Israëlische Apartheid en de media: stilzwijgen in Nederland, talloze publicaties in Israël

Vorig jaar verscheen een lijvig rapport van Human Rights Watch (HRW), waarin wordt gesteld dat Israël een apartheidsstaat is en ook zo genoemd moet worden. Daarvoor kwam B’tselem al met een publicatie van dezelfde strekking. Opvallend is de minimale aandacht voor deze twee onderzoeken, gedaan door internationale mensenrechtenorganisaties, in de Nederlandse media. Ook het onlangs verschenen verslag van Amnesty International kon niet rekenen op veel belangstelling van serieuze journalisten. Het werd vooral een online speelbal op sociale media van internettrollen, die alle kritiek op de staat Israël afdoen als antisemitisme.

Deze drie rapporten, elk binnen een jaar van elkaar gepubliceerd en zeer kritisch als het gaat om de behandeling van de Palestijnse bevolking en mensenrechtenschendingen, roepen veel vragen op. Het valt op dat de opvattingen over de relatie tussen apartheid en Israël aan verandering onderhevig zijn, vooral de laatste paar jaar.  Dat geldt niet alleen voor de wetenschap, maar ook voor NGO’s, kranten en blogs. Alleen de Noordwest-Europese media lijken achter te blijven met publicaties of hoofdredactionele opiniestukken.

HA’ARTEZ EN APARTHEID
Voor dit artikel heb ik onderzocht hoe er in de Israëlische media over apartheid wordt geschreven. Ik deed het eerder voor een research paper. De focus heb ik gelegd op het Israëlische dagblad Ha’aretz. Ha’aretz staat bekend als een onafhankelijke kwaliteitskrant, liberaal maar niet radicaal links of rechts georiënteerd. De krant schrijft over internationale en binnenlandse gebeurtenissen en is zich ervan bewust een rol te spelen in de vorming van de publieke opinie. De zoekterm ‘apartheid’ in Ha’aretz van januari 2017 tot januari 2022 in Factiva, levert 915 gepubliceerde artikelen op. De manier waarop de term ‘apartheid’ wordt gebruikt, kan veel zeggen over het ingenomen standpunt.

Frequentie is het gemakkelijkste deel om inzicht in te krijgen. Hierbij wordt gekeken naar hoeveel artikelen in de loop der jaren zijn verschenen en hoe vaak het woord apartheid in elk artikel voorkomt. Prominentie heeft te maken met waar in de tekst het woord voorkomt: wordt het alleen in de koppen gebruikt, is het hele artikel gewijd aan het onderwerp of slechts een citaat? De toon van het artikel is het best te omschrijven als van een afstand of dichtbij. Neemt de journalist afstand, dan worden er vaak aanhalingstekens gebruikt. Dit kan ook een indicatie zijn dat het niet serieus wordt genomen.

Wat opvalt, is dat huidige toon in de artikelen van Ha’aretz een breuk lijkt te vormen met de afgelopen jaren. Waar voorheen de steun aan de staat Israël onvoorwaardelijk was, lijkt de krant zich nu meer aan te passen aan de langzaam verschuivende publieke opinie. Het zal overigens nog wel even duren voordat de term apartheid werkelijk wordt geaccepteerd.

GELOOFWAARDIGHEID ARTIKELEN HA’ARETZ
De kwestie rondom apartheid is nog steeds gepolitiseerd. Er wordt liever gesproken over “tijdelijke bezetting”, alhoewel het na ruim vijftig  jaar onduidelijk is wat er precies wordt bedoeld met “tijdelijk”.  Oren Yiftachel stelde in mei 2021 dat apartheid vele vormen kent en niet per se een kopie hoeft te zijn van Zuid-Afrika. De belangrijkste vraag lijkt te zijn hoe nu verder in een conflict dat muurvast zit.

In een tweestatenoplossing gelooft zelfs de grootste positivo niet meer. Wie echter wel langzaam maar zeker terrein en aanhang lijkt te winnen is A Land for All, een gezamenlijke Israëlisch-Palestijnse organisatie die onder meer streeft naar democratie, vrijheid van beweging voor alle mensen en een gedeeld Jerusalem. Een van de initiatiefnemers voor dit project is journalist Meron Rapoport.

