Activisten uit het Midden-Oosten voor het voetlicht op filmfestival in Den Haag

Zeker “Tickling Giants”  is een topkandidaat. Grappig maar ook leerzaam, deze komische documentaire over ‘de Egyptische Jon Stewart’ Bassem Youssef, die begint met het verhaal van één man maar je uiteindelijk doet nadenken over satire, vrijheid van meningsuiting en politieke onderdrukking. “The Daily Show” het satirische televisieprogramma dat voornamelijk de Amerikaanse media en politiek te kijk zet, bereikte dagelijks rond de twee miljoen kijkers toen het door John Stewart werd gespresenteerd. Ter vergelijking: het Egyptische pendant, het satirische programma van Bassem Youssef trok tijdens de Arabische Lente rond 30 miljoen kijkers. Sara Taksler, scriptschrijver en regisseuse (en producente van “The Daily Show” — Jon Stewart verschijnt in verschillende scenes), geeft een overzicht van de gebeurtenissen tijdens de Arabische Lente in Egypte.

Voor degenen die niet weten hoe het afloopt met de Egyptische tv-show, laat de docu dat voldoende open. Uit de interviews met Bassem Youssef en zijn team blijkt optimisme, maar ook onbehagen en angst. Was na de val van Hosni Mubarak de nieuwgekozen president Mohamed Morsi al niet blij met de satire op televisie, toen generaal Abdel Fattah el-Sisi de macht overnam, was het echt uit met de pret. Toch ziet Bassem Youssef in het uitzendverbod een sterker en duidelijker signaal dan wanneer het programma was doorgegaan. “De boodschap is afgeleverd”, zei hij bij het afscheid.

Voorstellingen: zondag 26 maart 2017 – 13:15 (Zaal 5, Filmhuis Den Haag); dinsdag 28 maart 2017 – 19:30 (Theater aan het Spui Grote Zaal); zaterdag 1 april 2017 – 11:45 (Theater aan het Spui Grote Zaal)

Het Israëlisch-Palestijnse conflict op een geweldloze manier benaderd

In de negen films van het festivalprogramma ‘A Matter of ACT’ wordt op indrukwekkende wijze een beeld gegeven van het leven en werk van mensenrechtenverdedigers wereldwijd. De films tonen de strijd tegen onrecht en onderdrukking en laten zien onder welke grote gevaren en bedreigingen de activisten hun werk moeten doen. In “Disturbing the Peace” zijn Shifa al-Qudsi en Assaf Yacobovitz de twee protagonisten: aan de orde is het schijnbaar eindeloze conflict tussen Palestijnen en Israëli’s. De Palestijnse Shifa al-Qudsi wilde een riem met explosieven omdoen en zichzelf tot ontploffing brengen om zoveel mogelijk Israëliërs te doden. Intussen zat Assaf Yacobovitz in een controlekamer op knoppen te drukken en orders te geven om bommen op Palestijnen te gooien.

Nú strijden Shifa en Assaf allebei voor een vreedzame oplossing voor het conflict. Assaf Yacobovitz behoort tot de groeiende groep Israëlische soldaten die geen geweld meer willen gebruiken. Een standpunt dat lang niet altijd goed valt in Israël: de militairen worden met de nek aangekeken door politici, vrienden en familie. Landverraders zouden het zijn. Maar Shifa en Assaf gaan ervoor, ze willen het net als veel andere Palestijnen en Israëliërs anders doen en besluiten elkaar in een groep te ontmoeten. We zien hoe Palestijnen en Israëliërs elkaar in één ruimte ontmoeten. Om elkaar een hand te geven, elkaar te vertellen wat ze gedaan hebben, elkaar in de ogen te kijken. En te proberen elkaar te vergeven.

De ontmoeting is het begin van een organisatie die Combatants for Peace heet: een groep van voormalige Israëlisch soldaten en Palestijnse strijders die voorbij hun eigen grenzen kijken en elkaar willen begrijpen. Daartoe gaan ze met elkaar in gesprek en organiseren ze vreedzame demonstraties, sinds 2005. Aan de hand van veel archiefmateriaal vertellen filmmakers Stephen Apkon en Andrew Young het verhaal van deze strijdbare groep. Assaf: “Als je met humaniteit naar de andere kant kijkt, kún je elkaar simpelweg niet doden”. Shifa: “We dragen dezelfde boodschap: dat we vrede willen.”

Voorstellingen: zondag 26 maart 2017 – 20:45 (Zaal 1, Filmhuis Den Haag); Maandag 27 maart 2017 – 14:00 (Zaal 1, Filmhuis Den Haag); dinsdag 28 maart 2017 – 21:30 Nutshuis (Voorafgaand aan deze laatste voorstelling houden Jamel Qassas en Assaf Yacobovitz “ om 20.00 uur  “De Vrijheidslezing” in het Nutshuis. Kaartjes voor deze lezing (10,-) en combinatie tickets voor de lezing en de film (16,-) zijn te koop bij het Nutshuis.)

De moeder van een omgekomen jihadist strijdt voor een formele slachtofferstatus voor haar zoon

Filmmaker Jasna Krajinovic laat in “The empty room” een bijzonder portret van de Belgische Saliha Ben Ali zien, wier zoon België verliet om in Syrië de wapens op te pakken, waar hij kwam te overlijden. Nu zet zijn moeder zich in om te voorkomen dat meer jongens besluiten hetzelfde pad op gaan. Saliha Ben Ali’s zoon Sabri is bijna negentien jaar als hij op een dag naar Syrië vertrekt.

De plotselinge en ondraaglijke pijn over de dood van haar zoon maakt dat Saliha in actie komt. Onvermoeibaar zet ze zich in voor een waardig afscheid van de jongeren die in Syrië sterven en vertelt ze het verhaal van haar zoon om andere jongeren te waarschuwen. Samen met andere ouders van wie de kinderen zijn vertrokken naar de jihad in Syrië wisselt ze verhalen uit. Sommige jongeren zijn al gestorven, andere leven nog en hebben contact met hun familie. “Deze kinderen zijn op een kwetsbaar moment in hun leven gehersenspoeld en gekidnapt. Dat mogen we als ouders, maar ook als maatschappij niet laten gebeuren”, zegt Saliha. Ze spreekt in het Belgische parlement en met jongeren op scholen. En ze helpt met onderzoek naar de jihadistische netwerken die de jongeren ronselen.

“The Empty Room” is zeker een belangrijk statement in de openbare discussie rond de zogeheten Syrië-reizigers die door de politiek als groot maatschappelijk gevaar worden gezien en alle geheime diensten van Europa bezighouden.

“The Empty Room”; zondag 26 maart 2017 – 18:15 (Zaal 5, Filmhuis Den Haag); maandag 27 maart 2017 – 10:00 (Zaal 2, Filmhuis Den Haag); woensdag 29 maart 2017 – 17:00 (Zaal 1, Filmhuis Den Haag)

Verkiezingen in Nederland: Wat zeggen Nederlandse partijen over het grote Midden-Oosten?

In dit eerste artikel gaan we in op wat Nederlandse politieke partijen in hun verkiezingsprogramma’s over het Midden-Oosten als regio zeggen.

Er zijn maar 7 partijen die het Midden-Oosten noemen in hun verkiezingsprogramma’s.

De VVD vermeldt het Midden-Oosten als regio acht keer; het meest van alle grote partijen. De VVD gebruikt daarbij woorden als onrust, haat, instabiliteit, conflicten en benadert het Midden-Oosten vanuit een op Nederland gericht veiligheidsperspectief. De VVD beschrijft de regio als één geheel en noemt, met uitzondering van het Israëlisch-Palestijnse conflict, landen niet apart.

Het verkiezingsprogramma van D66 bevat vijf keer de term Midden-Oosten. Ook bij deze partij is de toon bezorgd en negatief en wil de partij zich vooral richten op de mensenrechten en het vergroten van de stabiliteit in de regio.

De Partij van de Arbeid, die de regio drie keer noemt, maakt zich ook zorgen over de mensenrechten. Net als de andere partijen zet de PvdA een overwegend negatieve toon in als het om het Midden-Oosten gaat. Zij ziet Europa graag een voortrekkersrol spelen in het oplossen van de problemen in het Midden-Oosten.

De SP vermeldt het Midden-Oosten twee keer; beiden keren gelinkt aan oorlog.

De huidige kleine partijen (met minder dan tien zetels) hebben nog minder oog voor het Midden-Oosten, behalve de partijen die zich sterk met Israël vereenzelvigen. Zo noemt de ChristenUnie het Midden-Oosten, net als de VVD, wel acht keer. Zij brengt de regio in verband met crises, vluchtelingen, vervolging van christenen en fossiele brandstof. De partij heeft een groot deel van haar programma gewijd aan steun aan Israël. De SGP heeft Israël ook tot een belangrijk onderdeel van haar programma gemaakt en noemt het Midden-Oosten vijf keer, in relatie tot Israël en in relatie tot bedreigde christenen. Het Midden-Oosten als geheel is een brandhaard en een kruitvat, maar Israël is volgens de SGP het land waarmee we meer zaken moeten doen en waarmee we een nog stevigere relatie aan moeten gaan.

De nieuwe partijen VNL en Forum voor Democratie tenslotte, noemen de regio ook. Zij brengen het Midden-Oosten negatief in verband met energie en benadrukken ook de Nederlandse relatie met Israël.

Conclusies

De toon en blik op het Midden-Oosten in de verkiezingsprogramma’s is overwegend negatief. Ook al bestaat de regio uit 22 landen, dan nog worden ze in de programma’s allemaal genoemd in relatie tot de oorlog in Syrië, de vluchtelingencrisis en de verwerpelijke praktijken van IS. Nederlandse partijen hebben geen oog voor de diversiteit van de regio of de specifieke context van de verschillende landen in het Midden-Oosten.

Opvallend is dat geen enkele partij ideeën heeft over het oplossen of het aanpakken van de onderliggende problemen die tot de conflicten in de regio leiden. Geen enkele partij heeft het over politieke, sociaal-maatschappelijke of economische oplossingen die zouden kunnen helpen de instabiele landen in de regio te stabiliseren.

En de landen die wel stabiel zijn? Waarmee wij een andere handel drijven dan wapen- en oliehandel? Waarmee Nederland goede betrekkingen heeft? Landen die kansen bieden voor Nederland, zoals Marokko, Tunesië, Jordanië, en zelfs Koeweit (buiten de olie)? Aan deze landen maken de Nederlandse verkiezingsprogramma’s in 2017 geen woord vuil.

Het konijn van de Groene Zone – Hassan Blasim

Het konijn van de Groene Zone

Voordat het ei in mijn leven kwam, had ik de gewoonte om voor het slapengaan boeken over godsdienst of recht te lezen. Net als mijn konijn was ik vooral actief in de ochtenduren en vlak voordat de zon onderging. Silsaal daarentegen bleef wakker tot diep in de nacht en werd pas rond het middaguur wakker. Voordat hij uit bed stapte, opende hij zijn laptop om op Facebook te kijken naar nieuwe reacties op de discussie van de vorige avond. Daarna ging hij naar de badkamer. Dan kwam hij de keuken binnen, zette de radio aan en luisterde naar het nieuws, terwijl hij eieren bakte en koffiezette. Hij bracht zijn ontbijt naar de tuin en ging aan de tafel onder de parasol zitten eten, drinken en roken, terwijl hij mij ondertussen observeerde.

‘Goedemorgen, Hadjaar, hoe gaat het met de bloemen?’ ‘Het is erg heet dit jaar. Ze zullen niet zo goed groeien,’ antwoordde ik, terwijl ik het groen wegsnoeide.

Silsaal stak een nieuwe sigaret op en keek met een spottend lachje naar mijn konijn. Ik heb zijn irritatie over het konijn nooit begrepen. De oude Oemm Dala was ermee aan komen zetten. Ze had het in het park gevonden, zei ze. We hadden besloten het te houden, tot Oemm Dala de eigenaar had gevonden. Nu waren we een maand verder en het was alweer twee maanden geleden dat ik met Silsaal in deze luxe villa in het noorden van de Groene Zone was ingetrokken. Een vrijstaande villa, omringd door hoge muren. De toegangspoort was voorzien van een geavanceerd elektronisch beveiligingssysteem. We wisten niet wanneer het uur van de waarheid zou aanbreken. Silsaal was een beroeps, maar mij noemden ze ‘het groentje’, want dit was mijn eerste operatie.

Elke week kwam mijnheer Salmaan bij ons op bezoek om te horen hoe het met ons ging en ons gerust te stellen over allerlei zaken. Hij had altijd hasjiesj en een paar flessen alcohol bij zich. Elke keer vertelde hij ons de een of andere flauwe politieke mop en herinnerde ons eraan hoe belangrijk en geheim onze operatie was. Deze mijnheer Salmaan, die een kameraad was van Silsaal, liet aan mij niet veel los. Ze probeerden allebei voortdurend de vinger op mijn zwakke plekken te leggen en vooral mijn gebrek aan ervaring te benadrukken. Ik schonk niet veel aandacht aan ze; ik werd te veel in beslag genomen door de bitterheid van mijn leven en de hoop dat er in één definitieve klap een einde aan de wereld zou komen.

De oude Oemm Dala kwam twee dagen per week. Dan nam ze sigaretten mee, kookte voor ons en maakte het huis schoon. Eén keer had Silsaal geprobeerd haar op stang te jagen door haar in haar billen te knijpen terwijl ze dolma’s stond te maken. Ze had hem met haar pollepel op zijn neus geslagen, tot het bloed eruit stroomde. Daarna had Silsaal afstand van haar genomen en niet meer met haar gesproken. Ze was een energieke vrouw van in de vijftig met negen kinderen. Ze beweerde dat ze een hekel had aan mannen, die volgens haar allemaal egoïstische, minderwaardige klootzakken waren. Haar man had bij het nationale elektriciteitsbedrijf gewerkt. Op een dag was hij uit een straatlantaarn gevallen en overleden. Hij was een dronkaard; ze noemde hem ‘de arak-rat’.

Ik bouwde in een hoek van de tuin een kooi voor het konijn en zorgde er goed voor. Ik weet dat konijnen gevoelige dieren zijn, die je goed moet schoonhouden en voeden. Daar had ik over gelezen op de middelbare school. Toen ik dertien was, had ik een passie voor lezen gekregen. In het begin las ik veel klassieke Arabische poëzie en vertaalde Russische romans. Maar al snel begon dat me te vervelen. Onze buurman werkte als ambtenaar op het ministerie van Landbouw. Op een dag speelde ik met zijn zoon Salaam op het dak van hun huis en vonden we een grote, houten kist, waarop allerlei oude spullen lagen opgestapeld. Die dag verklapte Salaam me een geheim: onder in de kist, die was gevuld met naslagwerken over planten en insecten en boeken over oogsten en irrigatiemethoden, lagen stapels seksblaadjes met foto’s van Turkse actrices. Salaam gaf me een tijdschrift, maar ik nam ook een boek over de verschillende soorten dadelpalmen die in ons land groeien mee. Daarna had ik Salaam niet meer nodig. Ik sloop van ons huis naar het dak van de buren om de bibliotheek in de kist te bezoeken. Dan pakte ik één boek en één tijdschrift en legde wat ik eerder had geleend weer terug. In de periode daarna heb ik een passie voor boeken over planten en dieren ontwikkeld. Ik ging op jacht naar alle boeken die de schappen van de winkels bereikten, tot ik het leger in moest.

Het genot dat ik ontleende aan het lezen van boeken was verontrustend. Ik was voortdurend gebrand op nieuwe informatie. Dan richtte ik me op een bepaald detail en ging op zoek naar referenties in andere boeken. Ik herinner me dat ik een tijdlang alles over ‘de kus’ heb uitgeplozen. Ik bleef doorlezen tot ik er duizelig van werd, alsof ik van een hallucinogene vrucht had gegeten. Zo ontdekte ik dat experimenten hebben aangetoond dat chimpansees elkaar kussen om spanningen en gevoelens van angst en uitputting in de groep te verlichten. Als een wijfje voelt dat buitenstaanders haar gebied willen binnendringen, zoekt ze bescherming bij het mannetje en begint hem te omhelzen en te kussen. Na lang onderzoek kwam ik nog op een ander soort kus; een lange, tropische kus. Er bestaan namelijk tropische vissen die elkaar een halfuur of langer kussen zonder adem te halen.

De donkere dagen van de economische blokkade waren voor mij een periode waarin ik boeken verslond. De elektriciteit werd twintig uur per dag afgesloten, vooral na de reeks Amerikaanse luchtaanvallen op de presidentiële paleizen. Dan kroop ik tegen middernacht mijn bed in, waar ik in het licht van een kaars nog een ander soort kus ervoer: die van een insect dat de Reduvius  Personatus wordt genoemd. Deze insecten kussen niet elkaar, maar nemen enkel genoegen met de mond van slapende mensen. Ze kruipen over iemands gezicht naar de hoek van zijn mond, blijven daar zitten en beginnen te kussen. Tijdens hun daad scheiden ze microscopisch kleine druppeltjes gif af. Als de persoon gezond is en goed slaapt, zal hij wakker worden met in zijn mond een giftige kus ter grootte van vier grote regendruppels.

Ik liep weg uit het leger. Ik kon het systeem van onderdrukking dat er heerste niet verdragen. In de avonduren werkte ik in een bakkerij. Ik moest mijn moeder en vijf broers onderhouden. Ik verloor mijn leeshonger en de wereld werd voor mij een onbegrijpelijk, mythisch beest. Een jaar na mijn vlucht stortte het regime in en kon ik me bevrijden van mijn angst voor gevangenisstraf wegens desertie. De nieuwe regering schafte de dienstplicht af. Toen de cyclus van geweld en sektarische onthoofdingen begon, wilde ik naar Europa vluchten, maar in die periode werden twee van mijn broers afgeslacht. Ze kwamen terug van hun werk in een plaatselijke fabriek voor damesschoenen. De taxichauffeur leverde hen af bij een illegale controlepost, waarna de milities (‘God is groot’) hen naar een onbekende plek brachten. Nadat ze hun lichamen met een elektrische dril hadden doorboord, hakten ze hun hoofden af. We hebben hun lijken op een vuilstortplaats aan de rand van de stad teruggevonden.

Ik was volkomen van slag en verliet het ouderlijk huis, omdat ik de angst die de gezichten van mijn moeder en mijn broers tekende niet meer kon verdragen. Ik voelde me verloren en wist niet wat ik nog wilde in dit leven. In mijn wanhoop huurde ik een kamer in een smoezelig hotel en daar bleef ik, tot mijn neef bij me op bezoek kwam en me aanbood om mee te werken aan een wraakactie die zou worden uitgevoerd door een aantal leden van onze gemeenschap.

De zomerse dagen waren lang en saai. De villa was comfortabel, met een zwembad en een sauna, en leek in mijn ogen zelfs op een sprookjespaleis. Silsaal betrok een kamer op de tweede verdieping, ik nam genoegen met een laken en een kussen op de bank, midden in de grote salon waar ook de bibliotheek was. Ik wilde de tuin en het buitenhek van de villa in de gaten houden, voor het geval er iets onverwachts gebeurde. Bovendien was ik gefascineerd door de enorme boekenkast in de zitkamer. Er stonden ontelbaar veel boeken over religie en nationaal en internationaal recht in, en daartussen dieren van teakhout, in houdingen en vormen die deden denken aan Afrikaanse totems. De totemdieren scheidden de religieuze boeken van de juridische. Zodra het donker was, at ik iets en ging ik naar de kamer, waar ik me op de bank nestelde en in het album van mijn leven bladerde. Daarna pakte ik een boek en begon verstrooid te lezen. De wereld in mijn hoofd was als een zacht zoemend spinnenweb. Het gezoem van een stervend leven. Van adem die wordt ingehouden. Van lelijke, dunne vleugels die voor de laatste keer fladderen.

Drie dagen voor het laatste bezoek van mijnheer Salmaan vond ik het ei. Die dag werd ik zoals altijd vroeg wakker. Ik pakte vers water en iets te eten en ging naar buiten om naar mijn vriend het konijn te gaan kijken. Toen ik het deurtje van de kooi opendeed, huppelde het dartel de tuin in. In de kooi lag een ei. Ik pakte het op en bekeek het in een poging de absurditeit van de situatie te doorgronden. Het was te klein voor een kippenei. Ik werd onrustig en ging ermee naar de kamer van Silsaal. Ik maakte hem wakker en vertelde hem over het ei. Silsaal pakte het ei en keek er een paar minuten naar. Daarna lachte hij spottend en zei: ‘Hadjaar, ik waarschuw je, je
kunt me maar beter niet in de maling nemen.’ ‘Wat bedoel je? Ik heb dat ei daar niet neergelegd,’ zei ik fel. Silsaal wreef in zijn ogen, sprong uit bed en begon me als een waanzinnige uit te schelden. We liepen naar de poort van de villa en controleerden het elektronische beveiligingssysteem. We inspecteerden de muren en doorzochten de tuin en alle kamers, maar zagen niets verdachts.

Een ei in een konijnenhok! We konden niets anders bedenken dan dat iemand een grap met ons had uitgehaald. Dat iemand de villa was binnengeslopen en het ei naast het konijn had gelegd. ‘Misschien is het wel een geintje van die hoer van een Oemm Dala. Dat vervloekte konijn ook,’ zei Silsaal, en hij hield verder zijn mond. We wisten allebei dat Oemm Dala ziek was en dat ze de afgelopen week niet bij ons was geweest. Dat we geen vuurwapens in huis hadden, maakte onze angst nog groter. Tot de dag waarop we onze opdracht moesten uitvoeren, was wapenbezit niet toegestaan. Ze waren bang voor huiszoekingen, want de meeste politici woonden in de Groene Zone, wat regeringsgebied was. Wij hadden onze intrek in de villa genomen onder het voorwendsel dat we de bodyguards van een parlementslid waren. Silsaal werd woedend en eiste van me dat ik het konijn zou slachten, maar ik weigerde en probeerde hem aan het verstand te brengen dat het konijn niets met dit voorval te maken had. ‘Dat ellendige beest van jou heeft dat ei toch gelegd, of niet soms?’ brulde hij, terwijl hij naar zijn kamer liep. Ik zette koffie en liep de tuin in om het konijn te observeren, dat zijn eigen keutels zat op te eten. Ze zeggen dat uitwerpselen vitamine B bevatten, die wordt geproduceerd door kleine organismen in de ingewanden. Even later kwam Silsaal terug met zijn laptop. Hij mompelde in zichzelf en af en toe vervloekte hij mijnheer Salmaan. Terwijl hij op zijn Facebook-pagina keek, zei hij dat we vanaf dat moment vierentwintig uur per dag alert moesten zijn. Hij wilde dat ik voortaan in zijn kamer op de tweede verdieping zou overnachten, want van daaruit konden we de toegangspoort van de villa en de muren beter in de gaten houden. We doofden alle lichten en gingen in Silsaals kamer zitten. Om beurten deden we een inspectieronde door de villa.

Er gingen twee nachten voorbij zonder dat er iets verdachts gebeurde. Het was rustig en de villa was in een diepe stilte verzonken. Tijdens mijn verblijf in de kamer van Silsaal kwam ik erachter dat hij op Facebook was geregistreerd onder de schuilnaam ‘Oorlog en vrede’ en dat hij als profielfoto een houtskooltekening van Tolstoj had gekozen. Hij had meer dan duizend Facebook-vrienden, van wie de meeste schrijvers, journalisten en intellectuelen waren. Hij nam deel aan discussies en presenteerde zichzelf aan hen als een intelligente bewonderaar, die zijn denkbeelden en analyses van het geweld in zijn land op een wijze en bescheiden manier onder woorden bracht. Eén keer ging hij zelfs met mij in debat over de staatssecretaris van Cultuur en legde me uit hoe gecultiveerd, menselijk en intelligent die was. Maar op dat moment was ik niet geïnteresseerd in een discussie over de staatssecretaris. Ik zei tegen hem dat mensen die ons soort werk deden, zich verre van discussies op het internet moesten houden. Hij wierp me een van zijn sarcastische, professionele blikken toe en zei: ‘Bekommer jij je maar om dat eieren leggende konijn van jou, meneertje Hadjaar.’

Toen mijnheer Salmaan eindelijk op bezoek kwam, voer Silsaal tegen hem uit en vertelde hem over het ei. Mijnheer Salmaan nam ons verhaal niet serieus en veegde onze verdenkingen aan het adres van Oemm Dala resoluut van tafel. Hij verzekerde ons dat ze betrouwbaar was en dat ze al jaren voor hen werkte. Toen Silsaal hém van verraad begon te beschuldigen, kregen ze ruzie. En ik zat erbij en keek ernaar. Uit hun woordenwisseling maakte ik op dat mensen in de wereld van sektarische en politieke afrekeningen vaak werden bedrogen vanwege grotere belangen. Het kwam geregeld voor dat de heersende partijen huurmoordenaars aan elkaar uitleverden, als onderdeel van grotere deals over politieke posities, of om grootschalige corruptiezaken in de doofpot te stoppen. Maar mijnheer Salmaan ontkende alle beschuldigingen van Silsaal en vroeg ons kalm te blijven, want de liquidatie zou over twee dagen plaatsvinden. We gingen in de keuken zitten, waar mijnheer Salmaan ons een gedetailleerde uitleg gaf van het plan. Hij haalde twee pistolen met geluiddempers uit zijn zak en zei tegen ons dat we direct na de operatie ons geld zouden ontvangen en na afloop naar een andere plek, aan de rand van de hoofdstad, zouden worden gebracht. ‘Een konijnenei! Wat ben jij toch een grapjas, groentje,’ fluisterde hij me toe voordat hij vertrok.

