De Nederlandse weigering om kalifaatkinderen terug te halen strookt niet met het regeerakkoord

De benaming ‘kalifaatkinderen’ is niet correct, maar laten we ze gemakshalve zo  noemen. De Nederlandse regering had die kalifaatkinderen, in officiële stukken meestal ‘child returnees’ genoemd, allang kunnen terughalen. Met grote waarschijnlijkheid weet het Duitse Bundeskriminalamt (BKA) precies welke vrouwen van welke jihadstrijders waar in Syrië of Irak zitten en dat geldt met zekerheid ook voor een land als Frankrijk waarvan militairen in Noord-Syrië gestationeerd zijn. Dan weten de Nederlandse geheime diensten dat dus ook. Als Nederland zelf niet in staat zou zijn deze vrouwen en kinderen naar Nederland te halen, zou het zeker een beroep kunnen doen op de diensten en hulp van bevriende staten. Maar Nederland had feitelijk geen tijd. Eerst waren er in 2015 provinciale verkiezingen en in 2017 Tweede Kamerverkiezingen, waarop  een kabinetsformatie van 225 dagen volgde, de langste in de Nederlandse geschiedenis. Daardoor zijn er vanaf 2015, dus in de afgelopen drie jaar, bewust geen onpopulaire besluiten genomen die de gemoederen in de bevolking in beroering hadden kunnen brengen.

Zorgplicht voor Nederlandse kinderen

In de tijd dat veel moslimjongeren naar Syrië vertrokken, als toeristen die op vakantie gingen, stonden de meeste Europese regeringen daar nog min of meer radeloos tegenover, maar er is in een paar jaar een boel veranderd. Alle Europese landen zijn intussen wel degelijk voorbereid op de terugkeer van jihadisten. Ook Nederland, hoewel dat door de politici in Den Haag nog niet openlijk wordt toegegeven. Juridisch is het zonneklaar dat de Nederlandse regering een zorgplicht heeft voor kalifaatkinderen en de taak heeft hen begeleid naar Nederland te laten terugkeren. Deze verplichtingen ten aanzien van de kinderen vloeien voort uit het internationale Kinderrechtenverdrag, het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en een flink aantal andere juridische instrumenten, waaronder die op het vlak van het nationaliteitsrecht. En Nederland is notabene initiator van het zogeheten ‘The Hague-Marrakech Memorandum’ van 2015 van het Global Counterterrorism Forum met een lange lijst ‘goede praktijken’ voor een effectievere reactie op het FTF-fenomeen (Foreign Terrorist Fighters) met een focus op terugkerende FTF’s.

Praktisch tegelijkertijd met het verschijnen van het memorandum in 2015 zei premier Rutte tijdens het RTL-verkiezingsdebat voor de provinciale verkiezingen dat Nederlanders ‘die als jihadist naar Syrië of Irak uitreizen, beter daar kunnen sneuvelen dan dat ze terugkomen naar Nederlan’. De Partijleiders Sybrand Buma (CDA) en Alexander Pechtold (D66), reageerden verontwaardigd. Maar intussen zitten deze partijen in het nieuwe kabinet en niet meer in de oppositie en dat scheelt een slok op een borrel. In het tv-programma Pauw in mei vond minister van Justitie en Veiligheid, Ferdinand Grapperhaus, het ‘verschrikkelijk verkeerd dat die kinderen zich in dit soort gebieden bevinden’ en zei hij dat hij al geruime tijd met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTV) aan het onderzoeken was hoe dat nou precies zit, en hoe Nederland op een veilige wijze zou kunnen verwezenlijken dat die kinderen konden terugkeren. ‘Kinderen moeten daar weg, die moeten niet in zo’n kamp zitten’,  aldus de CDA-er, die een dag later alweer door premier Rutte werd teruggefloten. ‘Het is te gevaarlijk om ze daar actief weg te halen,’ zo zei deze. De Telegraaf kopte op 16 mei meteen ‘Minister zat fout: geen IS-kinderen ophalen’ en diverse politici toonden zich opgelucht dat ‘het kabinetsbeleid toch niet verandert’. Maar welk beleid?

Regeerakkoord

Met het regeerakkoord van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie van het kabinet Rutte III zijn ook een aantal interessante nieuwe stukken geschreven. Zo is daar de Beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) die aansluit op de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie 2018-2022 (GBVS), de Defensienota en het Integrale Migratiebeleid. In het kader van de Veiligheid voor Nederland en Europa verschuift de focus van de ontwikkelingssamenwerking naar de instabiele regio’s West-Afrika/Sahel, de Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika voor de aanpak van de grondoorzaken van armoede, migratie, terreur en klimaatverandering.