Al in 2007 werd in het wetenschappelijke tijdschrift International Security een artikel gepubliceerd over de betrouwbaarheid van de opiniestukken en analyses die verschijnen in onder andere Ha’aretz over apartheid, mensenrechten en het Arabisch-Israëlische conflict. De conclusie is dat er zelden tot nooit getwijfeld wordt aan de inhoud van de artikelen omdat ze feitelijk accuraat zijn. Het is een van de redenen dat Human Rights Watch gebruik heeft kunnen maken van deze publicaties om hun claim dat Israël een apartheidsstaat is kracht bij te zetten zonder aan geloofwaardigheid in te boeten.

Straatbeeld van Hebron, rechts de souq, al jaren gesloten ter bescherming van een handvol kolonisten. ©Foto Travel to Palestine/Wikimedia Commons

 AFWIJZING DOOR IDENTIFICATIE
De afwijzing van de term ‘apartheid’ door Israëli’s heeft te maken met de claim dat de staat Israël niets anders doet dan zich verdedigen tegen terroristen. De meerderheid van de bevolking heeft geen moeite met illegale nederzettingen en is bereid om met miljoenen tweederangsburgers samen te leven. Ze staan als natie voor een keuze die de Zuid-Afrikanen eerder maakten: vóór democratie en afstand nemen van apartheid en alles wat daarbij hoort, of doorgaan zonder verandering op de ingeslagen weg, zonder dat dit veranderingen teweegbrengt.

Dat het gebruik van het woord ‘apartheid’ problematisch is voor Israëli’s en het publieke debat moge duidelijk zijn. Aan de ene kant zijn er veel wetenschappers en journalisten in Israël die direct gebruik van de term vermijden. Het zou bijdragen aan het creëren van een negatief imago – niet alleen van de staat Israël, maar ook van de Joodse identiteit. De andere kant is hoe Ha’aretz ermee omgaat. Veel recent verschenen artikelen gebruiken de term  in de kopregels en in de stukken zelf zonder aanhalingstekens. Dit is een indicatie dat er sprake is van een langzame verandering.

OPINIE EN TERMINOLOGIE
Yehudit Karp schreef in oktober 2021 een opiniestuk over de vraag waarom het woord ‘apartheid’ wordt gemeden. Ze stelt dat de gemiddelde lezer met afschuw vervuld raakt en stopt met lezen als hij het idee krijgt dat het woord verwijst naar Israël. Apartheid, dat is iets wat gebeurde tussen 1948 en 1990 in Zuid-Afrika en waar je tegen ging demonstreren. Apartheid gekoppeld aan Israël, dat is een leugen die antisemitisme uitdrukt en die alleen wordt gebruikt door radicaallinkse Israël-bashers met een diepgewortelde haat voor  eigen land en volk.

Wat blijkt uit onderzoek en het gebruik van het woord ‘apartheid’, is dat lang voordat de Europese en Amerikaanse media schreven over de problemen die worden veroorzaakt door bezetting en illegale nederzettingen, Ha’aretz al aandacht besteedde aan de humanitaire crisis die er gaande is. Nu, anno 2022, zijn er meer en meer joodse en Israëlische critici die de term recentelijk in hun publicaties gebruiken, zowel journalisten als wetenschappers als bloggers.

EEN NIEUWE TOON
De laatste paar weken verschijnen er steeds kritischere stukken in Ha’aretz – niet alleen over apartheid, ook over corruptie binnen de Israëlischeregering. Over schaamte na 32 jaar deel te hebben uitgemaakt van de Israeli Defence Forces en de zinloosheid van het doden van 65 kinderen bij de meest recente vergeldingsaanval op Gaza, een gebeurtenis die het nieuws niet eens meer haalde. Over hoe Israël de radicale islam gebruikt als rechtvaardiging voor bezetting. Over de immorele quasi-neutraliteit van Israël die de regering ervan weerhoudt om Rusland te veroordelen op hetzelfde moment dat de Holocaust wordt herdacht, terwijl er volgens Haaretz een nieuwe genocide gaande is op Europees grondgebied. Over de invloed van het geld van Russische oligarchen op de Joodse samenleving en de veilige haven die ze vinden in Israël.