Mijn laatste nacht met Silsaal bleef ik tot diep in de nacht wakker. Ik maakte me zorgen om het konijn, want het zag ernaar uit dat Oemm Dala lang weg zou blijven. Het konijn zou omkomen van honger en dorst. Terwijl Silsaal zoals altijd bezig was op Facebook, bleef ik bij het raam de tuin observeren. Hij liet me weten dat hij in discussie was met de staatssecretaris van Cultuur over het probleem van sektarisch geweld en de oorsprong ervan. Ik begreep van hem dat de staatssecretaris tijdens het bewind van Saddam Hoessein een romanschrijver was geweest en dat hij drie boeken over soefisme had geschreven. Op een dag was hij met zijn echtgenote op een feest in de luxe villa van een architect, met uitzicht op de Tigris. Zijn echtgenote was een betoverende verschijning en net zo ontwikkeld als haar man, met een grote belangstelling voor oude islamitische manuscripten. De directeur van de veiligheidsdienst, die familie was van de president, was ook uitgenodigd. Na afloop van het feest gaf de directeur zijn mensen opdracht de drie romans van onze vriend te lezen. Een paar dagen later werd hij gearresteerd op beschuldiging van opruiing tegen de staat en de partij. Ondertussen deed de directeur allerlei voorstellen aan de vrouw van de schrijver, in ruil voor de vrijlating van haar man. Toen ze weigerde op zijn avances in te gaan, gaf de directeur een van zijn mannen opdracht haar voor de ogen van haar man te verkrachten. De vrouw is daarna naar Frankrijk geëmigreerd en daar ondergedoken. Midden jaren negentig hebben ze de schrijver vrijgelaten. Hij reisde naar Frankrijk om zijn vrouw te zoeken, maar ze was spoorloos. Na de val van het regime keerde hij terug naar zijn land en werd hij benoemd tot staatssecretaris van Cultuur. Het levensverhaal van de staatssecretaris leek op de plot van een Bollywood-film, maar ik was vooral verbaasd over de vele details die Silsaal over zijn leven wist te vertellen. Het viel me op dat hij grote bewondering koesterde voor de persoonlijkheid en de algemene ontwikkeling van de man. Toen ik hem vroeg tot welke religieuze gemeenschap hij behoorde, bleef hij me het antwoord schuldig. Vervolgens probeerde ik iets te weten te komen over ons doelwit, maar hij antwoordde dat een groentje zoals ik dat soort dingen niet hoorde te weten. Het was mijn taak om de auto te besturen en Silsaal was degene die het schot zou lossen met zijn gedempte pistool.

De volgende ochtend zaten we in de auto voor een parkeergarage in het centrum van de stad te wachten. Het doelwit zou aankomen in een rode Toyota Crown en op het moment dat hij de garage zou binnenrijden, zou Silsaal uitstappen, hem naar binnen volgen en neerschieten.
Daarna zouden we in onze auto naar onze nieuwe verblijfplaats aan de rand van de stad rijden. Daarom had ik het konijn meegenomen en in de kofferbak van de auto gezet.

Toen Silsaal een bericht op zijn mobiele telefoon ontving, trok hij wit weg. Het was niet de bedoeling dat we langer dan tien minuten op ons doelwit moesten wachten. Ik vroeg hem of alles goed ging, waarop hij begon te schelden en met zijn hand op zijn knieën sloeg. Ik werd ongerust. Na een korte aarzeling gaf hij me zijn mobieltje en liet me een foto zien van een konijn dat op een ei zat. Het was een slechte foto en er was duidelijk mee geknoeid. ‘Weet je wie die foto heeft gestuurd?’ vroeg Silsaal. Ik schudde mijn hoofd. ‘De staatssecretaris!’ ‘Wat?’ ‘De staatssecretaris is ons doelwit, Hadjaar.’

Ik stapte uit. Mijn bloed kookte van woede over Silsaals domheid en over de waanzin van deze onzinnige operatie. Er verstreek meer dan een kwartier, maar het doelwit verscheen niet. Toen ik Silsaal meldde dat ik me uit de operatie wilde terugtrekken, stapte hij op zijn beurt uit de auto en vroeg me geduld te hebben en nog even te wachten, omdat we nu allebei gevaar liepen. Daarna ging hij weer in de auto zitten en probeerde mijnheer Salmaan te bellen. Ondertussen liep ik naar een winkel in de buurt om een pakje sigaretten te kopen. Mijn hart bonsde als een razende, zo kwaad was ik.

Voordat ik bij de winkel was aangekomen, ontplofte de auto en vloog in brand. En Silsaal en het konijn bleven als verkoolde lijken achter.

In januari verscheen een verzameling van Blasim’s verhalen in het Nederlands, “Lijkententoonstelling”, vertaald uit het Arabisch door Djûke Poppinga en Richard van Leeuwen (met dank aan Hisham Hamad), uitgegeven door Jurgen Maas. Zie http://www.uitgeverijjurgenmaas.nl/lijkententoonstelling

Sjorren aan een muurvast stelsel – deze Libanezen doen het

De correspondent voor Der Spiegel in Beiroet krijgt zijn stukken over Libanese politiek niet geplaatst. ‘De redactie vindt het allemaal te ingewikkeld voor onze lezers,’ zegt hij.

Het is dan ook alleen in hoofdlijnen simpel: in Libanon wordt politiek volledig bepaald door de balans tussen religieuze bevolkingsgroepen. Elke groep heeft een leider die meestal al decennia aan de macht is. Deze godfathers, zoals een lokale intellectueel hen noemt, hebben oorlogen en aanslagen overleefd. Ze hebben zelf gevochten en opdracht gegeven tot aanslagen. Ze sluiten allianties en vormen coalities, en verbreken die weer om over te stappen naar wie eerder de tegenstander was. Al naar gelang het hun eigen positie ten goede komt.

Niet te doorgronden voor buitenstaanders, uitermate frustrerend voor Libanezen die verlangen naar democratie. Het verzuilde politieke systeem is namelijk diep geworteld in alle sectoren van de samenleving. In een Hezbollah-gebied heb je Hezbollah nodig om aan een baan te komen. Als je een bouwvergunning wilt regelen in een Soennitische wijk klop je aan bij de Future Movement van premier Hariri. De overheid is verzwakt door alle sektarische politiek en door cliëntelisme, men voelt zich meer beschermd door eigen politieke connecties dan door de politie.

De ‘godfathers’ sluiten allianties en vormen coalities, en verbreken die weer om over te stappen naar wie eerder de tegenstander was

Een Libanese vrouw illustreert wat dat betekent aan de hand van een incident: ‘Toen ik laatst op de snelweg een aanrijding had met een andere auto, ontstond er een conflict met die bestuurder. Mijn eerste gedachte was: Wie van de politieke leiders in dit gebied ken ik, wie kan ik bellen om hulp als deze ruzie uit de hand loopt?’ Verzuiling vind je terug in het onderwijs, in de economie, in de media, in de veiligheidssector, in het hele Libanese leven. Er zijn maar weinig burgers niet afhankelijk van hun groep en hun leider.

In de afgelopen jaren zijn er meerdere politieke organisaties ontstaan die zich afzetten tegen de sektarische indeling van het land. De bekendste is Beirut Madinati (Beirut is mijn stad), voortgekomen uit de beweging die in mei dit jaar meedeed aan de gemeenteraadsverkiezingen. Beirut Madinati had een kieslijst met kandidaten uit alle religieuze groeperingen, evenveel mannen als vrouwen. Hun programma was gericht op lokaal bestuur dat het leven van burgers in de stad echt ten goede zou komen. Ook in andere steden ontstonden Madinati-groepen en het lukte hen veel kiezers te mobiliseren. Het waren er niet genoeg om de zittende partijen met hun professionele organisatie en ruime toevoer aan fondsen uit het zadel te krijgen. Ze waren zich wel een hoedje geschrokken en vroegen zich af of ze misschien wat meer aansluiting moesten zoeken bij de burgers.

Het relatieve succes van de nieuwkomers leidde even tot een gevoel van euforie en verwachting onder de activisten: hervormingen waren misschien toch mogelijk. Dat gevoel is weggeëbd. De nieuwe president en de recent gevormde regering zijn allemaal heel erg van de oude garde. Ook de toenemende macht van Hezbollah, nu de machtsbalans in de regio verschuift richting Iran en Assad, zijn niet bemoedigend voor de mensen die hervormingen willen.

En toch gaan ze onverstoorbaar door. Beirut Madinati heeft in de afgelopen maanden gewerkt aan een institutionalisering van de beweging. In het architectenkantoor waar het bestuur vaak bijeenkomt vertelt bestuurslid André Sleiman: ‘We hebben een alternatieve gemeenteraad gevormd en volgen het lokale bestuur op de voet. We willen niet alleen meer transparantie van de bestuurders, we willen ook invloed uitoefenen op besluitvorming.’

Ook de andere Madinati-groepen buiten Beiroet zijn nog actief, net als diverse andere nieuwe politieke burgerbewegingen. Ze verschillen van de You Stink-beweging die in 2015 de gemoederen bezighield. You Stink was een breed gedragen protestcampagne tegen de vuilniscrisis in het land. Het wanbestuur rond de vuilverwerking symboliseerde het totale gebrek aan belangstelling van politici om dienstbaar te zijn aan burgers, en die waren dat zat. You Stink bleek echter niet veel meer te doen dan kritiek leveren. Initiators en achterban trokken zich terug of richtten hun aandacht op meer constructieve projecten.

De jonge activisten worden soms afgedaan als elitair. Ze zouden ver afstaan van gewone mensen, niet snappen hoe stug en taai de sektarische mechanismen zijn, hoe arm en afhankelijk de bevolking is. Het gaat inderdaad om hoogopgeleiden, advocaten, architecten, ontwerpers, maar hun gedrevenheid maakt indruk. Tijdens een autorit door dikke mist, in het donker allerlei bergpassen overstekend op weg naar een focusgroep met politieke activisten en politieke partijen, vertelt de jonge vrouw die ons begeleidt: ‘Toen mijn Amerikaanse studievisum plotseling en zonder enige uitleg werd geannuleerd was dat voor mij heel vernederend. Ik besloot toen om me helemaal te gaan inzetten voor mijn land.’ Ze traint nu politici en activisten, en voert campagnes voor meer toegang tot openbare ruimtes in steden.

De activisten zijn zich ervan bewust dat hun inzet niet zal leiden tot revolutie, maar dat veranderingen heel geleidelijk zullen gaan. Hun strategieën zijn gericht op de lange termijn. De nieuwe lokale partijen bereiden zich voor op de volgende gemeenteraadsverkiezingen en die zijn pas in 2022. ‘We gaan ons best doen om te wortelen in alle wijken,’ vertelt Maya Saikali, ook bestuurslid van Beirut Madinati. ‘We moeten leren fondsen werven,’ zegt Rawan Yaghi van Baalbek Madinati, ‘om op te kunnen tegen de zittende macht.’

Ze lijken een lange adem te hebben.

Heeft de jeugd de toekomst? Dan heeft de Arabische wereld een geweldige toekomst

De Arabische wereld biedt enorme mogelijkheden voor economische en sociale groei, zo blijkt uit het nieuwe Arab Human Development Report, dat zeven jaar na de vorige editie verschijnt. Er is één duidelijke voorwaarde: kinderen en jongeren moeten daarvoor de mogelijkheid krijgen. Liefst twee derde van de Arabische bevolking is jonger dan dertig  jaar. Vergelijk dat met het vergrijsde Nederland, waar nog geen twintig procent onder de dertig is.  De huidige Arabische kinderen en jongeren, van Marokko tot Irak en van Syrië tot Jemen, zijn ook nog eens beter opgeleid, maatschappelijk actiever, gezonder en beter verbonden met de rest van de wereld dan vorige generaties in de regio. Het is daarom nu het uitgelezen moment voor Arabische regeringen om meer en duurzamer te investeren in de jeugd. Of dat ook gaat gebeuren? Dat blijft de bange vraag. Er is echter  reden voor hoop.

De deskundigen van het UNDP (United Nations Development Programme) onderbouwen hun conclusies op grond van gegevens die zijn verkregen aan de hand van een aantal criteria voor de ‘menselijke ontwikkeling’ in de Arabische regio. Zoals: hoe ziet de levensstandaard eruit? Welke factoren dragen (positief of negatief) bij aan menselijk welzijn? Hoe zit het met onderwijs, inkomen, gezondheidszorg, mensenrechten, armoede, gelijkheid?

Wat de 274 pagina’s boordevol grafieken, statistieken en analyses ons uiteindelijk leren is dat de grote politieke en maatschappelijke ontwikkelingen sinds de opstanden van 2011 het des te urgenter maken dat de landen in de regio investeren in hun jeugd. “In dit belangrijke tijdsgewricht in de historie van de regio is een maatschappelijke betrokkenheid en empowerment van jongeren essentieel om een nieuwe en meer duurzame basis te leggen voor stabiliteit.”

Realiteit van vandaag
Deze oproep getuigt van optimisme en een geloof in vooruitgang, juist ook in de Arabische wereld. Maar dan is er het contrast met de realiteit van vandaag, die schrijnend naar voren komt in de vele cijfers en tabellen. De schrijvers identificeren zes factoren die belemmerend werken voor de ontwikkeling van jongeren. Een karig aanbod van passend werk; beperkte deelname aan het politieke leven; onderwijs en gezondheidszorg van onvoldoende niveau; mismanagement van religieuze, etnische en culturele verschillen in de samenleving; traditionele normen en gebruiken die de gelijkheid tussen man en vrouw belemmeren; en voortdurende oorlogen en conflicten.

Alle kinderen naar school
Is de situatie hiermee hopeloos, ondanks de onwaarschijnlijke potentie die de regio met zoveel jongeren heeft? Zeer zeker niet. Wat opvalt is dat de meest deprimerende statistieken en analyses voortkomen uit vergelijkingen met andere delen van de wereld. In veel mondiale lijstjes komt de Arabische regio er slecht vanaf. Tegelijkertijd laat het rapport zien dat er de afgelopen jaren in de regio wel degelijk vooruitgang is geboekt. Om er een paar te noemen: het percentage kinderen dat is ingeschreven in het basisonderwijs is gestegen van 79 procent in 1999 naar ruim 88 procent in 2012. In veel landen in de regio gaan inmiddels bijna alle kinderen naar de basisschool. Het aandeel vrouwen dat buitenshuis werkt is de laatste jaren in alle Arabische landen gegroeid. Steeds meer vrouwen organiseren zich in politieke of maatschappelijke bewegingen en strijden voor hun rechten. In alle Arabische landen is het sterftecijfer onder jongeren afgenomen — met uitzondering van Syrië en Irak. Deze cijfers stemmen hoopvol. De achterstand met andere regio’s is soms nog immens, maar de meeste kinderen en jongeren hebben betere vooruitzichten dan een paar decennia geleden. Is dat niet waar het uiteindelijk om gaat?

Drie strategieën
Om de enorme potentie van de Arabische wereld te benutten, schetst het rapport drie strategieën voor de komende jaren. Ten eerste: de randvoorwaarden voor jongeren versterken, zoals onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en sociale zekerheid. Daarnaast de mogelijkheden voor jongeren vergroten om zich te ontwikkelen, via werk, deelname aan politieke besluitvorming en de garantie van politieke en sociale rechten. En ten slotte: het realiseren van vrede en veiligheid, door betere regionale samenwerking waarbij juist ook de jongere generaties moeten worden betrokken.

Verzilveren
Werk aan de winkel dus. De cijfers zien er op het eerste gezicht immers niet goed uit. Maar wie verder kijkt, ziet kleine, maar belangrijke stappen op weg naar een betere toekomst. De schrijvers van het rapport beschouwen de grote groep jongeren als een massive potential for building the future, maar waarschuwen dat dit in het slechtste geval kan omslaan in een overwhelming power for destruction. Niet alleen de regio zelf, maar ook de rest van de wereld heeft er baat bij als deze potentie ten volle wordt verzilverd. Laat dit een opdracht zijn voor ons allen.

Voedselactivist Kamal Mouzawak: “Je kunt niet met iedereen praten, maar wel met iedereen eten”

We ontmoeten elkaar in de imposante bibliotheek van het Prins Claus Fonds aan de Amsterdamse Herengracht. Omringd door boekenkasten die tot aan het plafond reiken, gevuld met literatuur, poëzie en fotobundels uit de hele wereld. Ik vind er A Complete Insiders Guide to Lebanon, een reisgids over het ‘echte’ Libanon. Kamal Mouzawak bracht het uit in 2008, in een tijd dat hij nog van hot naar her rende om alle projecten die ontsproten aan zijn activistische brein op te zetten. Inmiddels heeft hij geaccepteerd niet altijd alles te kunnen doen.

Met zijn jas over zijn schouders gedrapeerd – het is een koude decemberdag — schenkt Mouzawak ons beiden een glas water in. Ik begin het gesprek in Arabisch, maar schakel snel over op Engels. Zijn Libanese dialect gaat me te snel. De eerste vraag komt niet van mij, maar van Mouzawak. Waarom ik de Arabische taal leer? Als ik vertel dat het Midden-Oosten mij al lang interesseert, lijk ik een pavlovreactie bij hem op te wekken. “Ik weet niet wat dat betekent, het Midden-Oosten.” Hmm, dit belooft een interessant gesprek te worden. “Een land als Tunesië of Marokko heeft niets gemeen met Libanon. Ook de Levant en de Golf zijn totaal verschillende werelden. Ik heb nooit in mijn leven een kameel gezien. Maar toch spreken we vanaf de andere kant van de wereld van ‘het Midden-Oosten’ of ‘de Arabische wereld’. Ik weet niet wat dat betekent.”

Stoort het je dat veel mensen het Midden-Oosten als één regio zien?
Andersom zien mensen in het Midden-Oosten Europa als één regio. In Libanon denkt men dat alle Ethiopiërs dienstmeiden zijn en dat alle Egyptenaren bij een tankstation werken. Mensen houden ervan om etiketten op te plakken en te generaliseren. Ze begrijpen niet dat het leven bestaat uit nuance en verschillen. Dus ja, het stoort me, en daarom moeten we een ander verhaal vertellen. Jij door te schrijven, ik door te koken, ieder op zijn eigen manier. Niet om het Midden-Oosten beter bekend te maken, maar om de wereld beter bekend te maken.”

Samen eten
Die uitnodiging neem ik graag aan. Kamal Mouzawak (47) wordt geëerd door het Prins Claus Fonds omdat hij er al vele jaren in slaagt Libanezen van alle achtergronden en gezindten bij elkaar te brengen, door samen te koken en samen te eten. Mouzawak gebruikt lokaal voedsel, traditionele recepten en lange tafels met veel eten om mensen met elkaar te verbinden. In 2004 organiseerde hij de eerste Souk el-Tayeb, ‘markt van het goede’, waar lokale voedselproducenten — vaak kleine biologische boeren — hun producten rechtstreeks verkopen aan de stedelingen in Beiroet. De markt werd een succes en nieuwe initiatieven volgden. In de restaurants van Tawlet (’tafel’) bereiden vrouwen uit het hele land traditionele, regionale recepten. En in de gastenverblijven van Beit (‘huis’) kunnen Libanezen zich onderdompelen in de rijkdom van het Libanese platteland. De commissie van de Prins Claus Prijzen roemt Mouzawak omdat hij, als ‘hoeder van het culinaire erfgoed’ aanzet tot ‘verzoening en respect tussen de verschillende gemeenschappen’.

De motivatie om jou de Prins Claus Prijs toe te kennen is uitgebreid. Welke reden is voor jou het meest belangrijk?

Lachend: “Ik weet de redenen niet.”

Het zijn er nogal wat. Inspireren tot verzoening tussen gemeenschappen, benadrukken van het belang van boerengemeenschappen…
“Die eerste is voor mij het belangrijkste.”

Waarom?
“Ik ben in maar één ding geïnteresseerd: menselijke ontwikkeling. Hoe kun je individuen bewegen het beste te doen wat ze kunnen? Ik probeer dat op een heel simpele manier.” Hij laat me het motto van Souk el Tayeb zien. “Make food, not war. Niets anders dan dat. Ik ben geboren in 1969, de oorlog in Libanon begon in 1975. Ik heb nooit begrepen waarom er oorlog was. Ik vroeg me altijd af wie er gelijk had en wie ongelijk. Tot ik me realiseerde dat iedereen gelijk en ongelijk heeft op hetzelfde moment. Het gaat erom dat we een gemeenschappelijke basis vinden voor ons allemaal. De meest simpele basis is de grond waarop we leven, die dezelfde landbouw voortbrengt en waarvan we hetzelfde eten bereiden. Dus waarom bouwen we daar niet op voort?”

Waarom biedt juist voedsel zo’n goede gemeenschappelijke basis?
“Het is heel eenvoudig. Je kunt niet drie keer tot vijf keer per dag seks hebben, althans: ik niet. Maar je kunt wel drie keer per dag eten. Je kunt niet met iedereen praten. Maar je kunt wel met iedereen eten. Dat is voor iedereen een basisbehoefte. En belangrijker nog: het is de meest oprechte en authentieke uitdrukking van onze geschiedenis en traditie. Ik ben niet Libanees gekleed, woon niet in een traditioneel Libanees huis en ik weet niet meer hoe ik typisch Libanees moet zingen of dansen. Al deze verschillende uitdrukkingen van traditie zijn we grotendeels kwijtgeraakt. Maar eten is door de tijd met ons meegereisd. Voedsel is wat dit land produceert en altijd heeft geproduceerd.”

Welke rol speelt eten in Libanon?
“De Libanese cultuur is er een van vieren, van samenkomen. Dat doe je niet met thee en een koekje. Een lunch op zondag duurt al gauw drie uur. Dan heb je niet genoeg aan een stuk vlees en een aardappel, daarmee ben je in tien minuten klaar. We hebben een cultuur van delen en uiten. Daar hoort een decor bij, met alle accessoires eromheen. Dat is eten.”

Wonderlijke geheimen van het leven
Mouzawak komt uit een boerenfamilie en groeide op in de natuur van Jeita, een klein dorp ten noorden van Beiroet. De familie van zijn vader bewerkte het land. Libanon heeft naar verhouding de grootste hoeveelheid bebouwbare landbouwgrond van de regio, maar die wordt onvoldoende benut. De burgeroorlog (1975-1990) speelde hierin een rol, net als de vele conflicten en oorlogssituaties waarin Libanon tot op de dag van vandaag direct of indirect bij betrokken is. Maar het is ook een houding van Libanezen, vertelt Mouzawak. “Landbouw is ontzettend ondergewaardeerd. Als we aan ontwikkeling denken, denken we alleen aan de steden. Maar steden moeten gevoed worden door het platteland. Alleen, in Libanon wil niemand boer worden. Net als in veel andere talen is ook bij ons boer een scheldwoord. Shoe fellah!’Wat jij, boer!’ Dat zeggen we als we iemand vervelend vinden. We moeten daarom erkenning geven aan de boeren, zodat ze weer trots zijn op wat ze doen. En zodat hun kinderen hetzelfde gaan doen.”

Wanneer ontstond die trots bij jou?
“Mijn familie werkte op het land, dus ik weet wat dat is: een prachtig geheim van het leven. Niemand kan verklaren dat een simpel radijszaadje, met een beetje aarde en een druppel water, ontspruit tot leven. Dat is het grote wonder, en dat wil ik vieren. Tegelijkertijd heb ik de oorlog meegemaakt. Nog niet zo lang geleden stonden onze levens op het spel, en kon je zomaar worden geraakt door een sluipschutter, autobom of granaat. Je moet dus koesteren wat je hebt, niet treuren over wat je hebt verloren. Dit alles komt hier voor mij samen: de waarde én de wonderlijke geheimen van het leven.”

Op de Souk el Tayeb verkopen voedselproducenten zelf hun producten. Waarom is dit zo belangrijk?
Hij wijst naar mijn lege koffiebeker. “Vond je de koffie lekker? Het was een gewone koffie, toch? Maar als ik het was die de koffiebonen had geplant, geroosterd en gemalen en de koffie helemaal zelf had gemaakt, dan zou dit geen gewone koffie zijn geweest. Dan zou het Kamals koffie zijn geweest. En als jij die koffie opdrinkt, steun je Kamal. Het gaat niet om de koffie zelf. Koffie is slechts een middel om mensen bij te staan.”