Jaarlijks gaat er 60 miljoen euro extra naar nieuwe investeringen in onderwijs, werk, jeugd en vrouwen en jaarlijks komt er 290 miljoen euro extra vrij voor noodhulp en opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Er komen nieuwe programma’s voor (beroeps)onderwijs, werkgelegenheid en rechten van vrouwen en meisjes in de focusregio’s, de bestaande inzet op het gebied van voedsel/landbouw, water en gezondheid wordt sterker gericht op die focusregio’s en de noodhulp en actieve humanitaire diplomatie worden uitgebreid.

Kind in vluchtelingenkamp in Noord-Syrië © Oscar Bergamin

Daarnaast wil de regering meer aandacht in de focusregio’s voor psychosociale zorg voor mensen die ernstige trauma’s hebben opgelopen. Het niet willen terughalen van Nederlandse kalifaatkinderen past niet in dat beleid. Er worden miljoenen geïnvesteerd in perspectieven voor de jeugd in het Midden-Oosten, maar Nederlandse kinderen die daar onschuldig zitten, moeten dan maar zelf zien hoe ze zich weten te redden. En dat terwijl de regering beweert zich in te zetten voor de zwaksten: vrouwen en kinderen. De moeders van kalifaatkinderen en de kinderen zelf vallen ten prooi aan seksueel geweld, uitbuiting en ruilhandel. Mag je die aan hun lot overgelaten? Als de Nederlandse regering het – zoals de premier zei – te gevaarlijk vindt deze 175 kinderen en hun moeders uit dat gebied te halen, hoe wil ze dan de GBVS en de BHOS realiseren?

Voor elk kind een terugkeerplan

In de krant ‘Trouw’ vertelde de Raad voor de Kinderbescherming begin juli ‘dat voor elk kind van een Nederlandse IS-strijder die nog in Syrië is, al een terugkeerplan klaarligt’. Tenminste, voor elk kind van wie de Raad voor de Kinderbescherming van het bestaan afweet. Eind juni al zeiden de experts en juristen Willem van Genugten, Bibi van Ginkel en Christophe Paulussen van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht (KNVIR) in de Volkskrant: ‘Juist het tijdig terughalen van kinderen van IS-strijders dient ons veiligheidsbelang op de lange termijn’. Paulussen publiceerde al in 2016 een document over hoe effectief te reageren op het FTF-fenomeen op basis van mensenrechten: ‘Repressing the Foreign Fighters Phenomenon and Terrorism in Western Europe: Towards an Effective Response Based on Human Rights’.

Bibi van Ginkel is expert op het gebied van bestrijding van gewelddadig extremisme en radicalisering, en emeritus-hoogleraar internationaal Recht. Van Genugten vindt dat er in de juridische aanpak van mondiale vraagstukken wel degelijk vooruitgang wordt geboekt. Dus waarschijnlijk waren de opmerkingen van de meestal erg zwijgzame minister Grapperhaus in mei een bewust proefballonnetje. Grapperhaus zelf is weliswaar een fervente tegenstander van de radicale islam maar vraagt zich in zijn pamflet ‘Rafels aan de rechtsstaat’ van 2016 af waarom mensen nog wordt gevraagd een samenleving te respecteren als ze rechteloos zijn en geen enkele bescherming hebben van zoiets als een rechtsstaat.

Vluchtelingenkinderen in Noord-Syrië © Oscar Bergamin

In ditzelfde ‘Rafels aan de rechtsstaat’ gaat hij in op sociale ongelijkheden die de maatschappij ontwrichten. Zijn handschrift is dan ook terug te vinden in de GBVS. Deze wijst weliswaar op de terroristische dreiging en het jihadistisch gedachtegoed van Foreign Terrorist Fighters, maar wil dat men zich gericht bezighoudt met de aanpak van grondoorzaken van onveiligheid en de bevordering van menselijke veiligheid, en dan vooral voor de voedingsbodem van radicalisering en gewelddadig extremisme: discriminatie, sociaaleconomische achterstelling en de daarbij horende sociaal-psychologische problemen.

De GBVS maakt de resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid tot – letterlijk – ‘onlosmakelijk onderdeel’. Deze strategie onderstreept ook expliciet het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens, het internationaal recht en de democratische kernwaarden waarop de rechtstaat is gebouwd. Het is dus aan te nemen dat binnenkort in plaats van ‘kalifaatkinderen’ van ‘child returnees’ wordt gesproken, wier terugkeer in het belang van de nationale veiligheid is.

Opvang, scholing, traumabehandeling en veiligheidsmaatregelen

Volgens het bericht van de Volkskrant hebben Nederlandse gemeenten samen met de Raad voor de Kinderbescherming inmiddels al het verzoek gekregen om voor ieder Nederlands kind in Syrië of Irak een terugkeerplan te maken waarbij aan opvang, scholing, traumabehandeling en veiligheidsmaatregelen wordt gedacht. Aan praktische zaken die met terugkeer zijn gemoeid wordt dus al hardop nagedacht, er ligt een plan klaar voor Nederland, maar daarmee zijn die kinderen en hun moeders nog niet hier. Veel organisaties die de capaciteiten en de kennis hebben om deze mensen op te vangen houden zich, waarschijnlijk uit vrees voor verlies aan donaties en imago.