Israëlische tanks, pantserwagens en bulldozers bij de grens van Gaza. ©Foto IDF/Wikimedia Commons

Over hoe de basisrechten van Palestijnen worden geschonden, hun huizen worden vernietigd en hun bewegingsvrijheid wordt ingeperkt. Het woord ‘apartheid’ mag dan wel niet worden gebruikt, de gevolgen zijn hetzelfde. Maar ook, hoe roddel en achterklap kunnen leiden tot verspreiding van nepnieuws met uitbarstingen van geweld tot gevolg. De Tempelberg ligt al gevoelig genoeg zonder dat verhalen de ronde doen dat de Israëlische regering er een plaats voor alleen joden van wil maken.

En over hoe Israël een apartheidsstaat is en zo genoemd zou moeten worden, na lezing van het HRW-rapport en de inspanningen van mensenrechtenorganisatie B’Tselem die als eerste het “A-woord” gebruikte om de levensomstandigheden van de Palestijnen te omschrijven. Over hoe meer en meer het besef komt, ook in Tel Aviv, dat het een kwestie van tijd is voor de wereld het ook zo gaat zien met alle gevolgen van dien.

WOORDEN DOEN ERTOE
Woorden hebben een grote impact en kranten wegen ze zorgvuldig af voordat ze een artikel publiceren. Het heeft niet eens altijd met de informatievoorziening zelf te maken. Het woordgebruik kan bepalend zijn voor het discours of standpunten binnen de publieke opinie. Uiteindelijk is een artikel goed als mensen erover praten bij de koffieautomaat op kantoor of op sociale media. Vaak visualiseren kranten hun verhalen met foto’s om een grotere impact te hebben; een afbeelding, luidt het gezegde immers, is ‘krachtiger dan duizend woorden’.

Nieuws heeft door  de enorme vlucht die het internet en technologische ontwikkelingen hebben genomen een transnationaal karakter gekregen. Met de Engelse versie van Ha’aretz die sinds 1997 bestaat, sluit het Israëlische dagblad zich daarbij aan. Sociale media zijn vooral een vehikel dat diaspora’s en geschiedenissen met een muisklik met elkaar verbindt. Het is onmogelijk om in de media een eensluidende benadering van de term ‘apartheid’ te vinden. Wel kan worden gesteld dat Ha’aretz, zeker de afgelopen vijf jaar, het onderwerp niet uit de weg is gegaan en het als fenomeen in veel artikelen heeft benoemd.

Volgens John Dugard is de belangrijkste reden voor het niet (willen) benoemen van Israëlische apartheid door Europese media de angst om van antisemitisme te worden beschuldigd. Dezelfde reden wordt in Ha’aretz ook gegeven. Een rondje Twitter leert al gauw dat deze angst niet ongegrond is. Mensen met de Israëlische vlag in hun profiel die het land op een blinde kaart niet aan kunnen wijzen, staan vooraan om anderen te beschuldigen van Jodenhaat bij de geringste kritiek. En zolang mensen niet het verschil weten tussen antisemitisme en antizionisme, is er nog een lange weg te gaan voor kritiek op de staat Israël kan worden gegeven.

De internationale politiek en Afghanistan: steunbetuigingen met een patriottische ondertoon

De Afghaanse kwestie

Begin augustus 2021 veroverden de Taliban gebieden die ze al twintig jaar niet meer hadden bezet. Op 6 augustus viel de eerste provinciehoofdstad Zaranj en binnen drie dagen volgden nog acht andere provinciehoofdsteden. Op 15 augustus trokken de militie de hoofdstad Kabul binnen, en ondervond daarbij nauwelijks tegenstand. Binnen elf dagen hadden de Taliban heel Afghanistan in handen.

Ruim zeven maanden na deze verovering organiseerden de Verenigde Naties in samenwerking met de regeringen van Groot-Brittannië, Qatar en Duitsland een internationale bijeenkomst om de aandacht te vestigen op – en geld op te halen – voor de humanitaire crisis in Afghanistan.  António Guterres, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, opende de bijeenkomst, die via een livestream was te volgen. Gutteres riep de internationale gemeenschap op tot vrijgevigheid en benadrukte de alarmerende situatie in Afghanistan:  ‘Sommige Afghanen hun kinderen en lichaamsdelen verkopen om maar niet te hoeven omkomen van de honger.’ Hij moedigde de aanwezige landen aan tot  ‘onvoorwaardelijke en flexibele financiering’. Volgens hem  is er 4,4 miljard dollar nodig om het land te helpen.