Op welke manier?
“Als Kamal koffie maakt, maar er is geen Mark om de koffie te drinken, dan heeft de koffiemaker geen bestaansrecht meer. Het is dus een uitruil. Als mensen naar de Souk el Tayeb komen, vormen ze een gelijkwaardig platform. Iemand kan miljarden op zijn bankrekening hebben staan, maar weet dan nog steeds niet hoe hij een tomaat moet maken. Die tomatenproducent weet dat wel. Dat brengt mensen bij elkaar. Ik ben een boer en ik heb jou nodig omdat ik je mijn tomaat wil verkopen. Maar jij hebt mij net zoveel nodig omdat jij een tomaat wilt.”

In vijftien jaar tijd ontwikkelde deze wekelijkse boerenmarkt in Beiroet zich tot een organisatie met uiteenlopende projecten door het hele land. “We begonnen met de markt, waarbij we boeren naar de stad brachten. Toen dachten we: waarom brengen we de stad niet ook naar het platteland? Dus gingen we één keer per jaar naar een dorpje, vroegen we lokale koks om te koken en organiseerden we een lunch op zondag. Dat werd een succes. Vervolgens dachten we: waarom doen we dit maar één keer per jaar? Dus hebben we de Tawlet-restaurants opgezet, eerst in Beiroet, daarna regionaal voor de typische keuken van iedere regio. Dat leidde ertoe dat we de boeren en koks wilden ondersteunen om nog beter te worden in wat zij doen. We ontwikkelden een capacity building-programma, over hygiëne, kooktechnieken, financiën, marketing. Deze kennis wilden we ook inzetten voor de mensen die dit het hardste nodig hebben, dus we zijn gaan werken in de Palestijnse vluchtelingenkampen, met Syrische vluchtelingen en met arbeidsmigranten. En in 2015 dachten we: mensen vinden het prachtig om de regio’s te ontdekken, dus waarom brengen we hen alleen daarheen voor het eten en niet om te verblijven? Zo ontstond Beit.”

Creëren van verandering
De charme van het verhaal van Mouzawak is dat alles zo eenvoudig en vanzelfsprekend klinkt. Er was geen langetermijnplan, het een volgde logisch op het ander. Alle goede dingen zijn eenvoudig, zegt hij me een paar keer. Je moet ze gewoon doen. Zonder valse bescheidenheid weet hij het uitzonderlijke van zijn werk te relativeren, en tegelijkertijd de waarde ervan te benadrukken. Want hij is overtuigd van het belang van samen koken en samen eten, en van mensen in contact brengen met al het voedzame dat de grond onder hun voeten te bieden heeft. Naast ondernemer of kok voelt hij zich vooral een activist. “Het gaat erom verandering te creëren. Dat geldt voor iedereen. Als jij woorden schrijft die helemaal niets teweegbrengen in het hart of de geest van ook maar één persoon, dan stop ik nu met praten. Activisme betekent voor mij verandering realiseren met alles wat we doen.”

Die verandering zoekt hij ook in zijn werk met Syrische vluchtelingen. In een prachtige longread voor The Guardianschrijft journalist Wendell Steavenson over de kooklessen die Mouzawak organiseert voor Syrische vrouwen in Libanon. Kan voedsel ook een rol spelen in het veranderen van de situatie in Syrië zelf? Mouzawak gooit zijn hoofd omhoog en klakt met zijn tong: het karakteristieke Arabische gebaar voor ‘nee’. “We moeten onszelf niet in de maling nemen. Eerst moet de oorlog stoppen, dan moeten mensen minimale rechten krijgen en pas daarna kunnen we kijken naar manieren om dingen samen te doen. Koken en eten is daar een van. Maar nee, je neemt niet een schotel tabouleh mee naar het oorlogsfront.”

Zie je wel soortgelijke initiatieven in andere delen van de regio?
“Op veel plaatsen beginnen mensen voedsel en eten te gebruiken als een manier om samen te komen. Ik ken een project in Gaza, ‘Gaza kitchen’, dat is echt ongelooflijk. En een soortgelijk project is in Pakistan gestart. Dus ja, er zijn meer van dit soort initiatieven. En waar wij kunnen helpen, daar doen we dat. Hoe meer dit gebeurt, hoe beter.”

Denk je dat dit concept overal ter wereld kan werken?
“Ja, maar daarbij gaat het niet om de Libanese keuken. Natuurlijk promoot ik Libanon, maar dat doe ik in Libanon, voor Libanon. Ik kreeg vandaag een telefoontje uit Koeweit, waar we een evenement organiseren. Het meest interessante daar vind ik om een gemeenschappelijke keuken te bouwen met Koeweitse vrouwen en Koeweitse tradities. We sturen niet een Libanese superster om daar te gaan koken. We zijn geen restaurant. We doen nu ook een project in Parijs, waarbij ik het vooral spannend vind ons te richten op alle verschillende bevolkingsgroepen die het Parijs en Frankrijk van vandaag de dag vormen. Een derdegeneratie-Vietnamees is net zo Frans als de andere Fransen. Net zoals een tweedegeneratie-Marokkaan. Dat allemaal bij elkaar is wat Frankrijk tegenwoordig is. En hoe zou de keuken van Amsterdam eruitzien? Dat is de man die kroketten en broodjes ham verkoopt, maar ook de Surinaamse keuken. Hieraan werken is mijn droom. Ik ben een ambassadeur van alle tradities en identiteiten door middel van cuisine.”

Hij voegt de daad bij het woord en haalt een pak stroopwafels uit zijn tas. “Dit is Nederland. Waarom zouden we over de hele wereld dezelfde stomme koekjes eten?” Hij reikt me er een aan. “Ik ben naar Amsterdam gekomen, dus ik eet stroopwafels.”

Wat betekent de Prins Claus Prijs voor jou?
“Het is een prachtige erkenning.”

Gaat het jullie werk verder helpen?
“Maak je een grapje? Natuurlijk. Het is net als bij de Oscars: een film wint een Oscar en iedereen wil die film zien. Maar die film was er al lang. We kunnen niet over alles een mening hebben, dus we hebben ranglijstjes en beoordelingen nodig die ons vertellen wat goed is en wat slecht. Door deze prijs weten we dat wij de goede dingen doen.”

Maar dat wist je toch al?
“Nee, dat weet je nooit. Het is pretentieus om zeker te weten dat je iets goeds doet. Hoe kun jij zeker weten dat je een mooi artikel zult schrijven? Elke morgen werk ik op mijn laptop aan een tafeltje in ons restaurant in Beiroet. En iedere keer als ik de eerste gasten zie binnenlopen denk ik: gelukkig, het werkt nog. Elke dag opnieuw. Een gast die binnenloopt is een bevestiging dat je nog steeds de goede dingen doet. Deze prijs…” Hij begint te lachen. “Deze prijs is een heel grote bevestiging.”

Wat hoop je dat deze prijs jullie gaat brengen?
“Zoals bij de Oscars. Mensen gaan nu de Tawlet als een betere plek zien, terwijl die niet veranderd is. Het is perceptie, en daarom werkt marketing zo eenvoudig. Weet jij wat de kostprijs van parfum is? Vijf procent van wat jij ervoor betaalt. De boer die de rozen plant, krijgt bijna niets. De rest gaat naar de foto’s van Peter Lindbergh en de advertenties in Vogue. Het is oneerlijk, maar zo extreem kan perceptie werken.”

Je komt weer terug op de boer. Is dat waar het je uiteindelijk om gaat?
“Het gaat om menselijke ontwikkeling. Ik geef niets om het milieu of om traditie. Weet je waarom niet? Omdat het de mens is die alles creëert of vernietigt. Dus we moeten alleen aan de mens werken. Niets anders. Als het goed gaat met de mens, gaat het goed met de wereld.” Hij pakt een boekje van de tafel. “Heb je dit gezien? Het rolt net uit de printer. Het is echt prachtig.” Hij bladert erdoorheen, Make Food Not War, uitgebracht ter gelegenheid van de Prins Claus Prijzen en met teksten, foto’s en recepten van Mouzawak.

Ben je er trots op?
Hij wordt emotioneel. “Het maakt me erg gelukkig. Het is zo mooi.” Hij zet zijn bril op, kucht de brok in zijn keel weg en begint voor te lezen:

Make food not warthis is an easy statement. Youd say obviously, who would have war rather than food? Butunfortunately, it is not as obvious as that. Because people do not make war. They fight and kill, thinking they are doing what must be done saving an identity, a land, a family, an ideology. They just think they are doing the right thing to protect themselves and their families. People do not make war. They think they are saving life, perpetuating it. Food perpetuates life, too. In a positive, constructive, nourishing way. So it is all about life saving it, perpetuating it, feeding it.

Dit gebeurde er het afgelopen jaar óók in het Midden-Oosten

Maar is al die ellende wel het hele verhaal? Zeker niet. Dit is wat er in 2016 óók in het grote Midden-Oosten gebeurde en wat je niet te zien kreeg:

Kunst en cultuur
De kunst en cultuursector in het Midden-Oosten bloeit. En niet zo’n beetje. Van architectuur tot strips, van moderne kunst tot de revival van traditionele dans zoals de Palestijnse Dabkeh, van street art tot indie pop, in het Midden-Oosten van 2016 was het allemaal te vinden. Kijk maar eens op https://mideastunes.com, de website van de Bahreinse Esra’a al-Shafei, tevens een platform voor muzikale wereldverbeteraars uit het grote Midden-Oosten.

Vlakbij de Universiteit van Birzeit op de Westelijke Jordaanoever opende The Palestinian Museum zijn poorten. In Dubai werd de eerste opera opgevoerd. ’s Werelds oudste bibliotheek in Fez, Marokko, ging na een grondige renovatie in 2016 weer open voor het publiek.

Daarnaast is er een nieuwe generatie kunstenaars opgestaan in Saoedi-Arabië. Het gesloten land laat steeds meer van zichzelf zien, zowel in beeldende kunst als in film. Barakah Meets Barakah is zelfs voorgedragen voor de Oscars van 2017. Deze film van de Saoedische filmmaker Mahmoud Sabbagh werd ook vertoond op het Arab Film Festival in Rotterdam.

Hedi van de Tunesiër  Mohamed Ben Attia was in februari de eerste Arabische opening op het internationaal filmfestival van Berlijn. De film, die in de Duitse hoofdstad twee prijzen in de wacht sleepte, werd financieel ondersteund door het Hubert Bals Fonds van International Film Festival Rotterdam.

Ook op het gebied van Arabische literatuur viel er in 2016 genoeg te beleven. De International Prize for Arab Fictionging dit jaar naar “Destinies: Concerto of the Holocaust and the Nakba” van de Palestijn Rabai al-Madhoun. Deze roman werd geselecteerd uit 159 werken van auteurs uit 18 landen. Een andere prestigieuze literatuurprijs, de al-Multaqa Prize for the Arabic Short Story ging ook naar een Palestijnse auteur, Mazen Maarouf, voor zijn korte verhaal Jokes for the Gunmen. En 2016 strooide nog meer literaire prijzen uit over Palestijnse auteurs: de Mahmoud Darwish Awards, aangekondigd op de geboortedag van de grootse Palestijnse dichter, ging naar Ghassan Zaqtan; de Amerikaans-Palestijnse Susan Muaddi Darraj en Nathalie Handal wonnen de Arab-American Book Award voor respectievelijk fictie en poëzie; en de regio’s grootste prijs voor Arabische kinderboeken die jaarlijks op de openingsdag van de Sharjah International Book Fair werd uitgereikt, liet twee Palestijnse boeken in de prijzen vallen: voor Beste Illustratie en Beste Productie.

Onderwijs
In 2016 won de Palestijnse schooljuf Hanan al-Hroub de Nobelprijs van het onderwijs, de Global Teachers Prize (1 miljoen dollar). Zij mocht zich daardoor de beste schooljuf ter wereld noemen.

MOOCs (Massive Open Online Courses) veroverden in 2016 het Midden-Oosten en boden een breed palet van cursussen en opleidingen in het Arabisch aan. Opvallend is dat sociale ondernemers uit met name Saoedi-Arabië de meeste platforms ontwikkelen voor MOOCs en onlineonderwijs.

Politiek
Saoedi-Arabië probeert de economie minder afhankelijk van olie te maken. Het land wordt daartoe ook gedwongen door de (jonge) bevolking. Jongeren hebben hun zinnen gezet op meer vrijheden en meer inspraak, vrouwen eisen steeds meer rechten op.

Onder jonge burgers in Beiroet, Tripoli, Baalbek en andere Libanese steden ontstond in 2016 een vastberaden beweging van mensen die zoeken naar manieren om het verzuilde politieke systeem los te wrikken, mensen die meer dienstbaarheid van overheid jegens burgers eisen. Dat ging absoluut niet vanzelf: er was een enorm verzet van de patriarchen die de dienst uitmaken. En juist daarom is het zo indrukwekkend dat een nieuwe generatie al haar vrije tijd in nieuwe bewegingen of nieuwe partijen stopt, in de wetenschap dat het jaren zal duren voordat dit vruchten afwerpt.

Democratisering in het Midden-Oosten gaat langzaam, zeker nu de Arabische Lente in de meeste landen met veel geweld is onderdrukt. Er zijn ook lichtpunten, zoals Tunesië, dat sinds de omwenteling serieus werk heeft gemaakt van de democratie.

Rechten
Begin 2016 trad in Algerije een nieuwe wet in werking die geweld tegen vrouwen en seksuele intimidatie zwaar straft. Feministische groepen in Algerije hebben jaren voor deze nieuwe wetgeving gevochten. Egypte, Iran, Libanon, Syrië en Jemen hebben nog geen straf staan op huislijk geweld, Saoedi-Arabië evenmin, maar daar eisen vrouwen wel steeds openlijker hun rechten op. Dit jaar zijn er vrouwen  opgepakt omdat ze auto reden en in openbare gelegenheden verschenen zonder traditionele, bedekkende kleding. Steeds vaker worden hun acties via social media verspreid en gesteund door andere vrouwen én mannen. Sommige bronnen spreken zelfs van een op handen zijnde vrouwelijke revolutie.

Toerisme
Het toerisme zat afgelopen jaar weer in de lift in het grote Midden-Oosten. Goed nieuws voor landen als Egypte, Jordanië, Oman en Tunesië, die een groot deel van hun bruto nationaal product uit toerisme moeten zien te krijgen. Een grote klapper maakte Iran, een land dat jarenlang alleen door echt fanatieke reizigers werd bezocht maar nu ook mensen met een niet meer dan gemiddeld avontuurlijke instelling ontvangt. Toerisme naar het prachtige en kleurrijke Iran steeg met 29% en naar het vriendelijke en gastvrije Oman gingen 11% meer mensen dan het jaar ervoor.

Eten
Er kwam een groot aantal kookboeken met Mediterrane en Arabische recepten uit in 2016. Het meest bijzondere was wel het boek dat eigenlijk een antropologisch onderzoek was: With our own hands, van de onderzoeksters Jamila Haider (Zweden) en Frederik van Oudenhoven (Nederland).  Het lijvige werk bevat recepten uit het Pamir-gebergte tussen Afghanistan en Tadzjikistan en beschrijft het agrarisch en cultureel erfgoed van de bewoners in zowel Engels, Dari (in Arabisch schrift) en Tadzjik (Perzisch, in Cyrillisch schrift). Het boek kreeg in mei de prestigieuze Gourmand Cookbook Award.

Economie
De economie in het Midden-Oosten liet in 2016 een enorme groei zien van startups en sociaal ondernemerschap. Het startup-ecosysteem groeide dankzij 15 nieuwe acceleratoren (versnellers) – een verdubbeling ten opzichte van 2015. Marokko, Libanon, Jordanië en de Golfregio kenden stuk voor stuk een stijging van het aantal startups. Een groot aantal daarvan zit in de cleantech (groene energie)-hoek. Maar ook gezondheid-gerelateerde startups groeien, met name in de Golfregio.

Saoedi-Arabië kondigde in 2016 een plan aan om de Saoedische (olie)economie te diversifiëren en de werkloosheid (en de daarmee samengaande sociale onrust) te verminderen. Het aantal startups stijgt in Saoedi-Arabië sterk en vrouwen vinden daar ook hun weg in.

Sport
De Olympische Spelen van 2016 leverden een hoop medailles op voor sporters uit het grote Midden-Oosten: 32 plakken in totaal, waarvan 6 goud, 8 zilver en 18 bronzen medailles. Jordanië behaalde zelfs haar eerste gouden plak ooit (met taekwondo).

En vooral vrouwen uit het Midden-Oosten deden het goed: Sara Ahmed maakte geschiedenis als de eerste Arabische vrouw die een Olympische medaille voor gewichtheffen won. De 18-jarige is ook de eerste vrouwelijke Egyptische medaillewinnaar (en Egypte doet al 104 jaar mee aan de Spelen).

Kimia Alizadeh Zenoorin, ook 18, schreef geschiedenis toen zij als eerste Iraanse vrouw een medaille op de Spelen binnensleepte. Zij won brons bij taekwondo. Sprinter Sarah Attar was de allereerste Saoedische vrouw die meedeed aan de Spelen. En Tunesië won brons bij dames schermen en dames worstelen (Ines Boubakri and Marwa Amri).

Natuur en Milieu
In de Golfregio wordt hard gewerkt aan de invoering van hernieuwbare energie. Nu de olieprijzen dalen en olie-inkomsten niet duurzaam blijken te zijn, maken ze zelfs in Saoedi-Arabië plannen het milieu te sparen en de toenemende energiebehoefte uit duurzame bronnen te halen.

Marokko, dat in november 2016 de COP22 ontving, neemt grote stappen om in 2020 52% van zijn energie uit groene bronnen te betrekken. In februari dit jaar werd de grootste zonnepaneleninstallatie in Marokko geopend. En sinds juli zijn in Marokko gratis plastic tassen verboden. Dat is goed nieuws. want Marokko is de tweede grootste consument van plastic zakken in de wereld, na de Verenigde Staten. Elke Marokkaan gebruikte gemiddeld 900 plastic tassen per jaar.

Fietsen, en dat zal Nederlanders aanspreken, begint ook steeds gebruikelijker te worden in het Midden-Oosten. Zo is het sinds dit jaar mogelijk om in Marrakesh een fiets te lenen (een fietsenplan à la Brussel en Parijs). Er ontstaan allerlei fietsclubjes in Egypte, waar ook vrouwen op de tweewieler klimmen (en fietsen als activistische uiting wordt gebruikt, in protest tegen geweld tegen vrouwen). In 2016 worden ook wielrenroutes in Dubai, Abu Dhabi en Qatar populair. In alle drie de landen vinden tegenwoordig ook jaarlijks wielertours voor professionele wielrenners plaats.

Steeds meer van de 108 miljoen jongeren in het grote Midden-Oosten maken zich zorgen om het milieu en gaan over tot actie. Zoals in Irak, waar mensen overal afval en troep dumpen omdat er geen werkend systeem van afvalverwerking is (en burgers ook geen vertrouwen hebben in de regering) maar waar jongeren elkaar nu aanzetten om afval op te ruimen. Ook planten zij tuinen die ze zelf onderhouden en waar arme kinderen leren om voor de natuur (en hun omgeving) te zorgen. En Libanon, waar de aanhoudende vuilniscrisis ertoe heeft geleid dat er nieuwe partijen zijn opgericht en waar jongeren zichzelf organiseren om zowel aan het milieu als aan de democratie te werken.

En wat gaat 2017 ons brengen? Vraag dat maar aan de Wijzen uit het Oosten.

Orde brengen in de chaos van het Midden-Oosten – 7 leestips

Ik houd van verbanden leggen en bruggen slaan. Om ontwikkelingen in een context te plaatsen en nieuwe perspectieven te geven. Voor de colleges From revolution to climate of change aan studenten had ik zelf de behoefte recente ontwikkelingen in een frisse context te plaatsen, en verbanden te kunnen blijven zien en leggen. Ik wilde het ‘nieuwe Midden-Oosten’ met andere ogen bekijken. Hierbij mijn leestips voor de feestdagen (de volgorde is willekeurig).

  1. 1. Chams Eddine Zaougui, Dictators, een Arabische geschiedenis. (Polis, 2016)
  2. Op een originele wijze schetst de Belgische arabist Zaougui de moderne geschiedenis van de Arabische wereld vanaf de twintigste eeuw. Hij combineert sociaal-politieke en economische geschiedenis met sociologische processen en cultuur, en maakt zo de collectieve mentaliteit inzichtelijk. Zaougui toont de hypocrisie van westerse staatshoofden die decennialang alleen eigen belangen dienden, en zet uiteen hoe Europa’s reputatie nog meer schade oploopt door weg te kijken van de horror in Syrië. ‘Zo vastberaden als Rusland en Iran waren om Assad te steunen, zo werkeloos keken westerse landen toe.’

De verfrissende kijk op tijdperken in de regio (Grondlegger – Verraders – Martelaren – Revolutionairen – Hypocrieten – Extremisten) maakt het boek sprankelend. Je begrijpt het Midden-Oosten beter, en tegelijkertijd voel je haarfijn aan waarom ‘de beste dag na het verdwijnen van een slechte keizer de eerste is’, zoals de Romeinse geschiedschrijver Tacitus noteerde. Ik ben verkocht.

  1. 2. Hans Luiten en Sven de Graaf, Begrijp jij het Midden-Oosten nog? (Amsterdam University Press, 2016)
  2. Ook Nederlandstalig is de publicatie van geschiedenisdocenten Luiten en De Graaf – de laatste was leerling van de eerste tijdens de Iraakse invasie van Koeweit in 1990. Ik hoorde positieve geluiden over het boek, wat mijn nieuwsgierigheid wekte. Het boek is een hink-stap-sprong door de tijd, van het begin van het Ottomaanse rijk tot heden. Het feitenrelaas wordt gelardeerd met persoonlijke ervaringen, waarin materieel erfgoed centraal staat – weinig inspirerend, maar te verklaren doordat Luiten ook reisleider is.

Leuk is de anekdote over ingenieurs van de Duitse keizer die voor de Eerste Wereldoorlog met hun ‘Kompagnie’ neerstreken in Kobani om een treinstation aan te leggen. Toen Atatürk in 1923 zijn republiek uitriep, leidde dit twee jaar later tot een mislukte Koerdische opstand. Duizenden Koerden vluchtten de grens over, naar het ‘Franse’ Syrië. Zo verbasterden deze Koerden ‘Kompagnie’ tot Kobani. Voor mij ontbreken citaten van levende wezens. Een gemiste kans voor een geschiedenisdocent om zijn vakgebied tot leven te wekken.

  1. 3. M. E. McMillan, From the First World War to the Arab Spring. What’s really going on in the Middle East?(Palgrave Macmillan, 2016)
  2. Liever dan dit Engelse werk: het maakt zijn pretentie  – uitgebreid onderzoeken hoe het web aan oorlogen en proxy-oorlogen in de regio tot stand is gekomen – meer dan waar. Het boek is feitelijk en accuraat. De opmaak is dodelijk saai, maar al lezende word je meegesleept in de tijdgeest.

Aan het begin van de hoofdstukken schetst McMillan de kern: ‘De natiestaat was een Europees idee’. Of ze stelt vragen die de lezer aan het denken zetten: ‘Geschiedenis wordt geschreven door de winnaars. Ze winnen niet alleen de oorlog op het slagveld, maar ook de oorlog van de narratieven die volgen. Hun visie op de geschiedenis wordt dé visie op de geschiedenis.’ Een goed geschreven boek dat op een eenvoudige wijze de lezer laat kennismaken met de belangrijkste gebeurtenissen vanuit verschillende perspectieven.

  1. 4. Paul Danahar, The new Middle East. The world after the Arab Spring. (Bloomsbury, 2016)
  2. Een ander fijn Engelstalig boek is dat van voormalige BBC-bureauchef voor het Midden-Oosten, Paul Danahar. Het fijne is dat de schrijver vaardig is in het analyseren èn in verhalen vertellen, waardoor gebeurtenissen tot leven komen. Danahar zet de toon door de Arabische revolutionairen te vergelijken met het verzet tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Een verschil is dat er voor de revolutionairen geen wereldwijde campagne was om meer vrijheid in de Arabische wereld te steunen en te beschermen.

Inzichtelijk is de rol die hij toekent aan het leger in de protesten. Ziet het leger zichzelf als een instrument van de staat, dan zal het het regime laten vallen om het volk te beschermen, zoals in Egypte en Tunesië. Heeft het geen sterke band met de staat of met het regime, dan zal het ineenstorten, zoals in Libië. Is het leger niet alleen een instrument van het regime, maar heeft het ook de staat helpen opbouwen, dan zal het het volk doden om de staat te beschermen. Het volk moet dan niet alleen het regime omvergooien, het moet ook vechten om de staat te overwinnen, omdat ze een en hetzelfde zijn. Dat is het geval in Syrië. Een mooie combinatie van eigen verhalen, aangevuld met kennis van deskundigen, maakt het boek waardevol.