Het onderwerp blijft gevoelig. Die vrouwen en kinderen moeten in het conflictgebied eerst worden opgevangen in een veilige omgeving waar ze op hun terugkeer naar Nederland worden voorbereid, een voor een of in groepjes. De meeste vrouwen en kinderen verblijven in een gebied waar op dit moment maandelijks nog gemiddeld 400 geweldsincidenten plaatsvinden. Daar zal de Nederlandse regering geen ambtenaren naar toesturen. Er is veel samenwerking met lokale autoriteiten nodig, en discretie, anders worden deze vrouwen en kinderen plotseling weer interessant voor ontvoerders. Wie de klus gaat klaren, is niet duidelijk. Er zit ook een prijskaartje aan. Maar de bedoelingen met de jaarlijks 60 miljoen euro extra voor investeringen in toekomstperspectieven van jeugd, jongeren en vrouwen in het Midden-Oosten worden daarmee wel oprechter.

Hodeidah ligt onder vuur, maar de westerse media houden zich stil

“Hodeidah is leeg, Marina, er is bijna niemand meer”, zegt Noura vanochtend tegen me, in een kort telefoongesprek dat voortdurend onderbroken wordt door de slechte verbinding. Noura is twee weken geleden naar Sana’a gevlucht vanwege het geweld dat sinds donderdag 14 juni in de Jemenitische stad Hodeidah is losgebarsten, de dag voordat Eid Al-Fitr, het Suikerfeest, zou beginnen. Op die dag begon de door Saudi-Arabië geleide coalitie (SLC) – die vooral bestaat uit huursoldaten en grondtroepen van de Verenigde Arabische Emiraten, militairen van het Jemenitische (aan president Hadi verbonden) leger, en soldaten die de Hiraak al-Tihama (de bevrijdingsbeweging van de Tihama) – haar lang geplande aanval op Hodeidah, Jemens belangrijkste havenstad aan de Rode Zee.

Maandenlang drongen internationale organisaties er bij de SLC op aan Hodeidah niet aan te vallen omdat het Jemens belangrijkste levensader is: 90 procent van de Jemenitische invoer, waaronder het grootste deel van de humanitaire hulp, komt hier het land binnen komt. De pleidooien blijken tevergeefs te zijn geweest. Een aanval op Hodeidah leidt mogelijk niet alleen tot honderdduizenden ontheemden, maar ook tot een dramatische toename van hongersnood en doden in het hele land. Waarom is de internationale gemeenschap niet in staat, of niet bereid, om dit te voorkomen? En waarom horen we zo weinig over deze humanitaire crisis in de Westerse media?

Houthi’s in Hodeida

Volgens de journalist Finnian Cunningham moet de stilte over de oorlog in Jemen, en in het bijzonder de stilzwijgende Westerse toestemming voor de aanval van de SLC, worden begrepen in het licht van de Westerse steun aan de ‘genocide’ van Jemenieten. In dit artikel betoogt Cunningham dat de Westerse media de criminele rol van Amerikaanse, Britse en Franse regeringen witwassen door eenzijdig te focussen op de humanitaire crisis terwijl de cruciale militaire steun die deze regeringen in de oorlog spelen opzettelijk wordt vergeten. In plaats van een afgewogen inzicht te bieden in de achtergronden, belangen en details van de oorlog, beschrijven de Westerse media de oorlog vooral als een strijd tegen de door Iran gesteunde Houthis, en zetten zo een gesimplificeerd en foutief beeld neer van de situatie en waar het werkelijk om gaat.

De Houthis zijn inderdaad een sji’itische rebellenbeweging, en er zijn ontegenzeggelijk politieke en ideologische connecties met Iran, maar er is volgens Cunningham geen bewijs voor militaire steun. De ‘Iran-kaart’ wordt alleen gebruikt om Saudi-Arabiës betrokkenheid bij de oorlog in Jemen te rechtvaardigen. Er zijn echter duidelijke bewijzen voor Westerse steun aan de SLC: uit tal van rapporten en nieuwsberichten blijkt dat de VS, Groot-Brittanië en Frankrijk militaire steun geven in de vorm van vliegtuigen, wapens en ander militair materieel, alsmede inlichtingen.