Daarnaast drong hij er bij de VS en de Wereldbank op aan om de Afghaanse fondsen, die sinds de terugkeer van de Taliban waren geblokkeerd, vrij te geven. Het bevriezen van activa is een politiek machtsmiddel dat kan worden ingezet om druk op de regering van een staat uit te oefenen. Dit kan echter drastische gevolgen hebben voor de economie van een land en in het geval van Afghanistan draagt het bevriezen van de activa bij aan een enorme stijging van de toch al wijdverbreide armoede in het land. Een afgevaardigde van UNICEF zei daarom dat ‘we de toekomst van Afghaanse kinderen niet mogen laten gijzelen door de politiek.’

Daarop volgden er openingsstatements van Groot-Brittannië, Qatar en Duitsland, waarin Groot-Brittannië benadrukt dat er geen easy fixes zijn voor de Afghaanse problematiek. Martin Griffiths, VN-ondersecretaris-generaal voor humanitaire zaken en coördinator voor noodhulp, benadrukte dit door te stellen dat ‘we een hoop geduld, dialoog en begrip nodig hebben om de noden van Afghanistan aan te pakken en te lenigen.’

Maar wat zijn de noden van de Afghaanse burgers?

Allereerst: voedsel. De voedselzekerheid is gedaald in een nooit elders in zo’n korte periode vertoond tempo. De statistieken die tijdens de conferentie op tafel kwamen zijn schrijnend: de helft van de Afghaanse bevolking leidt onder acute honger, voor 9 miljoen mensen geldt een noodtoestand – volgens de VN het hoogste aantal wereldwijd. Meer dan de helft (56%) van de bevolking – ofwel 24,4 miljoen mensen – heeft humanitaire hulp nodig, onder wie ruim 12 miljoen kinderen. ‘We moeten niet vergeten dat er echte mensen schuil gaan achter dit enorme aantal noodlijdenden,’ aldus een Belgische afgevaardigde.

Ondervoeding is vooral onder kinderen een serieus probleem in Afghanistan. Ziekenhuizen hebben niet genoeg capaciteit om zorg te dragen voor alle patiënten en de druk op medische diensten is haast ondraaglijk. De VN schat dat meer dan de helft van alle kinderen onder de vijf jaar in 2022 te maken zal krijgen met acute ondervoeding. Het is belangrijk dat boeren en herders die kampen met droogte en de ineenstorting van hun levensonderhoud steun krijgen om zo de lokale voedselvoorziening in Afghanistan op te schalen. De crisis in Oekraïne zal zorgen voor meer druk op de wereldwijde voedselsystemen, waardoor de voedselonzekerheid in Afghanistan de komende tijd alleen nog maar meer zal toenemen.

Een vrouw en kind krijgen een fles voedingssupplement door een gebroken raam van een kliniek in Afghanistan - http://www.directrelief.org/

Na de openingsstatements volgde er een paneldiscussie waarin de huidige humanitaire situatie in Afghanistan werd besproken, met name voor vrouwen en kinderen. Sterk de aandacht trok Fatima Gailani, een Afghaans politieke leidster, vrouwenrechtenactiviste en voormalig voorzitter van de Afghaanse Rode Halve Maan.  Zij benadrukte als een van de weinigen het belang van Afghaanse hulp op lokaal niveau. De steun betuigende landen zijn volgens Gailani het waardevolst wanneer zij op lokaal niveau een dialoog aangaan met Afghanen over hun behoeften, zodat de donaties zo goed mogelijk terecht komen. Om de burgermaatschappij nieuw leven in te blazen dienen lokale actoren, zoals non-gouvernementele organisaties, van binnenuit te worden gesteund. Non-gouvernementele organisaties moeten samenwerken met de lokale bevolking om vrouwen een stem te geven. Volgens haar zal een “quick fix” van buitenaf niet baten omdat de Afghaanse bevolking uiteindelijk zelf het werk moet verzetten.

