aan de schoolpoort. Ik verdien amper iets. Het geld dat ik de afgelopen jaren heb gespaard om te kunnen trouwen gebruik ik nu om eten te kopen. Mijn toekomst smelt weg, met mijn spaargeld, als sneeuw voor de zon.’

“Dahy, wanneer ga je trouwen?” vragen mijn familie en vrienden de hele tijd. Ze plagen me, maar eigenlijk menen ze het. Dat knaagt aan me.’

De sterke man die straalde van zelfvertrouwen is nu een brok onzekerheid. Soms drijft de oude Dahy boven, met zijn brede lach. Hij verloor zijn passie en werk, maar aan zijn waardigheid klampt hij zich krampachtig vast.

Dahy staat erop ons te laten zien hoe de mensen hier leven. Caïro’s grootste sloppenwijk Manshiyat Nasr breidt zich uit in alle mogelijke richtingen. Waar mensen bij gebrek aan beter wankele bergtoppen volbouwen, risico lopen op instorting. Waar bergflanken veranderen in afvalbergen.

‘Met elke geweldsgolf werden toeristische reserveringen afgezegd, als afbrokkelende stenen van het trotse huis van mijn toekomstdroom.’

Dahy’s vader was een van de eerste inwoners van Manshiyat Nasr. ‘Vijtig jaar geleden kwam ik van het platteland en bouwde ik een huisje op leeg land bij Caïro. Iedereen kwam en bouwde gewoon, zonder plan van de overheid. Ondertussen woon ik tussen vier miljoen mensen, op dezelfde plaats, maar op de vijfde verdieping. Ik begon op het land en eindigde in de lucht’.

Zijn droom? ‘Een beter leven voor de volgende generatie. Voor mijn kinderen. En dat Dahy mag trouwen.’ Dat raakt bij Dahy een gevoelige snaar. ‘Ik zie alleen maar verandering in de verkeerde richting. Toch zou ik hier nooit weggaan. Ik hoor hier thuis. Mijn vader bouwde deze wijk mee op,’ zegt hij.

Zijn oproep aan Nederlandse en Belgische toeristen: ‘Ik hoop jullie in Egypte terug te zien. Ik zal jullie met open armen ontvangen. Ik sta te popelen.’ Dahy vraagt ons of het beter wordt. Als we zeggen dat we het niet weten, zegt hij: ‘Zeg inshallah. Laat de hoop leven.’

ONGELUKKIG ÉN GELUKKIG IN DE SLOPPEN

Amal Saleh uit Manshiyat Nasr organiseert praatgroepen over seksueel geweld: ‘Na de revolutie werd dit een groot probleem omdat politie uit de wijk verdween. Ik sta meisjes bij die zijn verkracht. Bijvoorbeeld op 5 december, toen ieders aandacht op onlusten elders was gericht, drongen vier mannen een meisje van zeventien in een steeg en verkrachtten ze haar. Een grote schande voor haar familie. Ze zal misschien niet kunnen trouwen.’

In Amal’s vijf groepen zitten elk veertig mensen, mannen én vrouwen. ‘Ook moslimbroeders, en zij staan nooit open voor een andere visie! Ik wil vrouwen sterker maken – bewustmaken. Zelf studeerde ik rechten. Het is mijn plicht met mijn kennis iets te doen voor mijn wijk. Mijn gedrevenheid dank ik aan mijn vader.’

Gedreven is Amal, en sterk. Haar naam betekent ‘hoop’.

Het verkrachte meisje zal volgens Amal niet naar de politie stappen. Ze geeft daar verschillende redenen voor: de politie ziet niet naar deze mensen om; de familie heeft misschien schrik voor wraakacties; de familie wil dit misschien stil houden omwille van de eer. Amal zal nog met de familie gaan praten om te bekijken wat er kan worden gedaan. Amal vecht voor vrijheid en geluk, tegen diepgewortelde sociale gebruiken. Dat is allerminst evident in deze sloppenwijk, waar de overheid afwezig is en er eigen sociale regels gelden.

Het is normaal dat zich in sloppenwijken, waar de overheid geen ordediensten organiseert en misdaden onbestraft laat, eigen regels ontwikkelen. Conservatieve familiemoraal en interne sociale codes krijgen dan een veel grotere invloed. Grootste schuldige is nochtans niet de familie van het meisje. De schuldigen, dat zijn de verkrachters en de overheid die nooit naar deze mensen omziet. De familie en het meisje blijven alleen achter met het verdriet en het trauma. De straffeloosheid maakt het nog erger.

Amal vecht voor vrijheid en geluk, tegen diepgewortelde sociale gebruiken. Dat is allerminst evident in deze sloppenwijk, waar de overheid afwezig is en er eigen sociale regels gelden.

Dat er ondanks dit alles tóch mensen zijn zoals Amal, die in deze verwaarloosde wijken opstaan om verandering te brengen (zowel in de conservatieve moraal als in de misdadige afwezigheid van de staat) is een teken van moed en beschaving.

We mogen even binnenkijken in één van de praatgroepen. Het moet een enorme uitdaging zijn om deze luidruchtige vrouwen gedisciplineerd aan het woord te laten over hoe zij de seksuele intimidatie in hun wijk ervaren. De kinderen van deelnemende ouders zijn er ook.

Amal Salah en haar vriendin nemen ons mee naar Islamitisch Caïro, de eeuwenoude stad van de ‘duizend minaretten’, mooi onderhouden voor toeristen. Het contrast met het wanordelijke, ongezonde, vuile Manshiyet Nasr is groot. We begrijpen plots waar haar veranderingswens en gedrevenheid vandaan komen. Ze voelt zich ongelukkig omdat haar kinderen in een ongezonde omgeving opgroeien. Én ze put geluk uit de strijd voor een beter Manshiyet Nasr.