5. Robert F. Worth, A rage for order. The Middle East in turmoil from Tahrir square to ISIS. (Picador, 2016)
Een absolute meesterverteller is New York Times-correspondent Robert F. Worth. Als geen ander is hij in staat om met behulp van twee hoofdpersonages opstanden en context in kaart te brengen. In het hoofdstuk over Syrië verhaalt hij over de vriendschap tussen de alawitische Alia en de soennitische Noura. Hij schildert hun intimiteit, die ongemakkelijker wordt naarmate de opstanden aanhouden. Worth weet aan de hand van alledaagse levens het grotere geheel van de conflicten in Jemen, Egypte, Tunesië en Libië prachtig te schetsen: voor en na de revoluties.

In het geval van Libië focust hij wat eenzijdig op verhalen over wraak, en laat hij na om te duiden hoe de tegenstellingen tussen het gemarginaliseerde oosten en het westen een stempel drukken op de collectieve mentaliteit. Daarnaast ontbreekt een belangrijk element: hoe in 2013 de rivaliteit tussen onvolwassen politieke machtsblokken verscherpten door de Politieke Isolatiewet. Deze moest oudgedienden onder Qaddafi ervan weerhouden een ambt uit te oefenen in het post-Qaddafi tijdperk. De rapen waren echt gaar toen de voorstanders een tekst erdoorheen kregen die twee andere partijen uitsloot: voormalig Qaddafi-getrouwen die zich op enig moment bij de oppositie hadden gevoegd, en de islamistische oppositie, die zich in 2008 met het regime had verzoend. De koning van de narratieve journalistiek. Page turner.

  1. 6. Judit Neurink, De vrouwen van het kalifaat. Slavinnen, moeders en jihadbruiden. (Uitgeverij Jurgen Maas, 2015)
  2. Voor wie een inhaalslag wil maken in kennis over de Islamitische Staat (IS), en zich wil verdiepen in het kalifaat en de vrouwen die daar leven en gevangen worden gehouden, is dit boek van Neurink een aanrader. Zij tekent indringende verhalen op van yezidi-vrouwen die gevangen zaten als seksslaaf. Westerse dames, maar ook dames uit de regio. Mooi is hoe Neurink de rechten en plichten duidt die IS in haar propaganda aan vrouwen toekent, en die vervolgens aan de realiteit toetst. Erg constructief is het laatste hoofdstuk, waarin Neurink optekent wat er midden 2015 aan projecten wordt geïnitieerd in Iraaks Koerdistan om de slachtoffers van IS bij te staan. Het geeft de lezer moed, en is mooi te lezen. Een hoofdstuk dat uitbreiding verdient. Het is wel een boek dat door alle gruwelervaringen nogal indruk maakt, dus doseren.
    1. 7. Christoph Reuter, Die Schwarze Macht. Der Islamische Staat und die Strategen des Terrors. Deutsche Verlags-Anstalt, 2015)
    2. Wie een meer dan geweldig boek wil lezen over alle ins en outs van IS, het ontstaan van de organisatie, de ontwikkeling en interne structuur, die mag dit werk van Reuter niet missen. Reuter is islamwetenschapper en spreekt vloeiend Arabisch, en dat lees je terug in de gedetailleerdheid, in het doorvragen in de gesprekken, in de nauwkeurigheid van de informatie en de diepgang van het onderzoek. Ja, diepgang, want dit gedegen boek is voor mij het hoogtepunt van de literatuur over IS.

    Waar de eerder genoemde boeken IS in vogelvlucht beschrijven, gaat Reuter veel verder. Hij fileert niet alleen hoe we de propaganda van IS moeten doorprikken, maar ontbloot ook haarfijn Assads strategie om jihadisten te ontzien in zijn strijd, en om partijen valselijk te beschuldigen van aanslagen die het regime heeft begaan. Dat alles om de wereld te tonen dat hij de good guy is in de strijd tegen terreur. Reuter laat zien hoe groot de inmenging van Iran is: trainingen aan het Syrische leger in het plaatsen van autobommen, alsook de vaardigheid rekwisieten te kiezen die bij een geloofwaardige plaats des misdrijfs horen. Absolute Duitse Gründlichkeit.

    Op mijn laatste college besprak ik met mijn studenten de vele aanslagen van de afgelopen tijd. Welke rode draad konden ze daarin ontdekken? Na wat aanvullende uitleg, riep een student spontaan uit: ‘Het is logisch wat u zegt, mevrouw.’ Voor mij is het een compliment wanneer er bij iemand weer een puzzelstukje op zijn plaats valt.

Jemenieten: een ondernemend volk in een onderbelichte crisis

De bijeenkomsten waren in Amsterdam op de Vrije Universiteit (VU) en in Pakhuis de Zwijger en in het Haagse Humanity House, met steun van Oxfam Novib, CARE en Amnesty International. Het doel was tweeledig: aandacht genereren voor Jemens vergeten oorlog en de verslechterende humanitaire situatie, maar vooral ook de veerkracht tonen van een ondernemend volk in crisis, waarvoor conflict een onderdeel is van het dagelijks leven.

Marina de Regt, antropologe aan de VU en Jemen-expert, leidde de Amsterdamse avonden in door de geschiedenis en de aanloop naar het huidige conflict uiteen te zetten. Betrokken en helder legde ze verbanden, en vertelde ze hoe frustrerend het is een land dat je zo goed kent te zien afglijden.

De Jemenitische Nina Aqlan deelde haar persoonlijke dilemma: ze kan niet in Jemen wonen, maar levert toch een constructieve bijdrage aan de ontwikkeling van haar land als programmamanager Jemen voor de organisatie Spark. Tegelijkertijd toont ze dat Jemen een land is waar aardbeien het zoetste smaken, en de koffie van de beste kwaliteit is. Ook strawberry fields behoren tot de realiteit van Jemen in crisis.

Aqlan tijdens haar voordracht in het Humanity House in Den Haag. ©foto Niels Zuijdgeest

Nederland heeft al decennialang een uitstekende band met Jemen, schetste Robert Petri, Nederlands Ambassadeur voor Jemen. Hij verhaalde hoe het is om als ambassadeur vanuit Den Haag te werken: zijn eerste taak als chef de poste in Sana’a in 2015 was de evacuatie van de ambassade. Een onderdeel van zijn dagelijks realiteit zijn de vele reizen in de regio.

Plaatsvervangend ambassadeur en hoofd Ontwikkelingssamenwerking Margret Verwijk deelde indrukken en beelden van de Joint Response Mission naar Jemen waar zij eind oktober aan deelnam. De realiteit van de humanitaire hulpverlening is grimmig, en dwingt respect af voor de hulpverleners ter plekke.

Mogib Hassan, Nederlands-Jemenitische onderzoeksjournalist, sloot de avond in Pakhuis de Zwijger af met een reflectie op de aanleidingen voor de crisis, de motieven van de strijdende partijen en een oproep aan media en onderzoekers om toch vooral wèl naar Jemen te reizen. Gewoon, omdat het kan, al kost het wat meer moeite dan voorheen.

De bijeenkomst in Den Haag was speciaal gericht op NGO’s en beleidsmedewerkers. Hoofdspreker Hooria Mashhour is voormalig mensenrechtenminister uit Jemen, en onder meer verantwoordelijk voor verhoging van de minimumleeftijd voor meisjes om te trouwen: van 9 naar 15 jaar. Mensenrechten, good governance en overgangsrechtspraak zijn haar stokpaardjes, en ook belangrijke aandachtsgebieden voor de hulp die vanuit Nederland geleverd kan worden.

Hooria Mashhour, ex-mensenrechtenminister van Jemen benadrukte het belang dat de huidige UN Roadmap to Peace alle partijen omvat, en gebaseerd is op de uitkomsten van het nationale dialoog proces in Jemen, met speciale aandacht voor het betrekken van vrouwen en jongeren bij de wederopbouw van Jemen.

Floor Beuming van Amnesty International vertelde in een vraaggesprek over de mensenrechtenschendingen die verschillende partijen in de oorlog plegen. Vooral Jemenitische kinderen zijn slachtoffer van clusterbommen, en daardoor levert Nederland geen wapens meer aan Saoedi-Arabië. Amnesty International pleit voor een algemeen wapenembargo.

Stagnerende humanitaire hulp, gebombardeerde ziekenhuizen, ondervoeding en uitbraak van cholera vormen de dagelijkse realiteit van Artsen zonder Grenzen in Jemen, zo verhaalde Katrien Coppens. Voedsel is op rantsoen, kinderen zijn ondervoed, moeders voeden eerst hun gezin en als er nood aan de man is, dan is er veelal geen geld voor transport naar een kliniek.

Oxfam Novib’s Shane Stevenson legde in een videoboodschap uit welke humanitaire hulp in Jemen nodig is, en stelde dat meer druk nodig is op overheden, media en internationale organisaties. Videoboodschappen uit Jemen van CARE’s landendirecteur Wael Ibrahim en veldmanager Jolien Veldwijk gaven een helder beeld van het leven in Sana’a anno nu, en de behoeften die moeten worden gelenigd. Ondersteuning bij het dialoogproces tussen de strijdende partijen is hard nodig en zou door de gerespecteerde Nederlandse overheid goed gegeven kunnen worden.

Change makers

De videobijdragen van Jemenitische activisten in het buitenland toonden betrokkenheid en enthousiasme. Bushra al-Fusail vertelde over de tegenzin waarmee ze asiel aanvroeg in de Verenigde Staten. Ze was voor werk in Amerika toen haar tijdelijke verblijfsland Jordanië de grenzen sloot voor Jemenieten, waardoor ze niet meer terug kan.

Osama al-Fakih kan zijn masterstudie niet beginnen omdat de burgeroorlog roet in het eten gooit. Als er ’s avonds elektriciteit is kijkt hij met zijn vrouw graag naar films, maar reizen zit er voorlopig niet in want er bestaan geen commerciële vluchten meer van en naar Jemen.

Change maker Yasameen al-Nadhri probeert vanuit Jordanië om geschoolde Jemenieten uit de diaspora te betrekken bij de wederopbouw van Jemen. Vrouwenrechtenactiviste Rasha Jarhum pleit voor het betrekken van jongeren en vrouwen, vooral in de vredesbesprekingen, en roept Jemenieten in de diaspora op de krachten te bundelen en van zich te laten horen.
Jemen is een land in crisis: voedsel is op rantsoen, prijzen rijzen de pan uit, mensen ontvluchten dood en verderf, en vredesinitiatieven stagneren.

Toch blijft er ruimte over voor een glimlach.

Bekrompen kijk op het Syrische probleem is net zo ernstig als dat probleem zelf

In de eerste plaats is daar de nadruk op gevolgen in plaats van op wortels en oorzaken, waardoor de politieke blik gericht blijft op een zeer recent heden. Niet alleen ontbreekt iedere historische diepgang, ook wordt nagelaten de strijd en zijn dynamiek van alle kanten te bekijken. Een duidelijk voorbeeld is de Europese veiligheidspolitiek ten opzichte van de Syrische vluchtelingen. Menselijke problemen worden los van hun politieke wortels gezien.

Ten tweede ontbeert de politiek van de Westerse machten een duidelijke morele basis, die raakt aan kwesties van rechtvaardigheid, vrijheid en menselijke waardigheid. Een politieke visie op de strijd ontbreekt. Men beperkt zich grotendeels tot crisisbeheersing die ethische dimensies verwaarloost.

Niet alleen ontbreekt iedere historische diepgang, ook wordt nagelaten de strijd en zijn dynamiek van alle kanten te bekijken.

Een derde aspect is de gefragmenteerde blik van het Westen op de strijd, alsof deze uit losse onderdelen bestaat. Het Westen pakt bepaalde problemen aan, maar laat andere liggen, waardoor de situatie nog moeilijker wordt dan ze al was. Belangrijkste voorbeeld is de focus op ISIS, een nihilistische entiteit die een mengeling is van een terroristische organisatie, een fascistisch regime en een kolonisator. Het is bekend dat de Verenigde Staten een internationale coalitie leidt die een oorlog voert tegen ISIS, een oorlog die volgens een aantal zegslieden generaties kan duren. Daarentegen wordt het Assad-regime gespaard, of erger nog: er wordt met dit regime samengewerkt. Politici en zogenaamde deskundigen stimuleren de visie dat Assad een bondgenoot is in deze oorlog. Dit is niet alleen onrechtvaardig en onverantwoordelijk: degenen die dit doen zijn veel slechter dan het handvol Arabische politici dat zich inliet met Nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereld Oorlog: de Arabieren hadden destijds niet genoeg informatie en hun landen werden geregeerd door Europese kolonisatoren.

Zelfs uit praktisch oogpunt is hier sprake van een falende en onvruchtbare politiek. De oorsprong van het probleem in Syrië is een regime dat het land 45 jaar op tirannieke wijze regeerde en niet terugdeinsde voor massamoord op de eigen bevolking. Extremistische groeperingen als het Nusra Front en ISIS zijn ontstaan door de vernietiging van het land, de maatschappij en de economie in Syrië. Ze zijn niet ontstaan door een bezetter van buitenaf, maar door een binnenlandse bezetting.

Een laatste aspect is het ontbreken van een perspectief op mondiaal niveau. De nihilistische groeperingen profiteren er zeer van dat de Syriers geen rechtvaardigheid, bescherming en steun van de wereld hebben gekregen, terwijl ze daar wel om hebben gevraagd. Als niemand zich om hun leed bekommert, verliezen mensen hun vertrouwen in een internationale rechtsorde. In hun streven naar ongelimiteerde macht maken islamitische elites gebruik van de teleurstelling in de internationale gemeenschap.

Sinds de opkomst van deze nihilistische groeperingen is een nog ingewikkelder situatie ontstaan: een dictatoriaal regime dat dagelijks tientallen en soms honderden van zijn onderdanen om het leven brengt met onder meer vaatbommen en chemische wapens, alsmede door belegering, uithongering en marteling; met daarnaast een nihilistische terroristische entiteit die theatraal geweld pleegt, ook al is het officiële aantal slachtoffers die zij maakt zeven maal minder.

In hun streven naar ongelimiteerde macht maken islamitische elites gebruik van de teleurstelling in de internationale gemeenschap.

Een oplossing zou kunnen zijn ons van beide misdadige machten gelijktijdig te ontdoen, in plaats van er slechts één aan te pakken. Sinds het ontstaan van ISIS volstaat het niet meer om enkel het Assad-regime neer te halen. Daar draaide de revolutie ooit wel om, maar inmiddels is er geen Syrische meerderheid meer voor te vinden. Er is echter ook geen Syrische meerderheid te vinden die alleen ISIS wil bestrijden en het Assad-regime, dat de wortel van het probleem is, wil laten zitten. De Amerikanen hoopten 5000 ‘gematigde’ strijders tegen uitsluitend ISIS op te leiden, maar wisten slechts zestig vrijwilligers te werven.

Een Syrische meerderheid is mogelijk wel te vinden voor een groot Syrisch akkoord dat het misdadige dynastieke regime van Assad achter zich laat, en dit doel verbindt aan een bevrijdingsoorlog tegen ISIS. Het is hoe dan ook een absolute vereiste een Syrische meerderheid te verwerven voor een politiek die daadwerkelijk het Syrische probleem aanpakt en aan een nieuw Syrië kan bouwen. De Verenigde Naties, de Westerse machten en de Arabische staten kunnen hierbij helpen. Elke dag die voorbijgaat, maakt de situatie moeilijker. De huidige impasse is te wijten aan een verlamde internationale rechtsorde en de afwezigheid van een politieke visie.

Doordat de Syriërs aan hun lot zijn overgelaten, is er een vreselijke situatie ontstaan. ISIS kwam opzetten, de politieke gezondheid van de wereld is achteruitgegaan, menselijkheid heeft moeten wijken voor haat. Van een rechtvaardige Syrische revolutie die het waard was te ondersteunen zijn we vandaag beland in een wereldcrisis die op elitaire en gebrekkige wijze wordt aangepakt.

Wat ontbreekt is een internationaal perspectief. Het Syrische probleem wordt gezien als een probleem van Syriërs alleen – en misschien als een Midden-Oosters probleem dat kan worden opgelost door een mengeling van een oorlog zonder politieke en rechtvaardige visie en van arrogante diplomatie. Dit bekrompen internationale perspectief is evenzeer een probleem als het Syrische probleem zelf .

Yasin Alhaj Saleh (1961) is een Syrische intellectueel. In 1980 werd hij als jonge student vanwege zijn lidmaatmaatschap van een oppositionele partij door het Syrische regime opgepakt en 16 jaar lang gevangen gehouden. Hij vluchtte voor de huidige oorlog naar Turkije en woont momenteel in Istanbul. Zijn vrouw, Samira Alkhalil, is in 2013 door een extremistische islamitische groepering ontvoerd en is sindsdien spoorloos. In Istanbul heeft hij Aljumhuriyya opgericht, een centrum voor de studie van de Syrische revolutie. In 2012 werd Saleh bekroond met een Prins Claus Prijs voor zijn bijdrage aan het begrip over de Arabische wereld.

Dit artikel verscheen eerder in de in Londen uitgegeven Arabische krant Al-quds Al-arabi. Het is vertaald door Rehab Chaker en Lambert Sijbers.

Ontmoetingen met Syriërs

Een boek vol verrassende interviews met Syriërs die in Nederland een nieuw bestaan hebben opgebouwd of bezig zijn op te bouwen, en wier achtergrond varieert van architect tot muziekdocent. Zij spreken zich uit over hun nieuwe leven, hun ambities en toekomstdromen. Daarnaast bevat het boek achtergrondverhalen over de recente geschiedenis van Syrië, de diversiteit aan bevolkingsgroepen en religies, gewoonten en gebruiken, opvoeding en onderwijs, culinaire tradities, feesten, muziek en poëzie.

Ontmoetingen met Syriërs gaat niet over vluchtelingen maar over de integratie van Syriërs in de Nederlandse samenleving. Volgens Aboutaleb verloopt integratie sneller als die van twee kanten komt: ‘We zouden geen integratiebeleid nodig hebben als we nieuwsgieriger zouden zijn naar elkaar’. Daarbij zou het helpen als Nederlanders wat beter op de hoogte waren van de culturele achtergrond van Syriërs in Nederland. Dit boek biedt hen die informatie.

Samensteller is Esseline van de Sande. Zij woonde zes jaar in Damascus en werkte in Syrië, onder andere als adviseur voor de VN en als freelance journalist. Sinds de oorlog is zij betrokken bij diverse humanitaire projecten bij de opvang van Syrische vluchtelingen in Jordanië. Ze is medeoprichter van Het Grote Midden Oosten Platform. Recentelijk kreeg zij de Joan Ferrier Penning 2016 voor ‘haar onvermoeibare inzet als bruggenbouwer tussen de westerse samenleving en die in het Midden-Oosten, in het bijzonder voor Syrische vluchtelingen’.

Titel: Ontmoetingen met Syriërs. Achtergrond en cultuur van onze nieuwe buren.
Auteurs: Esseline van de Sande, Carl Stellweg, Hassnae Bouazza e.a.
Verkrijgbaar: in boekhandel of via www.ontmoetingenmetsyriers.nl

 

Stadscoalities voor ondernemende vluchtelingen

De komst van vluchtelingen naar Europa maakt dat Nederlandse gemeenten steeds meer te maken hebben met vraagstukken rondom de opvang en integratie van vluchtelingen. Experts van het Grote Midden-Oosten Platform kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een goede integratie van vluchtelingen. Zij zijn immers geworteld in de Nederlandse samenleving en hebben tegelijkertijd inzicht in de culturele en commerciële tradities in de diverse herkomstlanden van vluchtelingen. Deze kennis speelt een belangrijke overbruggende rol tussen de nieuwkomers en de ontvangende Nederlandse samenleving.

Zelfstandig ondernemerschap: sleutel tot succes

Uit een recente beleidsbrief van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid blijkt dat een grote groep vluchtelingen – afhankelijk van etniciteit tussen 35 en 70 procent – nooit aan een betaalde baan komt en aan de zijlijn van de samenleving blijft staan. Dat kan anders én beter.

Zelfstandig ondernemerschap is hierbij de sleutel tot succes. Het vormt een belangrijke kans voor zowel nieuwkomers die op zoek zijn naar een zinvol werkend bestaan, als de Nederlandse samenleving. De snelst groeiende economisch sector van het westelijk halfrond is de dienstverlening: stomerijen, koffie- en soep-to-go, loodgieters, kluswerkers, oppasdiensten en schoonmaakdiensten. In Noord-Amerika zijn het nagenoeg allemaal immigrantenfamilies die dergelijke diensten tot een zakelijk succes maken. Voor hen is dit een van de manieren om in een complexe economie een snelle weg naar de arbeidsmarkt te vinden. Ook in Nederland, met zijn grijze middenklasse, is volgens professor Peter van Lieshouteen toenemende vraag naar dit type dienstverlening. Vluchtelingen met een ondernemersachtergrond of -ambitie – en die zijn er in duizenden – kunnen dit gat vullen.

Vakmanschap

Vanuit deze analyse hebben wij gezocht naar een gemeentelijke partner om samen te verkennen hoe we ondernemende vluchtelingen op weg kunnen helpen. We zijn een pilot gestart in samenwerking met de gemeente Leidschendam-Voorburg, een middelgrote stad met 70.000 inwoners. Hierin richten we ons op een afgebakende groep: ondernemende vluchtelingen die al een status toegekend hebben gekregen en mogen werken. Juist zij vallen vaak tussen wal en schip, ondanks hun grote potentieel. Ze zijn meestal te oud om een meerjarige studie te beginnen en hun werkcompetentie is in veel gevallen te specialistisch om een baan te vinden in grote organisaties. Ondernemerschap, de kern van dit project, definiëren wij zo breed mogelijk: van een laborant en een muzikant tot een kapper en taartenbakker. In essentie gaat het om vakmanschap en de wil om als zelfstandig ondernemer door het leven te gaan.

Kortste weg naar nieuw perspectief

Onze doelstelling is eenvoudig: we bieden deze nieuwe ondernemers een perspectief gebaseerd op het principe van de bloeiende bazars in het Midden-Oosten. Hoe kunnen nieuwkomers hier hun passie en professie weer oppakken? Tegen de meest gangbare manieren van arbeidsbemiddeling en carrièrecoaching in, laten we deze ondernemende vluchtelingen niet allerlei langdurige en prijzige arbeidsoriëntatie- en trainingstrajecten volgen. Wij zoeken de kortste weg om hen te laten doen waar ze goed in zijn. Zodat ze opnieuw plezier beleven van hun beroep en professie. Zodat ze uitgedaagd worden en hun vakmanschap weer oppakken. Wij zorgen ervoor dat ze concrete proefopdrachten krijgen, zoals het verzorgen van een diner of kamerconcert, of een tijdelijke stage. Hierbij koppelen we deze nieuwe ondernemers aan Nederlandse vakgenoten en andere relevante actoren in de stad.

Aan de slag in een lokale gemeenschap

Onze werkwijze is geënt op twee basisfilosofieën:

  • ‘Gewoon doen’ motiveert het meest. Hoe eerder een vluchteling een tastbaar beeld heeft van wat hij hier als ondernemer kan bereiken, hoe gemotiveerder hij is om de uitdagingen en obstakels op de weg daarnaartoe te trotseren. De meest wezenlijke manier om erachter te komen wat de verschillen en overeenkomsten zijn in het uitoefenen van een vak, ambacht of kunst is door het gewoon te doen. En degenen die nieuwkomers het beste kunnen uitdagen, of als rolmodel of coach kunnen fungeren, zijn hun Nederlandse evenknieën. Nieuwkomers moeten dus zo snel mogelijk in contact komen met deze Nederlandse beroepsgenoten, en in proefopdrachten ervaringen opdoen en nieuwe contacten leggen.
  • Community building. Een vluchteling komt in de eerste jaren amper buiten de biotoop van de juridische sector en welzijnssector: de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, welzijnswerk, vluchtelingenwerk en de zorg. Dat is een veel te beperkt beeld van Nederland. Een vluchteling moet de kans krijgen zich te wortelen in de lokale gemeenschap. De grootste leemte in het leven van een vluchteling ontstaat doordat hij ontworteld is, weggerukt uit de maatschappelijke inbedding van het land van herkomst, van vrienden, familie en de culturele vanzelfsprekendheden waarmee je het alledaagse leven aanpakt en ordent. Een vluchteling heeft daarom misschien wel het meest behoefte aan een community, waarin hij zich veilig, welkom en uitgedaagd voelt. Een ruimte waarin hij de kans krijgt om kennis te maken met de diversiteit van Nederland, welwillende burgers te ontmoeten, ervaringen uit te wisselen, diensten aan te bieden en stagemogelijkheden te vinden. Voor deze startende ondernemers zijn dergelijke netwerken onontbeerlijk. Het is deze community die hen draagt met adviezen en diensten en hen helpt de eerste nodige successen te boeken. Van de lokale investeerder tot aan buren die bereid zijn op de kinderen te passen of de plaatselijke groothandel die op krediet goederen wil leveren. Een stadscoalitie, bestaande uit burgers, buren, ondernemersorganisaties, sociale en commerciële fondsen, en potentiele investeerders kan deze leemte vullen.