Cunninghams strookt met die van Isa Blumi, die in zijn meest recente boek Destroying Yemen: What Chaos in Arabia Tells us About the World (University of California, 2018) betoogt dat de oorlog een serieuze poging van het ‘empire’ is om Jemen te vernietigen en toegang te krijgen tot de rijke oliebronnen in het zuiden van het land. Gebaseerd op een gedetailleerde analyse van langdurige Westerse, of beter gezegd kapitalistische, inmenging in Jemen, toont Bluma aan dat Saudi-Arabië, gesteund door Westerse regeringen, langzaamaan zijn greep op Jemen heeft versterkt, in het bijzonder in de laatste vier decennia, toen president Ali Abdullah Saleh aan de macht was. Saleh zou Jemen hebben ‘verkocht’ aan het ‘empire’ door de Saudische financiële en ideologische inmenging te accepteren, Westerse ontwikkelingshulp toe te laten (waardoor het land donorafhankelijk werd), en de ‘war on terror’ te ondersteunen.

Tijdens Salehs regime (1978-2011) is Jemen zijn onafhankelijkheid en vrije geest verloren. De argumentatie van Blumi is overtuigend doordat deze gestoeld is op een grote hoeveelheid informatie en uitgebreid onderzoek, maar zijn boek roept ook vragen bij mij op. Zo legt hij de achtergrond van de opkomst van de Houthi-beweging uit, maar zegt hij vrijwel niets over de ideologie van de beweging en de repressie die ermee gepaard gaat. In de afgelopen vier jaar hebben de Houthis vele politici, mensenrechtenactivisten en journalisten zonder enige vorm van proces en gearresteerd en gedood, en zijn er veel mensen verdwenen. Daarnaast zijn NGO’s gesloten en is er een sociale orde ingesteld waarin veel mensenrechten aan banden zijn gelegd.

De meeste Jemenieten willen dat er een einde komt aan de oorlog en aan de bombardementen van de SLC, maar ook aan de onderdrukking door de Houthis. Toen de aanvallen op Hodeidah begonnen zei een van mijn vrienden dat de grondtroepen welkom waren omdat hij hoopte dat de Houthis daarmee uit de stad zouden worden verdreven. Maar nu is deze vriend ook naar Sana’a gevlucht omdat het geweld in Hodeidah te hevig werd. Het verwaarlozen van de rol van de Houthis in de oorlog, ongeacht of ze wel of niet door Iran worden gesteund, is hoe dan ook een ernstige omissie.

De meeste Jemenieten willen dat er een einde komt aan de oorlog en aan de bombardementen van de SLC, maar ook aan de onderdrukking door de Houthis.

Daarnaast is Blumi’s boek een structurele analyse van de politieke wereldeconomie waarin Jemen een veel grotere rol speelt dan menigeen denkt. Deze rol belichten is heel erg belangrijk en daarom ben ik ook heel blij met Blumi´s boek. Maar lezen over een masterplan om Jemen te vernietigen geeft ook weinig hoop op verandering. Alleen in de laatste pagina´s lezen we dat ‘de Jemenieten zullen buigen, maar niet zullen barsten, en zullen aantonen dat ze de dodelijkste, meest vasthoudende vijand zijn die ‘empire’ ooit heeft gekend. Dat geeft een beetje hoop. Hoe dit zal gebeuren blijft echter onduidelijk. Blumi heeft wellicht gelijk als we naar het grotere verband kijken, maar de verhalen van Jemenieten zelf laten ons zien hoe veerkrachtig zij zijn, hoe zij zich verzetten en hoe zij proberen verandering teweeg te brengen.

Vissers in Hodeida

Dit is waar antropologen een rol kunnen spelen. We kunnen alleen uitvinden hoe we ‘empire” kunnen bestrijden wanneer we de dynamiek op lokaal niveau analyseren en begrijpen, en hoe mensen macro-politieke ontwikkelingen omzetten in persoonlijke praktijkervaringen. Een macroperspectief leert ons niet hoe we met een postconflictsituatie om moeten gaan. Een microperspectief helpt ons juist de toekomst van Jemen te begrijpen, vanuit het standpunt van de Jemenieten, en dat is de taak van geëngageerde antropologen. Dus wanneer de Westerse media zwijgen over de wreedheden die plaats vinden in Jemen, zowel gepleegd door de Houthis als door de coalitie onder leiding van de Saudi’s, moeten we naar de stemmen van de getroffen bevolking luisteren en onze analyses en acties daarop baseren.

Jemenieten willen graag spreken, ondanks de repressie die zij nu ondervinden. Toen ik Noura vroeg of ze geïnterviewd wilde worden door een Nederlandse journalist zei ze direct ‘ja’. ‘Laat hem maar bellen,  ik zal hem precies vertellen wat er aan de hand is in Hodeidah. En ook andere vrienden en vriendinnen willen praten. Dus laat ons deze stemmen naar buiten brengen, in de media en in onze analyses, zodat we een completer beeld krijgen van wat er gebeurt dan de macro-analyses bieden.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.