De ban op onderwijs voor vrouwen

In het volgende deel van de bijeenkomst was de schending van de rechten van vrouwen in Afghanistan door de Taliban het hoofdthema.

De vraag waarmee iedereen zich bezig hield sinds de Taliban afgelopen zomer de controle over het land overnamen is of ze daadwerkelijk waren veranderd. Toen het regime van 1996 tot 2001 aan de macht was, verboden de Taliban vrouwen om naar school te gaan en te werken. Hoewel de Taliban na hun machtsovername in de zomer van 2021 de internationale gemeenschap hadden beloofd de rechten van de vrouwen te beschermen, besloten ze afgelopen maand een verbod op het secundair onderwijs van meisjes in te voeren. Op 23 maart, de eerste dag van het schooljaar in Afghanistan, arriveerden vrouwelijke studenten gedesillusioneerd bij hun scholen. De klaslokalen waren leeg en voor de gesloten poorten stonden gewapende Taliban-bewakers.

Deze loze belofte van de Taliban zorgde voor veel frustratie bij de landen op de conferentie. De minister van Buitenlandse Zaken van  IJsland wees de aanwezigen erop dat de uitsluiting van vrouwen van onderwijs niet alleen zeer zorgwekkend is, maar ook schadelijk voor de toekomst van Afghanistan. Australië deelde deze zorg door te stellen dat ‘vrouwen en meisjes niet alleen het vermogen hebben om bij te dragen aan de maatschappij waarin zij leven, maar ook het recht hebben om mee te werken aan de toekomst van Afghanistan.’

Het uitsluiten van vrouwen van onderwijs betekent ook het uitsluiten van vrouwen van de Afghaanse economie. Dit kan drastische gevolgen hebben voor de financiële situatie van Afghanistan op lange termijn. ‘Geen enkel land kan zich ontwikkelen wanneer het de rechten van de helft van de bevolking ontzegt,’ aldus Guterres.

De Afghaanse vrouwen hoeven ook niet te rekenen op Sheikh Mawlawi Noorulla, de Afghaanse minister van Onderwijs die in september 2021 werd aangesteld. Hij zet namelijk vraagtekens bij het belang van onderwijs in het algemeen en sprak eerder de internationale gemeenschap toe met de woorden: “Geen doctoraat of masterdiploma is tegenwoordig waardevol. U ziet dat de moellahs en Taliban die aan de macht zijn en geen doctoraat, master of zelfs een middelbare schooldiploma hebben, maar ze zijn de grootste van allemaal.

Het is opmerkelijk dat in de Koran en de Hadith, de heilige geschriften waarop de Taliban hun wetgeving baseren, juist veel waarde wordt gehecht aan het verkrijgen en verspreiden van kennis. In de Hadith wordt de profeet aldus geciteerd: “Verkrijg kennis en geef het aan de mensen.” En: “Het zoeken naar kennis is verplicht voor elke moslim.” Kortom: in de islam zijn vrouwen net als mannen verplicht om kennis na te streven. De ban van de Taliban op het onderwijs van meisjes wijst dus  op een verkeerde toepassing van islamitische principes.

In 2019 lanceerde Het Ontwikkelingsprogramma van de VN een door de Europese Unie gefinancierd project waardoor vijftig Afghaanse studentes kunnen studeren aan universiteiten in de nabij gelegen landen Kazachstan en Oezbekistan. Al in 2019 kregen Afghaanse vrouwen te maken met onevenredige belemmeringen voor onderwijs en werk in vergelijking met mannen. Met de ban op onderwijs voor vrouwen die de Taliban vorige maand invoerden is een sterke doorvoering van het project noodzakelijker dan ooit.

Mukhtar Tileuberdi, minister van Buitenlandse Zaken van Kazachstan, kondigde tijdens de internationale bijeenkomst aan dat Kazachstan de opvang van Afghaanse vrouwelijke studenten zal voortzetten. Het initiatief zal naar verwachting helpen nieuwe kansen te creëren voor de vrouwen en hun gemeenschappen in Afghanistan.