Stadscoalitiediner

In Leidschendam-Voorburg zijn we voortvarend van start gegaan. We hebben uit de nieuwe groep statushouders (erkende vluchtelingen) mensen geselecteerd die een ondernemersachtergrond en ondernemersambitie hebben. We zijn in gesprek gegaan met ondernemers in de stad om hun interesse te wekken om als contactpersoon en rolmodel te fungeren voor de ondernemende vluchtelingen. En we zijn in contact getreden met het maatschappelijke middenveld in de stad: van kerken en sociale fondsen tot organisaties voor taallessen en inburgering en het lokale vluchtelingenwerk.

Het voorlopige resultaat? Een brede stadscoalitie, bestaande uit MKB-Leidschendam-Voorburg, lokale fondsen, Leidschendamse ondernemers en start-ups, het belangrijkste lokale taal- en inburgeringinstituut in de stad (Fox AOB), een onderneming die start-ups faciliteert in de creatieve industrie en de zorg (Conceptors), een lokale cateraar (Kleurwerk) en de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het hart van de stadscoalitie wordt gevormd door een tiental nieuwe, in Leidschendam-Voorburg gevestigde vluchtelingondernemers. Met vijf van hen hebben we een eerste stadscoalitiediner georganiseerd. Dit was het startschot voor het vormen van werkbare coalities rondom iedere vluchtelingondernemer.

Wilt u meer weten? Of wilt u met uw gemeente ook zelf meebouwen aan een stadscoalitie rondom vluchtelingen? Bekijk de video hieronder voor een korte impressie, of neem contact met ons op!

 

Freedom Charter geeft Syrische burgers een stem

Het beeld is schokkend. Naar schatting 11 miljoen Syriërs (van de 23 miljoen die er voor de oorlog woonden) zijn gevlucht en ontheemd (volgens het UNHCR), meer dan 2 miljoen kinderen leven in belegerde gebieden waar noodhulp niet aankomt (Unicef) en de werkeloosheid is opgelopen tot 60% (Syrisch Economisch Forum). Het officiële aantal doden en gewonden is onbekend omdat de VN in januari 2014 is gestopt met tellen.

Internationale gemeenschap/VN
Wat is er gedaan om een eind te maken aan dit onmenselijke lijden? De vredesbesprekingen van de VN hebben tot op heden niets opgeleverd. Overeenkomsten voor een wapenstilstand zijn keer op keer geschonden. Inmiddels is de derde speciale gezant voor Syrië benoemd. Afgelopen week sloten Rusland en de VS een akkoord dat een einde moet maken aan de bombardementen, maar daarmee lijkt vooral de positie van de Russische president Poetin in het Midden-Oosten te zijn versterkt.

Assad
President Assad kan rekenen op de onvoorwaardelijke steun van Rusland, Iran en Hezbollah. Hij is er herhaaldelijk in geslaagd zijn positie te versterken door terrorisme aan te wakkeren en vreedzame protesten en burgerverzet gewelddadig neer te slaan. Het regime heeft een verhaal geconstrueerd van angst, sektarisme en radicalisering.

Het Freedom Charter
MAAR samen kunnen we een ander verhaal vertellen en delen, zodat de krachten die vrede nastreven luider klinken dan diegenen die haat prediken en floreren door geweld. Dit is waar Het Freedom Charter Project (FREE-Syria), een initiatief van onder anderen de Syrische activiste Rafif Jouejati, voor staat. Het voorziet in een platform voor stemmen die menselijkheid propageren. Het Freedom Charter Project ondervroeg meer dan 50 000 Syriërs. Dit resulteerde in een door de respondenten gedeelde verklaring over de kernprincipes: democratie, vrijheid, onderwijs en gelijkheid. De slogans die demonstranten scandeerden door de straten van Syrië waarmee de Arabische lente begon, hebben hun kracht behouden. De kracht van Het Freedom Charter is inclusiviteit.

In deze video legt Jouejati uit hoe jij kunt bijdragen en actie kunt ondernemen om Het Freedom Charter te ondersteunen:

 

 

Online opleidingen bieden studenten in het Midden-Oosten perspectief

MOOCs bieden mensen de mogelijkheid te studeren wanneer ze maar willen. Je hebt alleen een apparaat met internetverbinding nodig. Het is gratis, vrij toegankelijk en je kunt kiezen uit een keur aan opleidingen. De platforms geven tegenwoordig ook de mogelijkheid tegen betaling examen te doen en een certificaat te behalen. Het maakt hoger onderwijs dus breder toegankelijk en de keuzevrijheid vele malen groter.

Het Midden-Oosten kent de hoogste jeugdwerkloosheid ter wereld (29% van de 112 miljoen jongeren) en het onderwijs is vaak zwaar verouderd en van slechte kwaliteit. Universiteiten zijn in het Midden-Oosten erg afhankelijk van financiering en vriendjespolitiek, wat niet bevorderlijk is voor de academische vrijheid en er vaak voor zorgt dat besluiten top-down worden genomen en transparantie en verantwoordingsplicht jegens studenten en staf volledig ontbreken. Het uitzetten van je academische pad, het plannen van je opleiding, het zijn zaken die voor veel studenten in het Midden-Oosten niet zijn weggelegd.

Onderwijs en werk sluiten steeds minder op elkaar aan en de tijd dat je diploma van de prestigieuze Egyptische al-Azhar universiteit automatisch een baan bij de overheid opleverde, is niet meer. Ook studeren in het buitenland is voor steeds minder Arabieren weggelegd. Niet alleen omdat ze het niet kunnen betalen, maar ook omdat Europese en Amerikaanse hoger onderwijsinstellingen na de aanslagen van 11 september 2011 steeds minder kansen bieden aan studenten uit het Midden-Oosten.

MOOCs bieden wel kansen aan jongeren in het Grote Midden-Oosten. Alleen beheersen zij het Engels vaak onvoldoende om erin te kunnen studeren. Daarom zijn er sinds 2013 meerdere Arabischtalige MOOC-initiatieven.

Edraak (Erkenning)
Dit platform is ontstaan uit een samenwerking tussen het grote en meest bekende platform edX en de Koningin Rania Stichting in Jordanië. Zij zet zich met haar stichting in om het onderwijs in de regio te verbeteren. Edraak biedt, op dezelfde wijze als edX, gratis onlineopleidingen aan in het Arabisch van hoogleraren uit de regio en vertaalde opleidingen van de grote universiteiten in de wereld. Daarnaast wil Edraak Engelstalige content aanbieden over de regio, om op die manier de wereld beter te informeren over het Midden-Oosten.

Rwaq (‘Galerij’, een verwijzing naar de galerijen in moskeeën waar geleerden hun kennis delen)
Een platform dat is opgericht door twee Saoedi’s. Saoedi-Arabië heeft een van de hoogste groeicijfers van internetgebruikers en de gretigste YouTube-kijkers. Het lukt het grote land echter maar matig goed hoger onderwijs aan te bieden aan zijn groeiende groep studenten. Rwaq heeft overeenkomsten gesloten met onder andere Silatech (een organisatie die de kansen van jongeren in het Midden-Oosten wil verbeteren door arbeidsparticipatie, ondernemerschap en maatschappelijke betrokkenheid te vergroten) en Microsoft en het biedt een heldere webomgeving met Arabische online opleidingen die ook op de lokale situatie zijn toegesneden. Zo nemen ze bijvoorbeeld in de opleiding Digitale Marketing ook de wetgeving in het Midden-Oosten op het gebied van marketing in ogenschouw. Lokale relevantie en lokale employability zijn belangrijke doelstellingen bij dit platform.

Ta3mal (Werken)
Dit platform is ontstaan uit een joint venture tussen Alison (Ierlands grootste provider van gratis onderwijs op afstand) en Silatech. Deze portal heeft vooral tot doel de inzetbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt te vergroten. Via de portal worden opleidingen maar ook banen aangeboden. Ook biedt het als een van de weinigen assessments, studieadvies en Loopbaanbegeleiding voor jongeren in het Midden-Oosten. Cursussen en opleidingen op de Ta3mal website focussen op ondernemerschap, leervaardigheden, IT en Engels.

Maharah (Bekwaamheid)
Een nieuw platform, net opgericht door een van de oprichters van Rwaq, Fouad Al-Farhan. Niet alleen is Al-Farhan een “serial entrepreneur” (iemand die steeds een succesvol nieuw bedrijf start) maar hij is ook een bekende blogger die schrijft over mensenrechten en politieke hervormingen in Saoedi-Arabië. In 2007 heeft hij voor zijn blogs een tijd in de gevangenis gezeten en wordt hij nauwlettend door de autoriteiten in de gaten gehouden. Dat weerhoudt hem er niet van om onder zijn eigen naam door te blijven schrijven. Zijn doel is om met zijn tech start-ups sociale veranderingen in het conservatieve Saoedi-Arabië teweeg te brengen.

MenaVersity
Een wat minder professioneel uitziend platform dat een hele reeks cursussen en trainingen aanbiedt. MenaVersity is een Libanees initiatief en biedt cursussen over de ins-en-outs van sociale media en ook kookcursussen waarin je dolma’s leert maken (en waar je eveneens gerechten kunt bestellen bij de docente). De initiatiefnemers organiseren “FuckUp nights”, waarin succesvolle ondernemers vertellen over fouten die ze hebben gemaakt zodat anderen daarvan kunnen leren.

Ook de oprichters van dit platform zijn maatschappelijk zeer betrokken en zijn ervan overtuigd dat technologie kan bijdragen aan hervormingen en de bevordering van mensenrechten.

Online onderwijs wordt ook steeds vaker ingezet in vluchtelingenkampen, buurthuizen en andere sociale projecten voor jongeren in de Arabische wereld. De gratis beschikbaarheid van opleidingen en het feit dat je er niet voor hoeft te reizen, maken dit een interessante optie. Overigens blijkt uit onderzoek dat het niet werkt om enkel online opleidingen aan te bieden. Offline studiebegeleiding is vaak ook nodig voor vluchtelingen met een onderwijsachterstand en trauma’s en voor jongeren die niet goed hebben leren studeren en alleen primair en voortgezet onderwijs hebben gehad. Daarom zijn er tegenwoordig ook blended-learning (deels online- en deels offline onderwijs), study groups (groepen van studenten die bij elkaar komen om samen te leren), online discussiefora en combinaties hiervan.

MOOCs zullen de komende jaren zeker groeien in de regio. Daarvoor zorgen de focus van grote aanbieders op onderwijs binnen de Westerse context en op Engels als instructietaal, maar ook de uitsluiting van bepaalde landen van deelname aan MOOCs (studenten die inloggen vanuit Syrië en Iran kunnen geen cursussen bij Coursera volgen), gecombineerd met de opkomst van jonge sociale ondernemers in het Midden-Oosten, mondigere jongeren en de grote behoefte aan beter onderwijs in de regio. Een krachtig signaal dat het huidige onderwijs niet langer voldoet.

Een literaire reis door het Midden-Oosten in 11 boeken

Literatuur opent de wereld. Zoals de Franse schrijver André Gide zo mooi zei: “Ik lees een schrijver niet enkel om een idee te krijgen van wat hij zegt, maar om met hem op weg te gaan en in zijn gezelschap te reizen

Daarom volgen hier 11 warm aangeraden boeken van hedendaagse schrijvers uit het Grote Midden-Oosten waarmee je deze zomer op pad kunt gaan, in willekeurige volgorde.

  1. 1. The Girl Who Fell To Earth (uit 2012) van de Amerikaans-Qatarese Sophia al-Maria (1983) is een bijzondere “coming of age” roman. De schrijfster en filmmaakster, die in de Verenigde Arabische Emiraten woont, beschrijft de vele omzwervingen van een meisje dat tussen twee culturen zit en door haar Amerikaanse moeder naar haar bedoeïenenfamilie in de woestijn wordt gestuurd. Daar volgt de ontdekking dat opgroeien en volwassen worden in alle culturen dezelfde elementen bevatten. Het leest lekker weg en zit vol humor. Verkrijgbaar als e-book
  1. 2. Liefde kent veertig regelsEen roman over het vinden van liefde en inspiratie (uit 2010) van de Turkse Elif Shafak (1971) is het bestverkochte boek aller tijden in Turkije. Het gaat over een herintredende huisvrouw die een manuscript van een boek over de mysticus Roemi moet beoordelen. De combinatie van de 13e eeuw waarin het verhaal van Roemi speelt en de 21e eeuw waarin de vrouw leeft, is een buitengewone vondst. De thema’s zijn zeer actueel en maken mede daardoor grote indruk. Shafak is ook beïnvloed door haar omzwervingen; ze woonde in onder meer Amman, Boston, Madrid, Tucson, Londen en Istanbul. Verkrijgbaar als e-book.

3. Wie de oorlog in Syrië van dichtbij wil voelen, mag deze dichtbundel niet overslaan: Weg van Damascus van de Syrisch-Palestijnse dichter Ghayath Almadhoun, uit het Arabisch vertaald door Djûke Poppinga. Almadhoun (1979), geboren in het Palestijnse vluchtelingenkamp Yarmouk in Damascus, heeft een Palestijnse vader en een Syrische moeder. Hij studeerde Arabische literatuur aan de Universiteit van Damascus en werkte als journalist. Sinds 2008 woont hij in Stockholm, waar hij als politiek vluchteling een verblijfsvergunning heeft gekregen. Lees hier een mooi interview met hem door Carl Stelweg van het Grote Midden Oosten Platform. Verkrijgbaar via http://www.uitgeverijjurgenmaas.nl/weg-van-damascus

  1. 4. Na tien jaar opnieuw in het Nederlands: de klassieker Hongerjaren van één van Marokko‘s beste schrijvers: Mohamed Choukri. Mohamed Choukri (1935- 2003) werd geboren in het Noord-Marokkaanse Ayt Chiker. Hij leerde pas laat lezen en schrijven en zijn vaak controversiële werk is vertaald in veertig talen. Hongerjaren is een autobiografisch werk en beschrijft op confronterende en eerlijke wijze de zelfkant van de Marokkaanse samenleving waarin Choukri moest overleven. Verkrijgbaar via http://www.uitgeverijjurgenmaas.nl/hongerjaren
  1. 5. The Blue Aubergine (uit 20016) van de Egyptische Miral al-Tahawy (1968) beschrijft het leven van de Bedoeïenendochter Nada die opgroeit na de Egyptische nederlaag tegen Israël in 1967. Haar leven is een woelige aaneenschakeling van levensfasen waarin zij zich langzaam ontdoet van het juk van haar opvoeding. Al-Tahawy, zelf dochter van bedoeïenen, is nu professor in de Arabische literatuur aan de Universiteit van North Carolina. Verkrijgbaar als e-book
  1. 6. Youssef Rakha’s Crocodiles (uit 2014) vertelt het verhaal van een geheim poëziegenootschap in het pre-Arabische Lente tijdperk (1997 – 2011) in Caïro. Het beschrijft het ‘andere’ Caïro, stad van intellectuelen, revolutionairen en dichters en probeert antwoord te geven op de vraag: wat betekent het om een dichter te zijn in Egypte tussen 9/11 en de Arabische Lente? Rakha (1976) wordt gezien als een van de belangrijkste hedendaagse Egyptische schrijvers. Verkrijgbaar als e-book.
  1. 7. Een Libanese schrijver mag niet ontbreken. Amin Maalouf’s meest recente roman (hij schreef er tien) heet De Ontheemden (uit 2013). Het boek laat terloops grote thema’s de revue passeren: leven onder dictatuur, de bevrijding van het lichaam, migratie, de ethische dimensies van conflicten, de positie van minderheden, revoluties, religies en atheïsme, oost-west verhoudingen. Een recensie door Sylva van Rosse van het Grote Midden Oosten Platform staat hier. Verkrijgbaar als e-book.
  1. 8. De Egyptische tandarts Alaa al-Aswany mag met zijn roman De Automobielclub van Caïro absoluut niet in deze lijst ontbreken. Het boek over het leven in het Britse protectoraat dat Egypte ooit was, is in het Nederlands vertaald en heeft terecht hele goede kritieken gekregen. Al-Aswany (1957) trad met groot succes op tijdens de laatste aflevering van het festival Writers Unlimited in Den Haag. Lees hier het zeer interessante interview met hem door Nicolien Zuijdgeest van het Grote Midden Oosten Platform. Verkrijgbaar als e-book.
  1. 9. In 2011 verscheen de roman Anatomie van een verdwijning van de Libiër Hisham Matar (1975). Matar werd in New York geboren, als zoon van een diplomaat van de Libische missie bij de VN. Toen hij drie jaar was, verhuisde het gezin terug naar Tripoli, maar in 1979 moest het Libië weer ontvluchten. Matar groeide op in ballingschap in Caïro en studeerde in Londen. Zijn vader werd in de jaren negentig ontvoerd en naar Libië overgebracht. Dit ijzig mooi geschreven boek gaat ook over een jongen en zijn verdwenen vader, en diens minnares, op wie ook de jongen verliefd is. Verkrijgbaar als e-book.
  1. 10. Nog een laatste “coming-of-age”-roman over een meisje dat opgroeit tijdens de oorlog in Irak en twee culturen in zich draagt. Zij houdt van het land van haar Iraakse vader en ook van de muziek en het ballet die haar Engelse moeder haar bijbrengt. De dood van haar vader, haar eerste liefde, en de onverwachte ziekte van haar moeder voeren haar naar Londen, waar ze wordt geconfronteerd met het andere deel van haar identiteit. The Sky So Closevan de Iraakse Betool Khedairi (1965) verscheen in 2010. Ze is de dochter van een Iraakse vader en een Schotse moeder en studeerde Franse literatuur aan de Universiteit van Bagdad. e-book: https://www.bol.com/nl/p/a-sky-so-close/9200000017836761/
  1. 11. Ali Ahmad Sa’id Esber, ofwel Adonis, geboren in 1930 in Syrië, geldt als de belangrijkste hedendaagse Arabische dichter. Opmerkelijk genoeg was zijn poëzie tot voor kort nooit in Nederlandse vertaling verkrijgbaar geweest. Daar is dit jaar verandering in gekomen:op 14 januari verscheen bij uitgeverij Jurgen Maas de bundel Wat blijft. Het eerste exemplaar zal hem een dag later op het internationale literatuurfestival Winternachten in Den Haag worden uitgereikt door een van zijn grootste bewonderaars in Nederland, de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb. Volgens Aboutaleb ‘… tonen zijn gedichten de weg naar een nieuw soort burgerschap waarin interculturele dialoog en culturele diversiteit centraal staan.’ Lees hier het dubbelinterview dat Carl Stellweg en Esseline van de Sande van het Grote Midden Oosten Platform hadden met Adonis en Aboutaleb.

Met dank aan de belezen collega’s van het Grote Midden Oosten Platform.

Muzikale wereldverbeteraars in het Midden-Oosten

Jazz werd begin deze eeuw populair in het Midden-Oosten. Steeds meer elementen ervan drongen door in de mainstream Arabische muziek. Instrumenten als bas, gitaar en saxofoon raakten in zwang. Later verrijkten juist traditionele Arabische instrumenten, zoals de oud, de jazz in deze contreien. Zo ontstond langzaamaan Arabische jazz.

Een prachtig voorbeeld levert de Marokkaanse Malika Zarra, die in Arabisch, Frans en Tamazigh (de taal van de Berbers) zingt:

Of luister eens naar de rustigere, warme, melancholische jazz van de Libanese Rima Khcheich.

Het mooiste moest nog komen. Ali Baba die de berg met goud ontdekt: zo voelde ik me toen ik op de de website Mideast Tunes stuitte. Een site met alle hedendaagse Arabische muziek! Het platform, dat in 2011 als website in Bahrein begon, biedt opkomende Arabische musici en bands een podium. En met de site en de app biedt het de mogelijkheid de hele dag muziek naar keuze te beluisteren: Arabische jazz, Egyptische hiphop, Palestijnse indie-rock, Iraanse blues en Algerijnse metal.

Toen ik verder keek ontdekte ik dat de doelstellingen van Mideast Tunes veel verder gingen dan lekkere muziek aanbieden. Mideast Tunes is een non-profit beweging die via muziek de wereld wil verbeteren. “De kern van het project komt uit ons verlangen om bands en musici te promoten die anders nooit in de internationale muziek-scene opgemerkt zouden zijn. […]. Wij geloven dat muziek de wereld kan veranderen en dat musici uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika daarin het voortouw zullen nemen”. En: “Deze bands zijn belangrijk omdat ze niet alleen willen entertainen, maar ook een belangrijke boodschap over sociale gerechtigheid en vrijheid uitdragen.”

Ik werd nieuwsgierig en ging op zoek naar de mensen achter Mideast Tunes. Dat bleek de Bahreinse Esra’a al-Shafei te zijn. Een jongedame van nog geen dertig die vorig jaar door het World Economic Forum is uitgeroepen tot één van de vijftien vrouwen die bezig zijn de wereld te veranderen. Esra’a richtte niet alleen het muziekplatform op, zij is ook het brein achter MideastYouth.com, een organisatie die, via internet, de progressieve stemmen uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika laat horen.

“Deze bands zijn belangrijk omdat ze niet alleen willen entertainen, maar ook een belangrijke boodschap over sociale gerechtigheid en vrijheid uitdragen.”

Als 19-jarige studente ontdekte Esra’a Al Shafei de kracht van het internet en begon ze met het ontwikkelen van websites, waaronder de invloedrijke site Crowdvoice.org, waar getuigen van onderdrukking en protestacties beeldmateriaal en artikelen wereldwijd met elkaar delen. Voor etnische minderheden in het Midden-Oosten lanceerde ze vervolgens de sites migrantrights.org, kurdishrights.org en bahairights.org. Op ahwaa.org wordt homoseksualiteit in een veilige omgeving bespreekbaar gemaakt. Haar doel is simpel: bewustwording creëren over mensenrechtenkwesties in de wereld.

Alle sites komen nu samen op het platform http://www.majal.org. Hiermee geeft deze jonge moslima een stem aan homoseksuelen, biseksuelen en transgenders, en aan Koerden, Assyriërs, Bahai- aanhangers, jonge politieke activisten, gastarbeiders en andere minderheidsgroepen in het grote Midden-Oosten. Iedereen kan informatie delen en met elkaar in discussie gaan via de verschillende platforms die in het Arabisch en Engels worden aangeboden.

Van Esra’a zijn geen foto’s of filmpjes beschikbaar. Haar veiligheid in Bahrein is immers niet vanzelfsprekend. Haar ouders, zegt ze, weten niet precies wat ze doet. Toch wil ze Bahrein niet verlaten. Ze wil het land van binnenuit veranderen en er via internet meer vrijheid en democratie realiseren. Voor haar platforms en haar activisme kreeg ze al veel onderscheidingen (zoals de Nederlandse Mensenrechtentulp in 2014 en de onderscheiding ‘Most Courageous Media’ van Free Press Unlimited in 2015). Zij is lid van de World Economic Forum’s Global Agenda Council on Social Media en is een TED-fellow (in 2015 is zij geïnterviewd voor TEDx Amsterdam door Aldith Hunkar).

Mideast Tunes heeft inmiddels een bestand van 1.300 bands en ruim 7.000 nummers die via de apps en de site te beluisteren zijn. De artiesten komen uit Egypte, Jemen, Afghanistan of Saoedi-Arabië en de nummers zijn op zowel genre (jazz, hardrock, pop, etc.) als op land van herkomst te selecteren. Maar je kunt ze ook op populariteit of op chronologische volgorde beluisteren, en delen via social media.

Muziek om de wereld te verbeteren. Er zijn veel Westerse voorbeelden: U2, Sting, LiveAid, Bob Dylan, John Lenon. Maar de meest hedendaagse muziek gaat volgens de Huffington Post over het liefdesleven van moderne musici. Dat is wel even anders in de regio waar de grootste veranderingen plaatsvinden. In het grote Midden-Oosten worden de sociale en maatschappelijke revoluties met passie ondersteund door ruim 1.300 verschillende muzikale stemmen.

Download hier de app van Mideast Tunes.

De vreemde vrijheid die een bezetting soms biedt

Een vrijdagmiddag in Ramallah. Giftige traangasnevel, zwarte rook, brandende autobanden, schoten. Wat zich voor mijn ogen afspeelt, daar kan een brave burger beter ver vandaan blijven. Maar hier ben ik voor gekomen. Moedig voorwaarts. Ik sluip verder in de richting van het strijdtoneel, waar een voorhoede van Palestijnse stenengooiers en een colonne Israëlische militairen hun ballet van de haat opvoeren.

Het is februari 2013, en ik bevind mij met honderden anderen op de toegangsweg naar de Israëlische gevangenis Ofer. Een gevangenis die vlak achter de beruchte Muur of afscheiding ligt, aan de rand van Ramallah, op de Westelijke Jordaanoever. Ruim duizend Palestijnen zitten in Ofer gevangen, een aantal is in hongerstaking, en het is uit solidariteit met hen dat er een grote demonstratie wordt gehouden.

Een Palestijnse demonstratie in bezet gebied betekent altijd: stenengooien, beantwoord door traangas, rubber kogels (eigenlijk stalen kogels met een laagje rubber) en meestal ook ‘echte’ kogels. Alle betogers weten dit en hoe vreemd het ook klinkt: velen kijken ernaar uit. De stemming is bijna feestelijk. Dit morbide theater lijken de Palestijnen nodig te hebben om de bezetting nog een beetje te kunnen verdragen.