Amal Salah vatte het plan op om met haar jongerenorganisatie Spirit of Youth aan bewustmaking te doen rond het afvalprobleem in de wijk. Het Italiaanse bedrijf dat in opdracht van de stad het afval moet ophalen, laat de sloppenwijken links liggen en de overheid wil niks aan deze corruptie doen. Er gaat geen torenhoog maatschappelijk probleem voorbij of Amal organiseert iets om aan oplossingen te werken. En het afvalprobleem is torenhoog. Een collega van Amal wil niet buiten de overheid om afval gaan ophalen, want daar hebben ze geen juridisch erkende structuur voor. Amal zelf ziet geen andere oplossing, want de overheid laat hen in het vuil leven, hun kinderen ziek worden van de giftige dampen uit het afval.

KLEIN GELUK IN DIEPE ARMOEDE

Mustafa Tamam van de sociale dienst Zawatna in Manshiyet Nasr nodigt ons uit aanwezig te zijn bij een dekenuitdeling. Het klinkt als een hele belevenis, en dat is het ook. ‘Je zal zien hoe de vrouwen in een gelukkige lach uitbarsten zodra ze dat deken in handen krijgen. Het is zoiets kleins, maar het betekent zoveel voor ze. Stel je voor dat je onbeschermd in de winterkou moet slapen.’

Mustafa print de lijst van namen van mensen die geregistreerd staan in de databank. Hij bereidt zich voor op de storm. Zodra de vrouwen beginnen toe te stromen in het kleine wachtkamertje aan zijn bureau, breekt de chaos uit. Mustafa moet alle identiteitskaarten verzamelen en controleren of hun namen op de lijst staat. Maar dan valt de elektriciteit uit. Na bijna een uur zoeken naar een oplossing komt het licht terug, net op het moment dat Mustafa de lamp aansteekt met een elektriciteitsdraad die hij van buiten naar binnen had geleid. Gejuich alom.

Als ook nog eens zijn computer het begeeft, wordt het geroep en getier van de vrouwen Mustafa teveel. Hij verliest even zijn zelfbeheersing. ‘Stuur ze weg! Ik moet hier in rust kunnen werken! Ga in de wachtkamer!’ Ze mogen een voor een binnenkomen, om de ontvangstbon te tekenen, na vertoon van de identiteitskaart.

Mustafa verdrinkt in de papieren en de stress, maar voor de vrouwen is hij een held. ‘Mr. Mustafa’ noemen ze hem allemaal. Het lawaai waait zijn kantoor binnen, telkens als hij de deur opendoet om de volgende binnen te roepen. Selma! Suheir! Azza! Sultana! Marwa! Sabreen! Nadia! Amal!

En dan, inderdaad, de uitbundige lach op de gezichten van de vrouwen als ze na uren wachten eindelijk het deken in handen krijgen. Een lach die contrasteert met hun verhalen. ‘Vlees, aardappelen, geld voor ziekenhuiskosten: dat zijn de dingen die ik hier kom halen,’ zegt één van de vrouwen. ‘Ik heb leverproblemen. Mijn man is taxichauffeur. Ons hele inkomen gaat op aan de huishuur, honderd euro per maand. We hebben niet genoeg geld voor eten én gezondheidszorg én huisvesting. Zonder hulp zouden we niet overleven.’

De bureaucratische lijdensweg en bodemloze armoede vallen Mustafa bijzonder zwaar. Maar het kleine beetje geluk dat hij zijn mensen kan bieden, de lach en de schittering in hun ogen, compenseren alles.

‘Toen mijn zoon trouwde heeft de hele wijk gefeest.Volksmuziek, lichtjes, DJ’s, stoelen op straat, zoetigheden voor de gasten, zangers,… We wilden een uniek feest,’ zegt een andere vrouw. Mensen moesten geld inzamelen voor een podium en een zanger. Voor dit soort geluk willen ze het weinige dat ze hebben afgeven. ‘Ik heb problemen aan mijn been. Ik ben teleurgesteld in het leven omdat mijn been niet meer wil en ik geen geld heb voor gezondheidszorg.’

Sobhi (60) is schoenpoetser op straat. ‘Soms heb ik geen inkomen. Als ik na twee uur nog altijd geen klant hebt, geef ik het op. Gisteren verdiende ik op een hele dag één euro. De huur voor mijn appartement is zestig euro per maand. Er is geen elektriciteit of stromend water. Ik heb al veel moeten verhuizen omdat de eigenaars de huurprijs verhoogden en ik niet meer kon betalen. Dan zetten ze me gewoon op straat. Ik heb geen geld om vlees te kopen, dus eet ik elke dag koshari (een mengsel van rijst, macaroni en linzen). Als ik ziek ben, heb ik helemaal geen inkomen. Ik ben het beu hier. Hoe kan ik hier nog leven?’

En toch tovert een deken een lach op zijn gezicht.

Bekijk hier de bijhorende fotoreportage. (klik op de foto’s voor uitleg)

Vanaf deze foto in dit facebook-album leer je meer over een volkswijk die zichzelf bottom-up organiseert.

Pieter Stockmans is freelance journalist. Hij realiseert een langlopend project over de Arabische wereld. Volg Pieter via deze kanalen: www.facebook.com/tussenvrijheidengeluk, www.mo.be/wereldblog/tussen-vrijheid-en-geluk en @VRIJHEIDenGELUK

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.