 De toekomst van Afghanistan

De donorconferentie werd overschaduwd door het spijtige besluit van de Taliban om het secundair onderwijs voor meisjes te verbieden. Martin Griffiths zei bij aanvang van de conferentie al dat er veel dialoog nodig is om de behoeften van Afghanistan aan te pakken en te vervullen, maar is er wel genoeg dialoog tussen de internationale gemeenschap en de Afghaanse meisjes en vrouwen zelf?

Het is opmerkelijk dat tijdens deze conferentie, waarin de rechten van vrouwen zo centraal stonden, slechts twee vrouwelijke Afghaanse sprekers te horen waren. Had deze conferentie niet meer tijd moeten steken in het in kaart brengen van de behoeften van Afghaanse vrouwen en meisjes? Het is natuurlijk mooi om te zien dat zo veel landen hun steun betuigden voor Afghanistan, maar veel van deze verklaringen werden gekleurd door een patriottische ondertoon waarin continu werd benadrukt wat het betuigende land in het verleden al wel niet gedaan had voor Afghanistan.

Het is opmerkelijk dat tijdens deze conferentie, waarin de rechten van vrouwen zo centraal stonden, slechts twee vrouwelijke Afghaanse sprekers te horen waren.

Hoewel ik op den duur het gevoel kreeg dat ik naar een grote aaneenschakeling van campagnevideo’s aan het kijken was, hebben de landen tezamen wel toegezegd om een grote som geld aan Afghanistan te doneren. Uiteindelijk heeft de internationale conferentie gezorgd voor een toezegging 2,44 miljard dollar van 41 donoren voor humanitaire hulp in Afghanistan en de buurlanden.

Dit is net iets meer dan de helft van het bedrag van 4,4 miljard waar Guterres aan het begin van de bijeenkomst om vroeg. Het is zeker niet genoeg om het leven van iedere Afghaan persoon te verbeteren, maar het is een begin.  De boodschap die de conferentie hopelijk naar Afghanistan heeft uitgestuurd is dat de wereld de Afghaanse bevolking niet is vergeten. ‘’We moeten desillusie vervangen door hoop,’’ aldus een afgevaardigde van Engeland.

De Taliban zullen onvermijdelijk lijden onder hun misplaatste beleid om de academische ontwikkeling van meisjes te onderdrukken, met name in hun zoektocht naar internationale erkenning en legitimiteit.  Het is belangrijk dat de internationale gemeenschap naast donaties en humanitaire hulp ook druk blijft uitoefenen op het beleid van de Taliban. Het legitimeren van de beweging moet voorwaardelijk zijn en onderhevig aan positieve veranderingen in het gedrag van de Taliban in Afghanistan.

Een schrijnende ontmoeting tussen de Holocaust en de Nakba in Yad Vashem

Drie jaar geleden maakte ik een reis door Palestina en Israël. Yad Vashem trok me in het bijzonder door een foto die ik had gezien van het balkon van het museum. Toen ik aan het einde van de museumroute daar uitkeek over de glooiende heuvels van West-Jeruzalem, werd ik overweldigd door de conflicterende gevoelens die dat landschap in me opriep. Deze balkonscene riep bij mij de vraag op hoe de geschiedenis van het Joodse volk en die van de Palestijnen samenkomen in Yad Vashem, hoe (weder)opbouw zich verhoudt tot verwoesting, en hoe herdenking hand in hand lijkt te gaan met vergetelheid.

In dit artikel bespreek ik hoe de Holocaust en de Nakba samenkomen in de fysieke en symbolische gedaante van Yad Vashem. Deze vraag gaat in bredere zin over de totstandbrenging van een dialoog tussen de Holocaust en de Nakba en tussen de Israeli’s en Palestijnen. Zowel de Holocaust als de Nakba spelen belangrijke en concurrerende rollen in de nationale narratieven van het huidige Israël en Palestina, rondom motieven van slachtofferschap en verlies. Hoe zou een gedeelde grammatica van trauma in Israël-Palestina deze concurrerende narratieven van slachtofferschap kunnen verenigen, en het samenleven tussen Israëli’s en Palestijnen kunnen bevorderen?