Ik heb het eerder meegemaakt, tijdens de Tweede Intifada (2000-2005), maar op de smak traangas die ik nu te verwerken krijg ben ik niet bedacht. Ik weet het al als ik het spul spectaculaire, wolkachtige patronen door de blauwe lucht zie trekken: dat wordt afzien. Het is trouwens niet alleen uitkijken voor dat spul zelf, maar ook voor de granaten waarin het zit. Al snel hoor ik die om mij heen op het asfalt ketsen.

Ik krijg geen adem meer, moet kokhalzen, wil in een nabijgelegen vijver springen. Uiteindelijk besluit ik samen met een groepje lotgenoten achter een betonblok te schuilen. Even voel ik me aangeslagen en angstig en heb ik er spijt van dat ik hier ben.

Hoestend en rochelend kruip ik terug naar waar het veiliger is. Iemand duwt mijn gezicht in een in alcohol gedrenkte zakdoek. Binnen een minuut of vijf ben ik weer bij mijn positieven, en hoewel het nog steeds voelt of mijn longen in brand staan, loop ik met mijn pas gekochte fototoestelletje terug naar wat met niet veel overdrijving de frontlinie kan worden genoemd.

Even voel ik me aangeslagen en angstig en heb ik er spijt van dat ik hier ben.

Ik voel me onverschrokken, ik leef, ik laat me niet bang maken: niemand om mij heen doet dat en ik word meegesleept. De sirenenzang van het gevaar.

En dan, net op het moment dat ik weet dat ik te veel risico neem, gebeurt het. Op het moment dat ik soldaten en grenspolitie nog geen tien meter van mij vandaan gericht zie schieten en er gewonden worden weggedragen – precies op dat moment voel ik een hand aan mijn arm trekken, en zit ik voor ik het weet veilig achter een muurtje.

‘’Be careful!” De eigenaar van de hand is een man met een breed, boers gezicht en een grote professionele camera om zijn nek die ik herken: een paar dagen eerder heb ik hem in zijn geboortedorp, niet ver hier vandaan, voor het eerst ontmoet.

Zijn toon is verwijtend. Alsof hij wil zeggen: ‘’Wat doe jij hier? Moet ik me ook nog om jou bekommeren? Denk je dat dit een spelletje is? Wil jij ook eens wat beleven, de held uithangen? Wat gaat dit gedoe jou eigenlijk aan? Als ik een kogel krijg is dat omdat ik hier woon, omdat ik een dwingende reden heb vast te leggen wat hier gebeurt, maar jij?”

Hij kruipt van achter het muurtje vandaan en gaat verder met zijn werk: fotograferen, filmen. Anders dan ik draagt hij een helm en een kogelvrij vest en hangt er een gasmasker aan zijn riem. Geen flauwekul, geen heroïek, hij hoeft niets meer te bewijzen. Adequate bescherming, hij is een professional. God wat haat hij deze shit. Maar hij zit er nu eenmaal middenin.

Hij kan het uittekenen, het grimmige reilen en zeilen van de bezetting. Hij heeft al zo vaak een middag als deze meegemaakt. Het is routine, maar hij wekt niet de indruk dat hij ooit verzaakt.

***

Twee jaar en acht maanden later schud ik diezelfde man de hand in de Rotterdamse Pauluskerk, op een bijeenkomst van Youth for Palestine, een organisatie van jonge Nederlandse moslims. Haitham al-Khatib, want zo heet hij, herkent me niet, maar als ik hem in het kort vertel hoe wij elkaar eerder hebben getroffen, houdt hij mijn hand lang en stevig vast en lijkt hij geroerd. Hij verontschuldigt zich voor zijn slechte geheugen. Ik vraag hem of hij de laatste jaren nog veel is geraakt door mattat rassas, rubber kogels, kogels die dus eigenlijk van staal zijn. Hij lacht wat, wijst naar een putje boven zijn linkeroog: daar kostte zo’n kogel hem ooit bijna zijn leven.

Even later houdt hij in de gebedsruimte van de Pauluskerk een korte speech in eenvoudig Engels en besef ik hoeveel respect ik voor hem heb, ook al ken ik hem nauwelijks. Ik hoef hem niet echt te kennen om te weten wat hij vertegenwoordigt. Tegelijkertijd voel ik een afkeer in mijzelf opwellen voor het woord intifada. Omdat het hem, en velen met hem, geen recht doet.

De weken ervoor is de vraag uitgebreid aan de orde geweest in de media: is de derde intifada uitgebroken? Maar hoe belangrijk is die vraag eigenlijk? “Het is al bijna veertig jaar een intifada,” schreef de Palestijnse historicus Lofti Abdel Hamid in de Volkskrant, en zo is het. De term intifada suggereert voor velen dat het Palestijnse verzet bestaat uit periodieke uitbarstingen van veelal willekeurig geweld. Ten onrechte, want in de eerste plaats betekent ‘intifada’ letterlijk ‘afschudden’ en is van een expliciete verwijzing naar geweld dus geen sprake. Daarnaast heeft het Palestijnse verzet in werkelijkheid een permanent en voor een belangrijk deel vreedzaam karakter.

En al dat stenengooien dan? Stenen, zeggen Palestijnen, zijn voor hen wat voor Mahathma Ghandi zijn lendedoek was. Het is verzet met een hoge symbolische waarde: elke naar Israëlische troepen geworpen steen is een stuk bezet land. Zo zien ze dat.

De bezetter zelf heeft het over “volksterrorisme”. ‘Rocks can kill’ heet een blogpost van de Israeli Defence Forces. Daarin worden acht doden als gevolg van stenengooien gememoreerd. Acht doden tussen 1985 en 2013, gemiddeld nog niet één per drie jaar.

***

Een paar dagen voor de betoging bij Ofer bezoek ik met mijn Palestijnse collega Amina het dorpje Bil’in, even buiten Ramallah. Tijdens onze tochten van de afgelopen dagen heb ik de muur die Israël vanaf 2002 op de Westelijke Jordaanoever is gaan bouwen (en die nog steeds niet af is), als een grijze lintworm door het landschap zien slingeren. Ik zou er graag oog in oog mee willen staan, op een betekenisvolle plek. Dan moet je, zo heb ik begrepen, naar Bil’in: de woonplaats van Haitham el-Khatib en andere opmerkelijke figuren, al ken ik die dan nog niet.

In de avondschemering rijden we door stille straatjes, langs eenvoudige huizen van beige natuursteen of beton. Ruw, rotsachtig, steil heuvelland om ons heen. Zo vroeg in het voorjaar hangt er een aangename tinteling in de lucht. We parkeren bij een speeltuintje, lopen door een olijfboomgaard en staan ineens tegenover een rij metershoge betonnen platen. Het ziet er dreigend uit, maar lijkt ook een slechte grap die niet kan duren.

Hoe verhoudt journalistieke neutraliteit zich tot zo’n monstrum? Ik heb mijn neutraliteit ten aanzien van de Israëlisch-Palestijnse kwestie al lang geleden verloren. Twintig jaar geleden om precies te zijn, bij mijn eerste bezoek aan de Gazastrook, toen ik langs de uitkijktorens, hekken en zandzakken rond de nederzetting Netzarim reed en het misverstand dat zoiets aanvaardbaar is mij in een oogopslag duidelijk was.

We staan ineens tegenover een rij metershoge betonnen platen. Het ziet er dreigend uit, maar lijkt ook een slechte grap die niet kan duren.

Verlies van neutraliteit betekent niet verlies van objectiviteit. Ik heb geen liefdesrelatie met het Palestijnse volk. Ik ben niet blind voor de gebreken van de Palestijnse samenleving en politiek. Voor mij is de kardinale vraag ook niet in hoeverre Palestijnen deugen of niet, zelfs niet hoe erg of hoe betrekkelijk hun leed is en hoezeer ze dat koesteren. De vraag is: zou ik, als ik een Palestijn was en op de Westelijke Jordaanoever of in de Gazastrook woonde, de Israëlische vlag haten? Ik denk het wel. Het lijkt me bijna onvermijdelijk, een natuurlijke reflex. Zou ik, als Israëlier, een even onontkoombare afkeer van Palestijnse nationale symbolen koesteren? Het lijkt me van niet. Het lijkt me in veel gevallen een vrijwillige keuze, omdat ik in de praktijk weinig last zou hebben van Palestijnen. Dit is geen neutrale, maar wel een zo objectief mogelijke constatering.

De zon is bijna onder. Aan de andere kant van de muur, in het heuvelland, gaan de lichtjes van Modin I’llit aan. Ze zijn een wrange illustratie van het bedrog dat vredesproces heet. Een jaar na de sluiting van de Oslo-akkoorden in 1993 werd Modin I’llit gesticht. In nog geen twintig jaar verrees er in bezet gebied een stad van bijna 60.000 inwoners: grotendeels orthodox-joodse, Europese migranten. Modin Ill’it, een volgens het internationaal recht illegale nederzetting, groeide dus als kool terwijl het vredesproces zich voortsleepte. Dat duidt op sabotage. En de stad is bepaald niet uniek. Een kleine dertig kilometer verderop ligt Ma’ale Adumim, een tot satellietgemeente van Oost-Jeruzalem uitgeroepen nederzetting van 40.000 inwoners die haast tot de Dode Zee reikt en de Westelijke Jordaanoever zodoende bijna in tweeën splijt. De zogeheten territoriale continuïteit van een Palestijnse staat wordt daardoor gedwarsboomd. Voor nu en voor later. Want hoe krijg je 40.000 mensen ooit nog weg?

Ach, vredesproces. “Het probleem tussen Israëliërs en ons is ook dat we wel dezelfde woorden gebruiken, maar er vaak heel iets anders mee bedoelen,’’ zei Nasr al-Laham, hoofdredacteur van het Palestijnse persagentschap Ma’an, ooit tegen me. ‘’Wanneer iemand als Netanyahu het woord ‘vrede’ uitspreekt, denken we: wat hangt ons nu weer boven het hoofd?”

Amina wil alweer weg uit Bil’in. Dicht bij de afscheiding krijgt ze het altijd op haar heupen. Het is er volgens haar per definitie onveilig. Overal hangen camera’s, iedereen die in de buurt komt is een potentieel doelwit. En dus reageert ze bijna vijandig wanneer achter ons een auto stopt, een ouwe roestbak met twee wat ruig ogende mannen erin. Twee potentiële doelen extra, zie ik haar denken. Of het is zelf gespuis. Wegwezen dus. Ze keert hen de rug toe, maar de mannen laten zich niet negeren, stappen uit en spreken ons aan, dwingend maar niet onvriendelijk. Wat we hier doen en of ze ons ergens mee kunnen helpen.

Ze zijn van het dorp. Amina ontspant en ik dus ook. Eén man stelt zich voor als Hamdi Abu Rahma. Hij is charmant, praatgraag en heeft een camera bij zich. Ja, hij is fotograaf. En niet zomaar een: hij wil de bezetting in Bil’in documenteren in beelden die, zo hoopt hij, de ogen van de wereld zullen openen. Met ontwapenende geestdrift omschrijft hij zijn werk als een combinatie van journalistiek, activisme en kunst. Zijn metgezel, Haitham el-Khatib, komt wat stugger over, mompelt dat hij filmt. Het klinkt niet of hij het zelf veel vindt voorstellen.

Er begint me iets te dagen: is dit niet het dorp van die Palestijnse boer/fotograaf die samen met een Israëlische filmmaker een bekroonde, voor een Oscar genomineerde documentaire maakte (Five Broken Cameras)? Hamdi en Haitham knikken bevestigend. Maar is één van hen dan die boer? Nee, zeggen ze lachend, dat is Emad Burnat, hun movie star, op dit moment op tournee om de documentaire te promoten. Zij zijn zelf iets mindere goden. Hamdi is wel bezig met een boek waarvan hij hoge verwachtingen heeft. Haitham zwijgt.

In dit Palestijnse boerengehucht ben ik dus op een enclave van fotografen/filmmakers gestuit.

Tien jaar geleden had je hier geen muur en was de nederzetting klein, vertellen de twee. “Er woonden hele gelovige mensen die ons niet lastig vielen,” zegt Haitham. Toen volgden de uitbreidingen, en moest er een afscheiding komen om de kolonisten te beschermen tegen de 2000 inwoners van het Palestijnse dorp, ook al stond dat niet bekend als terroristisch broeinest. In 2005 verrees die afscheiding, waardoor de boeren van Bil’in de helft van hun grond verloren: die viel nu binnen de gemeentelijke grenzen van Modin Ill’it. Er was wel een poort, maar wanneer die openging en wie erdoor mocht was altijd onzeker.

Zouden dergelijke confisqueringen werkelijk uit veiligheidsoverwegingen zijn ingegeven? Ikzelf twijfel er niet aan wat het antwoord op die vraag moet zijn. Ook landschappelijk eiste de maatregel zijn tol. Zo sneuvelden aan weerszijden van de afscheiding honderden olijfbomen. ‘’Wat de natuur eeuwen kostte om tot stand te brengen, vernietigden ze in een handomdraai,’’ zegt Hamdi, niet zonder pathos. ‘’Daaruit blijkt toch al dat die kolonisten geen binding hebben met het land?”

In Bili’in gebeurde iets onverwachts. Langs de voor Palestijnen uiterst lastig begaanbare weg van het recht vocht het dorp de bouw van de Muur aan en boekte het een zeldzaam succes. Bij wijze van uitzondering besliste het Israëlische Hooggerechtshof in 2007 in Palestijns voordeel: het tracé zoals het er lag diende geen veiligheidsbelang en moest gewijzigd. De boeren van Bil’in kregen een deel van hun land terug. Dat laatste gebeurde overigens pas in 2011.

“Wat de natuur eeuwen kostte om tot stand te brengen, vernietigden ze in een handomdraai,’’ zegt Hamdi, niet zonder gevoel voor pathos.

Dit feitelijk bescheiden wapenfeit was van grote symbolische waarde. Met de gruwelen van de Tweede Intifada nog vers in het geheugen betekende het de geboorte van een verzetsbeweging die terugkeerde naar vreedzame middelen. Een beweging die zich door een veelal speels karakter zou onderscheiden en zich wist te verzekeren van de actieve deelname van buitenlandse sympathisanten. Behalve naar Bil’in trokken die sympathisanten naar onbekende dorpjes als Nili’in, Nabi Saleh, Kufr Kadum en Burin. Israëlische militairen en grenspolitie werden er wekelijks – meestal op vrijdag – geconfronteerd met betogers. Een deel bekogelde hen met stenen, de meerderheid viel de militairen alleen verbaal aan. Er verschenen ook potsenmakers die verkleed als de blauwe reuzen uit de film Avatar de muur probeerden te beklimmen. Verder deden acteurs en muzikanten mee, draafde de Kerstman met Kerstmis op en probeerden sommige demonstranten tijdens de Wereldkampioenschappen voetbal een balletje te trappen met soldaten.

De reactie van het Israëlische leger was van een logge voorspelbaarheid: traangas. Hectoliters traangas. Maar ook kogels – mattat rassas en anderszins – nachtelijke invallen, arrestaties van kinderen – die immers het gemakkelijkst tot bekentenissen zijn te dwingen – en de inzet van Musta’arbin (‘’’nep-Arabieren’’): als Palestijnen vermomde Israëlische provocateurs die stenen gooien naar het leger om echte Palestijnen aan te sporen hetzelfde te doen en ze vervolgens in te rekenen.

Ondanks het soms licht carnavaleske karakter waren deze confrontaties geen picknick: er vielen honderden gewonden, en ook een aantal doden, onder wie Bassem Abu Rama, neef van Hamdi Abu Rama. In april 2009 trof een traangasgranaat hem in de borst en doorboorde een rib zijn hart. De gebeurtenis betekende een radicale ommekeer in het leven van Hamdi. Tot dan had hij zich min of meer afzijdig gehouden van het protest. Hij leerde voor boekhouder en werkte in een restaurant in Tel Aviv. Na de dood van zijn neef gaf hij zijn opleiding en baan op: verzetsfotografie werd voortaan zijn leven. Haitham, die naar eigen zeggen tussen zijn 15de en 17de vrijwel onafgebroken in Israëlische gevangenissen had doorgebracht zonder dat ooit een aanklacht tegen hem werd ingediend, was Hamdi voorgegaan. In 2005, het jaar dat de afscheiding verrees, greep hij al naar de camera, samen met dorpsgenoot Emad Burnat, de latere movie star.

We rijden achter de oude roestbak aan, het dorp weer in, naar het huis van één van de twee. Het valt me op hoe onbevangen ze zijn, haast gretig, verstoken van het wantrouwen en cynisme die bij Amina en veel Palestijnen die ik ontmoet vlak onder de oppervlakte van jovialiteit en humor liggen. En dat terwijl hun dorp toch aan een soort frontlinie ligt. We betreden een ruime huiskamer waar het aangenaam rommelig is. Veel opengeklapte, zilverkleurige laptops van een bepaald merk, een tafeltje dat vijf knotsen van camera’s torst, een spreuk van Martin Luther King aan de muur: Cowardice asks the question, is it safe? Expediency asks the question, is it politic? Vanity asks the question, is it popular? But conscience asks the question, is it right?

Een hoogblond meisje komt binnen, vraagt iets, verdwijnt weer. Er verblijven voortdurend buitenlanders in het dorp, begrijp ik dan al, en dat zijn geen toeristen, of althans niet van het gebruikelijke soort. Een paradoxale gedachte komt in me op: juist de bezetting heeft sommige inwoners van dit dorp uit hun isolement gehaald, een venster naar de buitenwereld opgezet, kosmopolieten van ze gemaakt.

Samen met Hamdi kijk ik op zijn laptop naar zijn foto’s. De kwaliteit verbaast me. Af en toe een kitscherig beeld – een vogeltje op prikkeldraad, met de Palestijnse vlag op de achtergrond – maar met deze foto’s wordt ook politiek bedreven en dan komt een beetje kitsch wel van pas.

Juist de bezetting heeft sommige inwoners van dit dorp uit hun isolement gehaald, een venster naar de buitenwereld opgezet, kosmopolieten van ze gemaakt.

Ramdi wil het boek in eigen beheer uitgeven. Geld is een probleem. En vermoedelijk ook, al komt dit aspect niet ter sprake, de bereidheid van gevestigde uitgeverijen dergelijke activistische fotografie vanuit Palestijns perspectief in het fonds op te nemen. Hamdi heeft in ieder geval al wel een mooie titel. Een maand of tien later, eind 2013, zie ik dat het hem is gelukt Roots run deep uit te brengen. Het is te koop op internet.

Ik vraag Haitham of hij ook een boek wil publiceren. Hij vertelt dat hij het fotograferen eraan heeft gegeven en alleen nog maar filmt. Wat dan? ‘’De demonstraties in het dorp, elke vrijdag, ook al komen die steeds op hetzelfde neer.” Hij haalt zijn schouders op, grijnst ondoorgrondelijk. Ik zal later verslingerd raken aan Haithams filmverslagen van de schermutselingen met het Israëlische leger op YouTube, ook al komen ze inderdaad steeds op hetzelfde neer.

Een wonderlijke ontdekking aan de hand van zijn reportages is dat de dorpelingen en militairen, tussen alle vijandschap en confrontaties door, soms de gelegenheid vinden op ogenschijnlijk ontspannen, niet onvriendelijke wijze met elkaar van gedachten te wisselen. Bijvoorbeeld wanneer ze elkaar tegenkomen op nachtelijke inspecties. Hallo, alles rustig? Ja, alles rustig. Dacht dat ik net ergens een schot hoorde. O ja? Nou, zal wel los lopen. Wel thuis en slaap lekker voor straks.

‘s Avonds laat zitten we op de kleine veranda van Hamdi’s huis. Er is net plaats voor een stoel en een tot op de draad versleten, sponzige huiskamerbank. We komen niet tot diepe conversatie. Het welbehagen dat we als totale onbekenden uit elkaar gezelschap putten is vanzelfsprekend. Het is haast zonde daar woorden op te stapelen. Wat ons bindt kan ik niet echt onder woorden brengen. Misschien is het de afschuw voor het betonnen gedrocht, in de schaduw waarvan we kennis hebben gemaakt. Een afschuw die grensoverschrijdend is.

Hoog in de heuvels kan het ’s avonds aardig koud worden, maar een vuurtje in een roestige, midden op straat geplante oliedrum schenkt ons warmte. We zijn moe en doezelig, genieten van de Arabische koffie en de diepe dorpse stilte van een onbeduidende, traditionele Arabische gemeenschap die inmiddels door beroemde bezoekers uit haar tijdloze sluimer is gewekt; waar tal van westerlingen naartoe zijn gestroomd, op zoek naar avontuur en iets moois om zich voor in te zetten; westerlingen die zich misschien ook laten begoochelen door het visioen van een puur, eenvoudig, kleinschalig, geborgen platteland; verminkt en verpauperd weliswaar, maar nog altijd exotisch en aanlokkelijk met zijn ruige heuvels, onbedorven lucht en duidelijke scheidslijnen tussen goed en kwaad.

Wat ons bindt kan ik niet echt onder woorden brengen. Misschien is het de afschuw voor het betonnen gedrocht, in de schaduw waarvan we kennis hebben gemaakt.

‘’Het leven is hier nog steeds goed,’’ zegt Haitham. “Wij zijn plattelandsjongens: onze geiten, onze olijfbomen, onze vrienden en familie, onze vrijheid en onze rust: meer verlangen we niet. Dat leven verdedigen we.”

Ik twijfel er niet aan dat hij het meent, ook al is het leven in Bil’in behoorlijk veranderd. Alles wat het dorpje bedreigt, en zelfs alle sympathieke belangstelling, verhevigt paradoxaal genoeg de pastorale droom, die een droom is van vrijheid.

***

Israëlische politici reageerden honend op de ‘’popular resistance”. De Palestijnse zaak was een speeltje geworden van linkse wereldverbeteraars, zo heette het. Op een handvol oproerkraaiers na nam de lokale bevolking nauwelijks aan het protest deel. Wanneer die wereldverbeteraars namen droegen als Jimmy Carter, Richard Branson, Desmond Tutu en Mary Robinson – prominenten die stuk voor stuk de bedevaart naar Bil’in maakten – liep Israël weliswaar een publicitair deukje op, maar helemaal uit de lucht gegrepen was de diagnose van de Israëlische politici niet: de popular resistance was dan wel hardnekkig en gemotiveerd en genoot ook brede steun, maar het gros van de bevolking kwam niet in actie.

Het waren de jaren dat intensieve veiligheidssamenwerking tussen de Palestijnse Autoriteit en Israël werd beloond met wat Netanyahu en Tony Blair, die was aangesteld om de Palestijnse economie vlot te trekken, ‘vredesdividend’ noemden. De Palestijnse samenleving werd een kunstmatige, donor-gerelateerde economische groei gegund. De Palestijn veranderde in een moderne consument, banken verschaften hem hiertoe gul krediet. In Ramallah verschenen malls, vijfsterrenhotels, restaurants, uitgaansgelegenheden waar je tot diep in de nacht hedonistisch kon dansen. De officieuze hoofdstad van de Westelijke Jordaanoever kwam zelfs bekend te staan als culturele hub, en her en der verschenen opgeklopte verhalen over de “Palestijnse tijger.”

Het bleek net zo’n keiharde illusie als het vredesproces. De Palestijnse economie bleef grotendeels afhankelijk van Israëlische welwillendheid en sloeg in 2012 te pletter. De buitenlandse geldstromen stokten vanwege pogingen van de Palestijnse Autoriteit haar status bij de VN te verhogen. Israël, de VS maar ook Nederland waren daar sterk tegen gekant. “Onze premier Fayyad ging ervan uit dat Israël zich consequent constructief zou opstellen,” aldus de Palestijnse econoom Naser Abdelkarim. “Dat Israël de Palestijnse economie werkelijk graag zag groeien en bloeien. Een cruciaal misverstand: economie is een onderdeel van de oorlog die Israël tegen ons voert. Het woord ‘vredesdividend’ zegt het eigenlijk al: indien wij tegemoetkomen aan de Israëlische wensen krijgen wij dat uitgekeerd. Conformeren wij ons niet, dan wordt het weer ingetrokken.’’

Wat de verhoudingen verder verslechterde was dat de Popular Resistance voor het eerst met een idee kwam dat Israël helemaal niet zinde. In Amina’s appartement in Ramallah rakelt Jamil Barghouti, een doorsnee ambtenaar, het met nauwelijks verholen trots op. Hoe hij en zijn kameraden listig hadden laten doorschemeren een soort jeugdkamp te willen opzetten in de Jordaanvallei. Hoe ze daar met een paar bussen vol sympathisanten naartoe waren gegaan, maar halverwege stopten en de aanwezigen hun werkelijke plannen ontvouwden, waarbij ieder de keuze werd geboden mee te blijven doen of van boord te gaan. En hoe het hele gezelschap vervolgens rechtsomkeert maakte en een tentenkamp opzette in het gebied E1, ten oosten van Oost-Jeruzalem, terwijl het Israëlische leger het troepje in de Jordaanvallei vergeefs stond op te wachten.