Het embleem van Yad Vashem

Yad Vashem
Yad Vashem (‘gedenkteken [lett.: hand] en naam’) is opgericht in 1953 (de eerste plannen dateerden van de jaren veertig). Net als soortgelijke complexen in Berlijn, Washington en Auschwitz, is Yad Vashem een internationale herdenkingsplaats voor de Holocaust. Het complex ligt in West-Jeruzalem op de Herzlberg. Naast het graf van Theodor Herzl, grondlegger van het zionisme, liggen ook meerdere Israëlische nationale leiders begraven op het complex, zoals Golda Meir en Yitzhak Rabin. Yad Vashem is echter meer dan alleen een museum en herdenkings- en rustplaats: het heeft een eigen uitgeverij, een academisch tijdschrift en een onderwijsmodule die onderzoek naar en onderwijs over de Holocaust stimuleert. Het invloedrijke Yad Vashem wordt dan ook vaak omschreven als een hoofdrolspeler in het mondiale veld van Holocaustherdenking.

Bij de ingang van Yad Vashem. Op de muur staat een Bijbelpassage uit Ezechiël (37:14) © Amos Goldberg

Yad Vashem heeft ook een duidelijke politieke functie. Elk jaar worden internationale leiders ceremonieel ontvangen op het complex door Israëlische premiers om de diplomatieke banden met Israël te bekrachtigen, en bij aanvang van de militaire dienstplicht worden jonge Israëlische soldaten rondgeleid op het complex. Er wordt aan Yad Vashem dus een betekenis van nationale Israëlische identiteit toegekend.
Hoe ziet het verhaal van Yad Vashem eruit als we ook de Nakba erin betrekken?

Holocaust – zionisme – Nakba
De geografische ligging van Yad Vashem, en van talloze andere plaatsen in Israël weerspiegelt immers niet alleen een geschiedenis van de opbouw van de nieuwe staat, maar tegelijkertijd een geschiedenis van verwoesting die gepaard is gegaan met die opbouw – de Palestijnse Nakba. Het zionistische project is in dit tweezijdige verhaal van Holocaust en Nakba de belangrijke spil, rondom welk verwoesting en wederopbouw zich in meer dan één richting afspelen. Hoe medieert Yad Vashem deze twee geschiedenissen, als de ongemakkelijke gastheer van zowel de Holocaust en de Nakba?

Toen in de jaren veertig de Jodenvervolging in Europa uitmondde in de Holocaust, en de zionistische inname van Palestina vorm kreeg, werden de eerste plannen voor Yad Vashem opgetekend. Mordechai Shenhavi, een belangrijk figuur binnen de Kibboetsbeweging in Palestina, stelde in 1942 voor om een herdenkingsplaats te maken in Palestina. Nadat Shenhavi’s voorstel een paar jaar later was goedgekeurd, werd het gebied van het huidige Yad Vashem – Khirbet al Hamama – in 1948 geannexeerd door zionistische troepen. De specifieke locatie was zorgvuldig uitgekozen door Shenhavi: het agrarische landschap van West-Jeruzalem zou een symbolische verbinding vormen tussen de Holocaustslachtoffers enerzijds, en de gesneuvelde zionisten in Palestina anderzijds. De heuvels van West-Jeruzalem zouden de herinnering aan de Holocaust dus verbinden aan een nationale Israëlische identiteit.

In deze plannen zien we hoe er nog voor de annexatie van Palestina in 1948 een verband werd gelegd tussen de verwoesting van het Joodse volk in Europa enerzijds en de wederopbouw van het Joodse volk in Palestina anderzijds – een verband tussen de Holocaust en de stichting van Israël. In Israël valt de nationale Holocaustherdenkingsdag tevens samen met de herdenkingsdag voor de Joodse soldaten die in de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 gesneuveld zijn. De Knesset zegt op haar website dat ‘deze samenloop symbolisch uiting geeft aan de historische transformatie van catastrofe naar wedergeboorte’. Hierin valt goed te zien hoe het trauma van de Holocaust een belangrijke functie vervult voor een Israëlisch narratief van wederopbouw. Yad Vashem verbindt deze twee narratieven.