E1, ofwel East 1, is het meest omstreden stuk Westelijke Jordaanoever, ook al meet het slechts twaalf vierkante kilometer. Het verbindt de eerder genoemde nederzetting Ma’ale Adumim met Oost-Jeruzalem. Wanneer Israël hier gaat bouwen is de opsplitsing van de Westelijke Jordaanoever in een noordelijk en zuidelijk deel praktisch een feit en zal bovendien het Arabische deel van Jeruzalem, dat de Palestijnen als hun hoofdstad willen, volledig omsingeld zijn door joodse nederzettingen. De bouwplannen voor E1 liggen al lang klaar, het bouwbesluit is zelfs al genomen, maar voorlopig heeft Uncle Sam tegen Israël gezegd: don’t even think about it.

Nu bindt Uncle Sam wel vaker in als het om Israël gaat, dus was het een slimme zet van Jamil Barghouti en zijn medestanders om juist in E1 een tentenkamp of ‘dorp’ op te richten. Want zo kwam de wereld te weten wat E1 eigenlijk was en hoe uiterst doelgericht Israël zijn nederzettingenbeleid aanwendt om een Palestijnse staat onmogelijk te maken. ‘’Een beleid van voldongen feiten op de grond,” zoals de Palestijnse Autoriteit het tot in den treure, maar daarom niet minder terecht heeft genoemd.

Toen de Israëlische autoriteiten eenmaal begrepen dat ze bij de neus waren genomen met dat jeugdkamp in de Jordaanvallei, gingen ze snel tot actie over en werd het kamp in E1, dat niemand hinderde en waar het een dag lang vrolijk en vredig was toegegaan, hardhandig ontruimd. Kennelijk had Israël begrepen dat de actievoerders het een spiegel wilden voorhouden: als hun nederzetting illegaal was, hoe zat dat dan met de Israëlische nederzettingen? Hoe zat het dan met de spontane, door extremistische randfiguren gestichte joodse nederzettingen die volgens de Israëlische overheid zelf illegaal waren? Die kregen toch elektriciteit en bescherming van het leger, illegaal of niet.

Of het nu uit bot egocentrisme, sluwheid, of een combinatie van beide was, maar Netanyahu draaide de zaken vervolgens om: ‘’Wij zullen niet toestaan dat de territoriale continuïteit tussen Jeruzalem en Ma’ale Adumim wordt aangetast.” De Palestijnen moesten niet denken dat zij konden tornen aan de “eeuwige, verenigde hoofdstad van de Joodse staat”. Waarbij hij verzweeg dat de grenzen van die ‘’hoofdstad’’ illegaal waren verlegd op bezet gebied.

Kennelijk had men begrepen dat de actievoerders Israël een spiegel wilden voorhouden: als hun nederzetting illegaal was, hoe zat dat dan met de Israëlische nederzettingen?

Netanyahu’s woorden waren het zoveelste grafschrift voor het vredesproces. Want als Israël werkelijk vast van plan was de ‘territoriale continuïteit’ daar te handhaven, dan was een levensvatbare Palestijnse staat definitief een onmogelijkheid. Dit was dus een don’t even think about it-boodschap van Israël aan de Palestijnen: don’t even think about having your own state. We kunnen erover praten, maar het zal in werkelijkheid nooit gebeuren.

Ondertussen had de actie van Jamil Barghouti en de zijnen wel veel publiciteit gekregen. De naam van het kampement was ook mooi gekozen: Bab al-Shams, Poort van de Zon, naar een roman van de Libanese auteur Elias Khoury, een van de meest ontroerende boeken ooit geschreven over de Palestijnse geschiedenis van ontworteling. De schrijver droeg bij aan de algemene geestdrift door te laten weten het initiatief uit de grond van zijn hart te steunen. Eindelijk zat er weer wat schwung, wat hartstocht in het Palestijnse verzet.

Als ik hem in februari 2013 in Amina’s flat ontmoet, is Jamil Barghouti vol optimisme. Hij voelt zich ook wel een beetje belangrijk, heb ik de indruk. Afspreken in een café vond hij geen goed idee: Feind hört mit. Maar ook in de beslotenheid van een privé-woning wil hij weinig kwijt. Omdat het verrassingselement allesbepalend is kan hij alleen zeggen dat de nederzettingen het voornaamste doelwit zijn. Die zijn immers het grootste probleem, dus zullen acties vooral daar plaatsvinden. “Daarnaast gaan we door met nederzettingen als Bab-al-Shams bouwen. Steeds zullen we onverwacht ergens opduiken.’’

Barghouti hoopt op een sneeuwbaleffect. Het is de bedoeling dat mensen op den duur eigen initiatieven ontplooien. De tijd van onderhandelingen is volgens hem voorbij. In plaats daarvan moet er een massale volksbeweging opstaan die druk kan uitoefenen. ‘’Ja, daar is wel wat moed voor nodig,’’ erkent hij. “Israël tarten is nooit ongevaarlijk. Maar niemand hoeft zijn leven willens en wetens in de waagschaal te stellen. In martelaren zijn we niet geïnteresseerd. We gaan zeker niet terug naar de Tweede Intifada.”

Enthousiast over deze strategie toont zich ook Moestafa Barghouti. Deze arts is geen directe familie van Jamil, Barghouti is een veel voorkomende naam op de Westoever. Moestafa Barghouti is niet de minste onder zijn naamgenoten. Sterker, hij is de vader van het moderne Palestijnse burgeractivisme, een boegbeeld van het Palestijnse maatschappelijk middenveld. Zijn Medical Relief, een 35 jaar geleden door hem opgericht netwerk van medische hulpdiensten, is een van de oudste Palestijnse NGO’s. Daarnaast heeft hij zich altijd sterk gemaakt voor vreedzaam verzet en zorgde hij er tijdens de Tweede Intifada bijvoorbeeld voor dat Palestijnse burgers tijdens gewelddadige confrontaties met het Israëlische leger werden beschermd door de aanwezigheid van buitenlandse ‘’waarnemers’’ van de Internationale Solidariteitsbeweging – links-radicale bemoeials die door Israël diep werden veracht maar die je niet zomaar kon neerknallen, ook al jeukten je handen. Toen ik hem zo’n vijftien jaar geleden vroeg of hij zichzelf zag als de Palestijnse Gandhi, zei Barghouti glimlachend dat de vergelijking hem niet tegenstond.

In 2005 was hij de enige serieuze tegenkandidaat van Mahmoud Abbas in de presidentsverkiezingen en sleepte hij een verdienstelijke 20 procent van de stemmen in de wacht, het bewijs dat hij een stroming in de Palestijnse samenleving vertegenwoordigde: moderne burgers die de cultuur van intriges en geweld waarvoor Arafat stond verafschuwden, ook een afkeer hadden van corrupte Fatah- en PLO-dinosaurussen, en al helemaal niets moesten hebben van organisaties als Hamas en de Islamitische Jihad. Goed opgeleide, veelal jonge mensen, seculier en ambitieus, vooruitstrevend maar daarom nog niet minder fel nationalistisch en anti-Israël.

Het is opmerkelijk hoe weinig een toonaangevende en toegankelijke figuur als Moestafa Barghouti in het buitenland bekend is. Begin 2013 zoek ik hem op in zijn kantoor. Ik vraag hem of hij wel eens bezoek krijgt van westerse verslaggevers. Nou nee, eigenlijk nooit. Alleen als er ‘wat is’. Aan zijn onverdiende anonimiteit heeft Israël meegewerkt door hem te negeren en te kleineren. In Israëlische ogen is er namelijk niets ergers dan een goed geklede, goed opgeleide, vlekkeloos Engels sprekende, gedistingeerd geurende, gladgeschoren en strak gecoiffeerde Palestijnse anti-establishment-politicus die zo voor een Israëliër of zelfs een Europeaan kan doorgaan. Veel liever heeft Israël van doen met bebaarde Hamas-woordvoerders in modderkleurig plunje zonder stropdas die wel wat moeilijke Engelse woorden kennen maar doorgaans niet het idioom beheersen om die tot een samenhangend betoog aaneen te rijgen. In het Arabisch kunnen ze dat wel, maar Arabisch verstaan de Israëliërs pas vlekkeloos als er wordt opgeroepen tot de jihad. Wanneer Arabieren iets anders zeggen, moet dat eerst grondig worden “geanalyseerd”, waarna meestal de diagnose ‘’ongeloofwaardig” volgt.

Ik vraag hem of hij wel eens bezoek krijgt van westerse verslaggevers. Nou nee, eigenlijk nooit. Alleen als er ‘wat is’.

De Palestijnen die Barghouti vertegenwoordigt zijn misschien wel van het soort waarvoor Israël heimelijk het diepst beducht is, omdat het zonneklaar is dat je er een Gesprek op Niveau mee kunt voeren, waarbij het risico levensgroot aanwezig is dat je met je eigen argumenten in de houdgreep wordt genomen. “Ze reduceren ons graag tot stereotypen en dus weten ze met mij niet goed raad,’’ zegt Barghouti. “Ik val niet in de klassieke categorieën. Ze kunnen mij bezwaarlijk voor terrorist verslijten.”

Ja, natuurlijk was hij erbij, in Bab-al-Shams. En natuurlijk werd hij gearresteerd. Dat was niet voor het eerst in zijn activistencarrière en het zal ook niet voor het laatst zijn. “Ik werd meegenomen naar Jeruzalem en daar ook vrijgelaten. Opmerkelijk, want ik mag helemaal niet in Jeruzalem komen. Waren ze even vergeten!” Hij lacht breeduit, wat ik hem zelden heb zien doen.

Bab-al-Shams, zo verkondigt hij vervolgens plechtig, markeert een kentering in de lange geschiedenis van geweldloos Palestijns verzet. De ogen van de arts beginnen op te lichten. Ik heb me wel eens afgevraagd hoe dat moet zijn, je hele leven in dienst stellen van iets dat praktisch onmogelijk te realiseren is: recht voor de Palestijnen. Hoe houd je de moed erin, wordt het op den duur niet gewoon een levenslange en betrekkelijk risicoloze baan: activist voor een hopeloze zaak? Nu meen ik in de ogen van Moestafa Barghouti te zien dat hij al die jaren het vuur brandend heeft weten te houden, dat hij er nog steeds in gelooft, en voel ik iets voor hem dat in de buurt komt van bewondering.

Des te spijtiger dat hij volgens mij niet de Palestijnse Mandela kan zijn. Het ontbreekt hem niet aan intelligentie en toewijding, wel aan charisma, en hij is net iets te elitair, net iets te Europees – niet alleen voor de Israëliërs, ook voor de Palestijnen. Juist omdat hij zo beschaafd is, zal hij nooit genoeg vertrouwen in beide kampen kunnen winnen. Maar hij zal het tot het einde van zijn dagen blijven proberen, daarvan ben ik overtuigd, en heel misschien maakt hij nog mee dat iemand anders zal bereiken waarvoor hij altijd zo hard heeft gewerkt, en put hij daaruit toch een wrang soort voldoening.

,,Kijk,” zegt hij, ‘’ons verzet was tot nu toe vooral passief. Israël heeft een doel: ons wegpesten. Ons antwoord is: wij blijven, wij gaan nergens heen. In die zin is gewoon doorgaan met ons dagelijks leven, zo goed en zo kwaad als het kan, al een vorm van verzet. We hebben er zelfs een woord voor, zoal u misschien weet: soemoed, standvastigheid. Maar het is een onzichtbare vorm van verzet, en het is reactief, niet proactief. Met Bab al-Shams ligt het anders: we nemen het voortouw. We plaatsen de Israëliërs voor een dilemma. We confronteren ze met hun eigen apartheid. Want dat is wat hier heerst: verschillende wetten en regels voor verschillende bevolkingsgroepen.”

Hij leunt achterover. “Uiteindelijk is Israël niet onze grootste vijand. Onze grootste vijand is onze wanhoop. Bab-al-Shams geeft ons weer hoop. Ik beloof u: we zullen een manier vinden ons eigen Tahrir-plein op touw te zetten.”

Ik wilde dokter Moestafa Barghouti graag geloven, maar diep in mijn hart deed ik dat niet. Wat ik om mij heen voelde was woede, maar ook een enorme gelatenheid. Een gebrek aan vertrouwen in het effect van constructieve initiatieven. Die zouden toch afketsen op de arrogantie, het ondoordringbare narcisme, en het oersterke onderdrukkingsapparaat van Israël. Onder invloed van het vredesdividend waren de Palestijnen eraan gewend geraakt comfortabel ongelukkig te zijn. En hoewel dat dividend hun inmiddels alweer werd onthouden omdat ze ondeugend waren geweest, was de politieke apathie er niet door verdwenen. Het koortsige consumentisme had nu plaatsgemaakt voor zorgen over terugbetaling van de schulden die iedereen ineens had. Zo bleef er geen tijd en energie over voor een eigen Tahrir.

Er was wat lauwe waardering voor de pogingen van de Palestijnse Autoriteit om via de VN iets te bereiken. Een hoop, tegen beter weten in, dat een beroep op het internationaal recht uiteindelijk wat zou uithalen. De bescheiden successen van de campagne voor Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS) tegen Israël werden grotendeels voor kennisgeving aangenomen. Er was angst voor geweld, en misschien ook een verborgen hang ernaar, een verlangen naar een uitweg voor de opgekropte zorgen en frustraties.

Onder invloed van het vredesdividend waren de Palestijnen eraan gewend geraakt comfortabel ongelukkig te zijn.

Op een pleintje in het centrum van Hebron, de grootste stad op de Westelijke Jordaanoever, ontmoet ik een kwieke, besnorde senior in pak met stropdas en een roodgeblokte bedoeïnensjaal in traditionele stijl over het hoofd gedrapeerd. Het is Badran Jaber, in 1967 mede-oprichter van het Marxistisch-Leninistsche Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP). Hetzelfde volksfront dat in de jaren zestig en zeventig bekend en berucht werd door vliegtuigkapingen en bloedige aanslagen op burgers. Het PFLP staat bij de EU en de VS nog altijd als terreurorganisatie te boek.

“Ik ben altijd een voorstander geweest van vreedzaam verzet,’’ zegt hij nu zonder blikken of blozen, terwijl we een glaasje thee drinken en het verkeer aan ons voorbij laten denderen. “Het probleem is: zal het genoeg zijn? Kan het vreedzaam blijven? Israël heeft de onhebbelijke gewoonte steeds met groot machtsvertoon te reageren op elk beetje verweer van onze kant. Geeft niet, zijn we gewend. Alleen: we staan nu wel met de rug tegen de muur. De werkloosheid is 35 procent, er is geen geld, er zijn geen banen, het is lang geleden dat onze vooruitzichten zo beroerd waren. Hoe lang wilt u nog dat wij ons als koorknapen blijven gedragen?’’

Badran, die zelf 17 jaar in Israëlische gevangenissen doorbracht en ooit gelijktijdig met zijn vijf zonen vast zat, laat duidelijk blijken dat als het niet goedschiks lukt met het verzet, het wat hem betreft ook kwaadschiks mag. “Alle noodzakelijke middelen zijn toegestaan,” klinkt het bijna opgeruimd. Ook zelfmoordaanslagen? Hij buigt glimlachend naar mij toe: “Daar geef ik geen antwoord op, vriend. Ik kan alleen zeggen dat ik zelf blij ben dat ik nog leef; en meer nog: dat ik geen onschuldig kind in mijn dood heb meegesleept. Maar laat ik je iets anders vertellen: Ik heb op Israëlische soldaten geschoten. Ik heb bommen geplant. Ik heb wapens van corrupte Israëlische soldaten gekocht en die vervolgens op hen gericht. En van dat alles heb ik geen spijt.”

Badran Jaber last een effectvolle pauze in. Dan vervolgt hij glimlachend: “Maar wanneer de vrede uitbreekt zal ik niets anders meer doen dan op mijn luit spelen.” Zijn grijns verbreedt zich: ,,Muziek is mijn grootste passie. Altijd geweest.’’

Dan staat de oude man op en brengt hij, voor hij afscheid neemt, zijn groeten over ”aan alle vredelievende Nederlanders.” Ons gesprek heeft nog geen half uur geduurd, maar ik zou liegen als ik zou beweren dat Badran Jaber geen indruk op mij heeft gemaakt.

Even later zit ik in de praktijk van gynaecoloog Mohammed Odeh. Hij geeft blijk van iets dat ik eerder heb bespeurd: heimwee naar de puurheid van de Eerste Intifada, die in 1987 in de Gazastrook begon en in 1993 officieel, vanwege de Oslo-akkoorden en het begin van het vredesproces, voor beëindigd werd verklaard. Een authentieke volksopstand was het, zonder de PLO die toen platzak in Tunis zat te kniezen, dus ook zonder Palestijnse Autoriteit met haar verstikkende aanwezigheid, haar bureaucratische ballast, haar 26 duimendraaiende ministeries en haar vele ambtenaren die niet eens op hun werk hoeven te verschijnen. Zonder corrupte zetbazen die de zaak zouden verraden voor geld en een beetje invloed. Én met vier keer minder kolonisten dan er nu op de Westelijke Jordaanoever wonen. Geweldloos ook – nou ja, op dat stenen gooien en wat kleinschalige guerrilla-activiteiten na. Gericht op stakingen en burgerlijke ongehoorzaamheid. Dat is althans het misschien net iets te flatteuze beeld dat van de Eerste intifada bewaard is gebleven.

Vast staat dat deze opstand de Palestijnen pas echt legitimiteit gaf in westerse ogen. In opperste verbazing zagen tv-kijkers in Europa en Amerika hoe dat in-en-in goede Israëlische leger, dat leger dat ze altijd op handen hadden gedragen, die koene David die keer op keer de Arabische Goliath te kijk had gezet – hoe dit leger nu ongewapende en veelal minderjarige jongens tot moes sloeg en zelfs beschoot. Waarom deed het Israëlische leger dat? Dat hoorde toch niet? Dat kon toch zeker wel anders? En waarom waren die minderjarige jongens zo boos, waren dat nou Palestijnen? Maar dat waren toch geen terroristen?

De Eerste Intifada ontzenuwde de stelling van de legendarische Golda Meir dat Palestijnen niet bestonden, waarmee ze bedoelde dat een Palestijnse nationale identiteit in haar ogen een fictie was, of erger: een vervalsing. De beelden van de Eerste Intifada maakten dit standpunt academisch. Of er nu sprake was van een “volk” of van een “bevolking”, Palestijnen bestonden wel degelijk, ze vielen niet meer weg te redeneren, en ze hadden overduidelijk reden tot klagen, anders zouden ze niet met zo weinig middelen zo massaal en onverschrokken in opstand komen, die conclusie kon iedereen met een beetje gezond verstand trekken. De manier waarop Israël hiertegen optrad – molesteren van ongewapende jongens en opblazen van huizen bij wijze collectieve straf – deed de wenkbrauwen fronsen. Dit strookte niet met het algeheel geaccepteerde beeld van Israël.

De Eerste Intifada zette de Palestijnen op de kaart. Dat was voor de Israëliërs reden tot zorg, maar ze bedachten een meesterlijke tegenzet: de PLO, een moreel en financieel failliet instituut dat naar Noord-Afrika was verbannen, kreeg de eervolle opdracht de boel onder de duim te komen houden, in ruil voor een klein beetje invloed, heel veel geld, de nodige wapens, en een zeer onduidelijk, rammelend raamwerk voor vredesoverleg dat misschien, in principe, ooit, ergens in de toekomst, als er niets tussen kwam, bij verpletterend overtuigend bewijs van Palestijns goed gedrag, een soortement van Palestijns pseudo-staatje zou kunnen opleveren.

Onder vriendelijk aandringen van Bill Clinton drukten Rabin en Arafat elkaar de hand op de White House Lawn. Dat was zeker een historisch moment. De internationale pers juichte. Wereldwijd klonk bazuingeschal. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie en het einde van de Koude Oorlog zou het nu ook in dat vermaledijde Midden-Oosten eindelijk goed komen.

Intelligente mensen als Barghouti en Hanan Ashrawi snapten wel dat de intifada werd verkocht en verraden, maar die hadden nooit tot Arafats maffiose entourage behoord en konden dus makkelijk op een zijspoor worden gezet. De islamisten van Hamas en de Islamitische Jihad begrepen dankzij hun ingebakken argwaan ook dat het vredesproces een kat in de zak was, maar zij waren niet eens lid van de PLO, dus wat zij vonden deed er strikt genomen niet toe. Het waren terroristen, luidde bovendien de redenering, en terroristen waren altijd tegen vrede. Het was zeker waar dat hun eisen realisme ontbeerden, anders waren het natuurlijk ook geen extremisten.

De meeste Palestijnen lieten zich echter meeslepen door het algemene enthousiasme. Nu, twintig jaar later, maakt Mohammed Odeh in zijn Spartaanse spreekkamer de ontgoochelende balans op. De gynaecoloog uit Hebron is een kleine man van tegen de zestig met een zachte stem en weloverwogen dictie. Een veteraan op het gebied van politiek activisme, maar hij gaat niet meer naar demonstraties. Het lichaam kan geen traangas meer verdragen.

“We zijn bedrogen uitgekomen met dat vredesproces, het heeft enkel onze vrijheid beknot,’’ zegt Odeh. “Het lijkt nu onvoorstelbaar, maar we hadden ten tijde van de Eerste Intifada veel meer bewegingsvrijheid dan nu. Er woonden zo’n 100.000 kolonisten tussen ons in, in plaats van de 500.000 die er nu zijn. Honderdduizenden Palestijnen werkten in Israël, tegenover het handvol dat nu legaal wordt toegelaten. Israëliërs deden goedkoop boodschappen in onze stadjes. Nu mogen ze daar niet meer komen. Er waren amper checkpoints, geen gescheiden wegen, nu is er een hoge mate van segregatie. En dan hebben we ook nog de Tweede Intifada over ons heen gehad. Dat was helemaal geen intifada, maar een militaire confrontatie waar we in werden gezogen en waarvoor we een verschrikkelijke prijs hebben betaald. ”

“Het lijkt nu onvoorstelbaar, maar we hadden ten tijde van de Eerste Intifada veel meer bewegingsvrijheid dan nu.”

Een herhaling van de Eerste Intifada spreekt Odeh wel aan, maar hij ziet het niet gebeuren. “Afgezien van de fysieke vrijheidsbeknotting en de verregaande controle die Israël over ons uitoefent, zijn er nog drie krachten die tegen ons werken. In de eerste plaats onze eigen elite van internationale zakenlieden die baat hebben bij de status quo, die verdienen aan Israëlische omkoperij, die gebruik maken van hun Israëlische contacten om hier te investeren, ten koste van lokale ondernemers. Elke investeerder is natuurlijk ook gebaat bij kalmte. Dan zijn er de veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit, die als plaatselijke politieagent van Israël optreden. En tenslotte de Palestijnse Autoriteit zelf, een corrupte politieke machinerie, bediend door mensen zonder normbesef. Waarbij ik nog moet vermelden dat ons politieke systeem wordt geplaagd door een verkalkte hiërarchie waaruit alle creativiteit is weggesijpeld.”

Heimwee naar de Eerste Intifada. Ook beeldend kunstenaar Monther Jawabreh uit Bethlehem is ermee behept. Met zijn sierlijke donkere krullen en modieuze ringbaard heeft hij wel iets van een mediterrane hipster. Je zou niet direct verwachten dat hij is opgegroeid in Al-Arroeb, een van de beroerdste kampen op de Westelijke Jordaanoever, en nog minder dat hij er al met al warme herinneringen aan bewaart. Hij was tien toen de Eerste Intifada uitbrak, en die saamhorigheid, de zekerheid te vechten voor een rechtvaardige zaak, die wogen kennelijk voor een deel op tegen de armoede, de grauwheid, het vuil, en al het traangas waarmee zijn schooltje om de haverklap werd bestookt.

De Eerste Intifada is ook het belangrijkste thema in zijn werk. Met name voelt hij zich aangetrokken tot een van de heldhaftigste symbolen ervan, een symbool dat in het Westen associaties oproept met terrorisme: de mulatham of ‘gemaskerde’, de jongeling die stenen en molotov-cocktails naar het Israëlische leger gooit, zijn hoofd gewikkeld in een bedoeïenensjaal om herkenning en daarmee arrestatie te voorkomen.

Monther is zich bewust van het ietwat sinistere imago van de mulatham. Om hem te vermenselijken ontwikkelde hij diverse projecten. Eerst ging hij in 2009 zelf als gemaskerde de straat op en bood verbouwereerde voorbijgangers stenen aan – dat andere krachtige Palestijnse verzetssymbool. Wat hij vreesde werd bewaarheid: de reacties waren vaak negatief. De publieke opinie was ten nadele van de mulatham omgeslagen. Het had waarschijnlijk veel te maken met die bloedige, destructieve Tweede Intifada, die nog niet was verwerkt. Aan oproerkraaiers was even geen behoefte. Die mochten trammelant maken bij de muur, bij nederzettingen, allemaal prima, maar het was niet nodig dat ze zich midden in de stad vertoonden. Ook de repressie van de Palestijnse Autoriteit speelde een rol: mensen wilden niet worden gezien in het gezelschap van een gemaskerde opstandeling, in de wetenschap dat hun eigen overheid nauw samenwerkte met de bezetter om de orde te bewaken. Uiteindelijk kreeg Jawabreh ook moeilijkheden met de Palestijnse politie.

Met een tweede project oogstte hij meer sympathie, misschien ook omdat het makkelijker te herkennen was als kunst. Hij vervaardigde een serie reusachtige doeken waarin de mulatham in allerlei alledaagse en huiselijke houdingen en situaties wordt geportretteerd: in driedelig pak met aktetas, hangend voor de buis, lezend in bed. De boodschap is dat de gemaskerde niet uit vrije wil gemaskerd is, dat hij geen voorkeur heeft voor de rol van outcast, dat hij niet voor zijn plezier met stenen en brandbommen gooit, maar juist strijdt voor zijn recht op het kalme, relatief zorgeloze bestaan van een brave burger.

De kunstenaar ziet een kardinaal verschil tussen de huidige ‘’popular resistance” en de Eerste Intifada. Aan laatstgenoemde opstand nam de hele bevolking gecoördineerd deel. ‘’Het huidige volksverzet wordt afgeknepen door alle checkpoints,” zegt Jawabreh. “Het is gefragmenteerd. In feite leven we nu op tientallen eilandjes, waardoor we de handen niet ineen kunnen slaan.”

Maar waarom wil hij eigenlijk een terugkeer naar de Eerste Intifada? Hebben de afgelopen jaren vol vredesdividend en de daarmee gepaard gaande culturele bloei van Ramallah hem als kunstenaar dan niets opgeleverd? “Die culturele bloei is surrogaat,” luidt Jawabrehs vonnis. ‘’Er zit geen enkele gedachte of structuur achter, er is geen beleid, het is ieder voor zich.’’ Waarna hij besluit met een veelzeggende verzuchting: “Dat was vroeger anders. Ja, misschien idealiseer ik het verleden. De huidige situatie zit me helemaal niet lekker. Gelukkig dat ik mijn kunst heb.”

Dit alles overdenk ik terwijl ik in de Rotterdamse Pauluskerk naar de toespraak van Haitham al-Khatib, de fotograaf uit Bil’in, luister. Wat heeft het vreedzame verzet opgeleverd? Het ooit als briljant beschouwde initiatief van Bab-al-Shams is een zachte dood gestorven. Nieuwe protestkampen werden snel en geruisloos ontmanteld en kregen nauwelijks publiciteit. Is Israël dan geen spiegel voorgehouden? Die vraag doet er amper toe. Als Israël iets goed kan, dan is het niet in de spiegel kijken. Het mijden van de spiegel is voor Israël een overlevingsstrategie geworden.

En verder? Naar verluidt is het protest in Bil’in verpieterd. De stroom buitenlandse bezoekers droogt langzaam op. Palestijnen zelf houden zich ook nog steeds voor een groot deel afzijdig, in Bil’in en elders. Geen sneeuwbaleffect, geen volksbeweging. Wat dan wel? De BDS-campagne (Boycot, Desinvestering en Sancties) slaat boven verwachting aan. Maar of ze Israël werkelijk in verlegenheid zal brengen is nog steeds de vraag. Er is een clubje in Hebron, Youth against Settlements, dat zijn hoofdkwartier pal tegenover een nederzetting heeft betrokken – heel dapper, want de meeste kolonisten in Hebron zijn zeer kwaadaardig. De bedoeïenen zijn goed georganiseerd. Bittere noodzaak, want zij zijn een bevolkingsgroep waarop de Israëlische staat het bij uitstek heeft gemunt, tenzij ze hun cultuur en leefwijze volledig opgeven en accepteren wat hun door de strot wordt geduwd. En er zijn nog wat initiatieven, links en rechts. Nee, dood is het “popular resistance” niet, en ook niet stervende, maar de impact is teleurstellend.

Is Israël dan geen spiegel voorgehouden? Die vraag doet er amper toe. Als Israël iets goed kan, dan is het niet in de spiegel kijken. Het mijden van de spiegel is voor Israël een overlevingsstrategie geworden.

Haithams toespraak is voorspelbaar. Hij is trots op de onderscheidingen die hij in Italië voor zijn fotografie en filmwerk heeft gekregen. En hij is trots op wat er in Bil’in is bereikt. Het dorp schijnt inmiddels veel meer dan drie fotografen te tellen. Zijn camera en die van anderen houden mensen uit de gevangenis, zorgen ervoor dat het leger zich beter gedraagt, zo zegt hij. Neemt niet weg dat traangas en kogels nog altijd tot de wekelijkse routine behoren: ‘’En dat zal zo blijven tot we onze rechten hebben gekregen.’’

Dat is zo’n beetje wat hij te zeggen heeft. Ik wil hem zijn trots niet afnemen. Ik weet ook dat hij nooit zal opgeven. Maar ik voel niet het minste optimisme. Er is geen sprankje hoop voor de Palestijnen. Van Europa en de Verenigde Staten hoeven ze niets te verwachten. En Europa en de Verenigde Staten zijn toch echt nodig om Israël op andere gedachten te brengen. Werkelijke erkenning van het Palestijnse leed en de Palestijnse aanspraken zou betekenen dat de schuld aan de Holocaust en aan eeuwen jodenvervolging weer open komt te staan. En dat zal niet gebeuren – niet om recht te doen aan een klein volk dat het Westen niet interesseert, dat het Westen niets te bieden heeft. Dat volk, de Palestijnen, is domweg wisselgeld. “Dit is puur een humanitair probleem en dat is voornamelijk de schuld van de Arabieren zelf,’’ vond mijn zeer Israël-gezinde moeder al, en dat is nog immer de heersende opvatting van Westerse politieke leiders en een groot deel van de Westerse publieke opinie. De Palestijnen zijn in het beste geval te beklagen. Daarom worden ze juist veracht.

Doordat ik dringend elders moet zijn, verlaat ik de Pauluskerk zonder afscheid te nemen van Haitham al-Khatib.

Later lees ik in een artikel op internet wat Abdullah Abu Rahmah, een van de belangrijkste activisten uit Bili’in, vindt dat er in tien jaar is bereikt. “Het belangrijkste is dat de cultuur van de mensen in Bil’in is veranderd. In al die jaren is het ons gelukt onze geesten te bevrijden van de bezetting. De Israëlische bezetting bestaat niet alleen uit soldaten op ons land, maar ook uit de beheersing van onze gedachten, de angst die elke Palestijn voelt wanneer hij aan de bezetting denkt. Die angst hebben we overwonnen: voor soldaten, politie, veiligheidsdiensten, militaire rechtbanken. Wij drukken onszelf vrijelijk uit en ondernemen actie om onze rechten op te eisen. In Bil’in leren we de volgende generatie om niet bang te zijn.”

En dan schiet het me te binnen: in zijn speech heeft Haitham niet één keer de woorden “intifada” en “Israël’’ gebruikt. Mogelijk komt dit door het zeer paradoxale vrijheidsdividend dat de bezetting hem heeft uitgekeerd, waardoor Israël af en toe pardoes uit zijn bewustzijn glijdt, zelfs op momenten dat hij het heeft over de Palestijnse strijd voor zelfbeschikking en gelijkberechtiging. Hij is eigenlijk een simpele plattelandsjongen, dat heb ik hem zelf horen zeggen, maar de bezetting heeft hem belangrijk gemaakt, hem boven zichzelf en zijn omstandigheden uitgetild. Als er geen sprake zou zijn geweest van een bezetting en van een muur, zou hij misschien zijn leven lang zijn dorp nauwelijks uit zijn geweest, zou hij nooit meer dan een handvol Engelse woorden hebben geleerd, zelden of nooit Europeanen of Amerikanen hebben ontmoet, niet hebben leren fotograferen en zeker geen Europese rondreis hebben gemaakt om prijzen in ontvangst te nemen en toespraken te houden.

Had hij toch niet liever een rustig bestaan gehad, weggestopt in de hoge heuvels van de Westelijke Jordaanoever, tussen de geiten en de olijfbomen, en zonder muur, zonder bezetting, zonder nederzettingen, zonder traangas en kogels, doden en gewonden? Op die belangrijke vraag had ik graag een antwoord gehad. Maar ik kan die niet vinden in zijn bepansterde blik, zijn standvastige houding achter zijn katheder terwijl hij zijn goudeerlijke verzetsclichés ten beste geeft, en zijn sporadische glimlach, even grimmig en ondoorgrondelijk als het lot van het volk waartoe hij het bittere voorrecht heeft te behoren.

 

Gedragsregels in Damascus, en hoe je die aan je laars lapt

We vervolgen onze wandeling door de soek Al-Hamidiyah. Aan het einde van de lange sfeervolle passage van deze bazar wacht een bezoek aan de beroemde Omajjaden–moskee. Tussen de soek en de westelijke ingang van het gebedshuis staan nog enkele overblijfselen uit antieke, pre-islamitische tijden, zoals een triomfboog en enkele zuilen van de Tempel van Jupiter Damascenus uit 3e eeuw. En hier, in dit historische deel van de oeroude stad, begint het moderne spel van De Gedragsregels. Of beter gezegd: met de Gedragsregels.

‘Personen kunt u pas fotograferen nadat u hun toestemming heeft gekregen.’

Dat is wat de autoriteiten ons hebben ingeprent.

En dat is nog niet alles:

‘Daarbij dienen mannen geen vrouwen aan te spreken maar de mannelijke begeleiders van deze vrouwen.’

Omdat ik zelf druk in de weer ben met het maken van foto’s van de tempel van Jupiter, attendeert Marianne mij erop dat wij van diverse kanten worden gefotografeerd door Syriërs met mobieltjes. Dit heeft, zo vertelt men ons even later, alles te maken met onze kennelijk uitzonderlijk witte haren. Sommige dames moeten zelfs ter overtuiging even aan het haar van Marianne voelen – ja, om te weten of het wel echt is.

Op de drempel van de toegang tot de binnenhof van het moskeecomplex, waar de schoenen uit moeten, worden we vol ‘onder vuur’ genomen door een jonge knul met een videocamera. Er ontspint zich een vertoning waarin iedereen wel lol schijnt te hebben: hij ons filmen, ik hem fotograferen. Hoezo spelregels?

Eenmaal binnen, op de prachtige, met marmer beklede binnenhof, heeft een moslima slechts oog voor Marianne, en dat klaarblijkelijk vooral vanwege nog één zichtbare witte haarlok. De vrouw laat haar kleine kind los om zonder schroom foto’s te nemen van deze bijzondere vreemdelinge. Ook ik lap de regels aan mijn laars en leg het tafereel eenzijdig vast. Een bescheiden maar vriendelijke wederzijdse knik doet de van bovenaf opgelegde gedragscode even teniet. Gelukkig maar. Onschuld aan de vooravond van een burgeroorlog.

Rafi liet zijn hart achter in Helmand, maar kan niet terug

Dat gebeurde na een telefoontje dat hij wel had verwacht en gevreesd, dat wel moest komen na zijn 18de verjaardag. Rafi was sinds die verjaardag geen kind meer en viel daardoor niet meer onder de onvoorwaardelijke bescherming van de Nederlandse staat. Als volwassene was de Nederlandse staat hem liever kwijt dan rijk, zo bleek.

Zijn positie is niet uniek. Voor veel Afghanen in Europa dreigt uitzetting, nu de aandacht sterk is gericht op Syrië. Dat de Afghaanse vluchtelingencrisis, die eigenlijk permanent is, een piek beleeft door de verslechterende situatie in het land, komt niet uit. De EU is van plan tienduizenden Afghanen te deporteren. Rafi kreeg te horen – en dat viel hem wel rauw op zijn dak – dat zijn procedure was ‘gesloten’, zoals hij het uitdrukt tijdens een gesprek in een drukke horecagelegenheid in Rotterdam.

‘Gesloten’, dat klinkt als slecht nieuws. ,,Dat was het ook, het was heel slecht nieuws,” zegt Rafi, nu 19, een stevige, redelijk goed Nederlands sprekende jongeman die een opvallend volwassen maar ook nerveuze indruk maakt. ,,Het betekende dat ik illegaal was geworden, dat ik eigenlijk geen recht meer had in Nederland te zijn.’’

Rafi was geen kind meer en viel daardoor niet meer onder de onvoorwaardelijke bescherming van de Nederlandse staat. Als volwassene was de Nederlandse staat hem liever kwijt dan rijk.

Het zuurste – als het woord ‘dramatisch’ niet beter op zijn plaats is – was wel dat hij net niet in aanmerking kwam voor het kinderpardon. Dat kun je eventueel krijgen wanneer je, op het moment dat je volwassen wordt, al vijf jaar in Nederland woont. Rafi was nog maar vier jaar en tien maanden in Nederland, hij kwam dus twee maanden tekort, en daarom wees staatssecretaris Teeven zijn verzoek om voor het kinderpardon in aanmerking te komen af.

De willekeur van deze bureaucratische regelgeving is des te schrijnender wanneer je weet dat Rafi’s precieze leeftijd onbekend is. Zijn ouders hadden hem gezegd dat hij dertien was toen hij Afghanistan ontvluchtte. Hij had geen geboortebewijs en geen paspoort, want op het platteland van Helmand is de moderne maatschappij amper doorgedrongen. Ons kent ons in Helmand, en dat is genoeg. Zodoende besliste de Immigratie- en Naturalisatiedienst dat hij op 1 juli jarig was. Had de Immigratie- en Naturalisatiedienst besloten dat hij op 1 september jarig was, dan zou het telefoontje twee maanden later zijn gekomen, met ditmaal goed nieuws. Overigens zijn 1 januari en 1 juli de enige verjaardagsdata die de IND te vergeven heeft, en in die keuze zit een zekere, zij het alweer arbitraire logica: ze vallen aan het begin en in het midden van het jaar.

Er was nog een mogelijkheid voor Rafi geweest om te blijven: indien de IND zijn reden het land te ontvluchten terecht had gevonden. Maar dat vond de IND niet. De argumentatie luidde dat hijzelf de beslissing om te vluchten niet had genomen, dat hadden zijn ouders gedaan. Hij wist dus zelf niet waarvoor hij was gevlucht. De Taliban? Tja, hij mocht dan zijn gevlucht voor de Taliban, maar de Taliban hadden hem niks gedaan, zo zou de IND Rafi volgens hemzelf hebben gezegd.

Het lijkt een typisch gevalletje Catch 22: ,,Als de Taliban mij wel iets hadden gedaan, dan zat ik hier toch niet?” zegt Rafi. Mogelijk bedoelde de IND dat de Taliban hem niet rechtstreeks bedreigden. Maar is dat wel in alle redelijkheid staande te houden?

De argumentatie luidde dat hijzelf de beslissing om te vluchten niet had genomen, dat hadden zijn ouders gedaan.

Rafi komt naar eigen zeggen uit een ‘rustig’, vijfkoppig gezin – hij heeft twee jongere broers. Zijn vader was boer, met een tamelijk groot stuk land waarop amandelen, abrikozen en tarwe werden verbouwd. Stromend water en elektriciteit waren schaars, maar verder heerste er geen gebrek.

Het was, in Rafi’s woorden, een kalm paradijs, ware het niet dat hij niet naar school kon. Scholen in de regio waren ver weg, en bovendien allemaal gesloten. De reden is in één woord samen te vatten: Taliban. De provincie Helmand, gelegen ten westen van de provincie Kandahar (het hartgebied van de Taliban) en ten zuiden van Uruzgan, geldt sinds jaar en dag als zeer onveilig: vraag het de Britten, die hun tanden hebben stukgebeten op de lokale milities. Nu de Britten en andere troepen voor het overgrote deel hun biezen hebben gepakt en de Afghaanse strijdkrachten volgens zo ongeveer alle deskundigen nog niet in staat zijn het stokje over te nemen, hebben die milities meer in de melk te brokken dan ooit. Vijf van de dertien districten in Helmand zouden inmiddels volledig in handen zijn van de Taliban.

Al vele jaren wordt gerept van een opmars van de gevreesde Taliban. Je zou het met een korrel zout kunnen nemen, maar door het vertrek van de internationale gemeenschap en de staat van verlamming waarin de Afghaanse regering lijkt te verkeren, is die opmars nu toch echt onmiskenbaar. Zeker in Helmand. Van de goed gedocumenteerde artikelen op internet die een beroerde toekomst voor het gebied voorspellen, is een dikke map aan te leggen. Was Helmand een stadswijk in plaats van een provincie die bijna anderhalf keer zo groot is als Nederland maar nauwelijks meer inwoners heeft dan Amsterdam, dan zou ze een ‘no go-area’ genoemd kunnen worden.

Toen er berichten kwamen dat er leeftijdgenoten van Rafi in zijn streek waren ontvoerd, sloeg de schrik pas echt toe. Algemeen bekend was dat als je in handen viel van de Taliban, je leven zoals het tot dan was geweest, was afgelopen, voorgoed. Je betrad een ijselijke wereld van gewelddadige hersenspinsels, indoctrinatie en militaire training vanwaar geen weg meer terug was, en waarin je niet meer was dan een pion, een ding, en in het ongunstigste geval een levend stuk ammunitie.

Het was dit gruwelijke perspectief dat zijn familie ertoe bracht het lieve bedrag van 12.000 dollar bijeen te schrapen voor een reis die de oudste zoon naar een veiliger oord moest brengen. Hij werd overgedragen aan een ‘reisagentschap’. Als bestemming werd gekozen voor Nederland, een land waarvan men niet veel meer wist dan dat er een oom woonde. De tocht, die de 13-jarige Rafi in een stemming van hartverscheurend verdriet om het afscheid van zijn ouders en angst om wat komen ging doorbracht, voerde per auto naar Iran, per vrachtwagen naar Turkije, per boot naar Griekenland, per veerboot naar Italië – waarbij Rafi en wat lotgenoten in een laadruimte onder een vrachtwagen waren weggemoffeld – en uiteindelijk per trein naar Nederland. Alwaar hij, zoals hem was geïnstrueerd, de politie aanklampte met de enige woorden die hij buiten de Afghaanse talen Pashto en Dari kende: ,,I am rifoedjie.”

De oom werd opgespoord en ontfermde zich over hem. Rafi, die het Arabisch alfabet kon lezen maar niet vlot kon schrijven, die zich de klanken van de Koran voor een deel had eigengemaakt zonder de betekenis te begrijpen, ging naar school, leerde het Europese alfabet, werd het Nederlands machtig, liep stages waarbij hij onder meer fietsen in elkaar leerde zetten. Het ging hem redelijk voor de wind, behalve dat hij geen contact wist te leggen met zijn familieleden in Helmand. Het Rode Kruis in Afghanistan vroeg naar hen maar kreeg van niemand antwoord. De hemel mag weten wat er met ze is gebeurd. Die vraag kwelt hem, waarbij het besef dat zij zich waarschijnlijk ook afvragen hoe het hem is vergaan, een kwelling extra is.

Naar school gaan mag hij niet meer, laat staan dat hij mag werken, hij heeft weinig anders te doen dan zich zorgen maken. De gedachte aan zelfmoord is hem niet vreemd. ,,Ik heb de energie om te werken, ik wil werken, maar dat kan dus niet. De Taliban – die zullen, als ik terug ben in Afghanistan, wel werk voor mij hebben, maar dat wil ik niet.”

De hemel mag weten wat er met ze is gebeurd. Die vraag kwelt hem, waarbij het besef dat zij zich misschien hetzelfde afvragen over hem, een kwelling extra is.

Over het hele relaas van Rafi Akbari hangt een droevige sfeer van verspilling. Verspilling van een leven, waarvoor nergens plaats lijkt te zijn. Wat zal er met hem gebeuren als hij terugkeert in Helmand? ,,Ze zullen me onmiddellijk herkennen als een buitenstaander. Mijn Afghaans is niet meer hetzelfde als wat daar wordt gesproken, ik spreek het met een accent, en bovendien is het enige Afghaans dat ik ken het Afghaans dat ik als kind sprak, ik heb nooit geleerd om mij erin uit te drukken als een volwassene. Ze zullen trouwens alleen al aan mijn gezicht, mijn houding, mijn manier van lopen kunnen zien dat ik niet meer een van hen ben. In een afgelegen streek als Helmand herken je dat laatste aan hele subtiele dingen. Ze zullen denken dat ik veel geld heb, ik heb immers jarenlang in Europa gewoond. Ze zullen misschien denken dat ik een kafir ben, mij tot het christendom heb bekeerd. En nu ik groot en sterk ben zullen de Taliban nog veel meer belangstelling voor mij hebben dan toen ik dertien was.”

Het is overigens nog maar de vraag of Rafi de provincie zal weten te bereiken als hij wordt uitgewezen. Alle gedeporteerden komen aan in de hoofdstad Kabul. De weg naar Helmand, en andere provincies, is lang en en onveilig. In Kabul worden gedeporteerden twee weken ondergebracht in een faciliteit van de Internationale Organisatie voor Migratie. Daarna zijn ze op zichzelf aangewezen. De Dienst Terugkeer en Vertrek heeft aangeboden Rafi te ‘helpen’, zegt hij. Waarmee? ,,Met wat zakgeld.”

Het inwonertal van Kabul is de afgelopen 15 jaar meer dan vertienvoudigd. Het is een stad van ontheemden geworden, mensen die er zijn aangespoeld en niet weten waar ze elders heen moeten. Soms is hun aanwezigheid het gevolg van ‘hervestigingsbeleid’. Wanneer is vastgesteld dat gedeporteerden echt niet terug kunnen naar hun gebied van herkomst omdat het er te gevaarlijk is, kunnen ze naar veiliger oorden worden overgebracht. En Kabul is ‘veilig’, in de ogen van de EU. Kabul is zo veilig dat het onder zijn demografische gewicht dreigt te bezwijken. Overigens zijn er maandelijks aanslagen in Kabul. ln februari 2013 zei Ashraf Ghani, nu president maar destijds nog presidentskandidaat, dat Kabul de onveiligste hoofdstad ter wereld was. De situatie is sindsdien beslist niet verbeterd, al zal Ghani zich nu niet meer in zulke krasse termen uitlaten, omdat hij daarmee als staatshoofd zijn eigen machteloosheid zou onderstrepen.

Hoe zou het Rafi vergaan, in een stad waar hij nooit is geweest, zonder geld, zonder contacten? Hij schetst het volgende scenario: ,,Stel, ik check in, in een hotelletje. Ik moet ergens slapen, toch? De eigenaar vraagt mij: waar kom je vandaan? Eerlijk antwoord geven, dat ik uit West-Europa kom, is gevaarlijk, want dan denkt hij misschien dat ik veel geld heb. Als ik geen antwoord wil geven, zal dat de eigenaar argwanend maken, en misschien zelfs bang, want waarom wil iemand niet zeggen waar hij vandaan komt?”

Kabul is zo veilig dat het onder zijn demografische gewicht dreigt te bezwijken. Overigens zijn er maandelijks aanslagen in Kabul.

Liegen, een verhaaltje verzinnen? Dat is ook niet bepaald makkelijk. In een samenleving die na dertig jaar oorlog gekenmerkt wordt door een groot wantrouwen en daarnaast door strikte sociale codes, is het voor een eenling niet aan te raden met een verzonnen verhaal te komen, als er niemand is die het wil bevestigen.

Kortom, welk lot iemand als Rafi ook trekt in de miljoenenstad Kabul, het is altijd een verliezerslot, een ‘niet’.

Tegen de beslissingen van de Nederlandse staat jegens Rafi Akbari lopen inmiddels twee beroepsprocedures. Eén tegen de uitsluiting van het kinderpardon, één tegen de afwijzing van asiel. Tot nu toe houdt de IND voet bij de stuk. De onveiligheid in de regio speelt in een heroverweging van de zaak geen rol, volgens de IND, want die is ‘niets nieuws’. Hoe het ook zij, het verhaal van Rafi en zijn advocaat wordt ondersteund door een deskundigenverslag van Liza Schuster, een gezaghebbende Britse sociologe die jaren veldonderzoek deed in Afghanistan. Haar conclusie is ondubbelzinnig: ,,Op basis van de drie jaar die ik heb gewerkt in Afghaanse gemeenschappen en onder Afghanen, maak ik mij zeer ernstige zorgen over de veiligheid van Akbari, mocht hij worden teruggestuurd. Ik ben er zeker van dat hij binnen enkele maanden gedwongen zou zijn uit Kabul en Afghanistan te vertrekken.”

Ik heb mijn hart achtergelaten. Het is een zinnetje dat Rafi enkele keren laat vallen tijdens ons gesprek. ,,Wat denken ze nou?”, klinkt het moedeloos. ,,Dat ik niet terug zou willen, als ik kon, als ik wist dat het veilig voor mij was? Ik ben niet naar Nederland gekomen voor een vakantie. Ik ben hier naartoe gekomen omdat het moest, maar heb mijn hart achtergelaten waar ik ben geboren.”

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met MARY ANDERSOM

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.