Maar dit citaat gaat voorbij aan het Palestijnse verhaal. ‘De historische transformatie van catastrofe naar wedergeboorte’ had namelijk ook een catastrofe voor de Palestijnen tot gevolg – de Nakba. Hiermee is het verband tussen de Holocaust en de wederopbouw van Israël per definitie ook een verband tussen de Holocaust en de Nakba. Yad Vashem herdenkt als complex en instelling de zes miljoen Joden die in Europa zijn vermoord, maar de fysieke locatie van het complex geeft tegelijkertijd uiting aan – en bestaat bij de gratie van – een andere rampzalige episode in Palestina: de Nakba. Verwoesting, wederopbouw, verwoesting: de ontmoeting tussen de Holocaust en de Nakba op Yad Vashem is dus een schrijnende.

Israëlische soldaten bij de ingang van het museum © Amos Goldberg

Een Joodse Israëli en een Palestijn die langs Yad Vashem lopen hebben dus waarschijnlijk sterk conflicterende percepties van het complex, als het gaat om de ruimtelijke en historische betekenissen die het gebouw uitdraagt. Voor de Joodse Israëli symboliseert Yad Vashem wederopbouw na verwoesting, voor de Palestijn de verwoesting die gepaard ging met de wederopbouw van de ander. En als gevolg van die verwoesting blijft de Nakba onzichtbaar. Zo medieert Yad Vashem dus twee verschillende trauma’s op twee uiterste manieren: representatie en uitwissing. Hoewel het museum één verhaal vertelt, zijn de Holocaust en de Nakba met elkaar verstrengeld in de fysieke gedaante van het complex, van het landschap, en van het land. Voor mij kwam dit allemaal samen op het balkon.

De balkonscene
Ik neem je mee naar binnen in Yad Vashem. Het centrale museum op het complex bestaat uit één langgerekte en donkere hal, die met haar driehoekige vorm een ijzige en benauwende indruk maakt. Hoewel de hal zelf niet meer dan honderd meter lang is, loop je er als bezoeker zo uren in rond, in zigzaggende beweging langs honderden onmenselijke verhalen, die met kille afstandelijkheid van documenten en voorwerpen zijn uitgestald. Het is een verontrustende en akelige plek om te zijn. De intensiteit van de tentoonstelling wordt op dramatische wijze opgebouwd naarmate je verder loopt, en tegen het einde van de tentoonstelling word je geraakt door Holocaustoverlevenden die je in hun videogetuigenissen te woord staan. Je kunt je het onvoorstelbare even voorstellen.

En dan sta je plots op het balkon. De tentoonstelling is voorbij, en van de donkere en nauwe ruimte word je naar een weids licht vervoerd. De hoeken van de hal krullen zich letterlijk naar buiten, en het gevoel van ruimte en openheid overspoelt je. Het daglicht verblindt je even voordat de heuvels van West-Jeruzalem zich aan je openbaren. Voor mij was dit een moment van opluchting. Ik was blij dat de tentoonstelling achter de rug was. Ik merkte dat de tentoonstelling mijn emotionele indruk van het vergezicht over de heuvels kleurde. ‘Het is maar goed ook dat ze dit nu hebben’, dacht ik even. Het balkon is zo gebouwd dat het in de lucht lijkt te zweven, op de rand van de afgrond. ‘Het is maar goed ook’, dacht ik weer. Maar ik stond ook al snel kritisch tegenover die gedachte.

Het uitzicht vanaf het balkon aan het einde van de museumroute © Amos Goldberg

Er scholen verschillende problemen in. Ten eerste een vereenzelviging tussen het Joodse volk en de staat Israël; een vereenzelviging die niet klopt. Zo’n twintig procent van Israëls bevolking is niet Joods, en hoewel Israël zich presenteert als spreekbuis voor alle Joden wereldwijd, voelt een groot deel van de Joodse gemeenschap zich absoluut niet vertegenwoordigd door Israël. Maar belangrijker is dat ik met die gedachte – het is maar goed ook – impliciet een Israëlisch narratief onderschreef van verwoesting en wederopbouw. Ik ging voorbij aan de catastrofale gevolgen van die wederopbouw voor de Palestijnen. Met de Holocaust in de rug ging ik voorbij aan de Nakba die zich voor mijn eigen ogen uitstrekte.

Daar op het balkon bedacht ik me dat ik, zo na de tentoonstelling, eigenlijk niet anders had kunnen doen dan sympathiseren met het narratief van het museum; het Israëlisch narratief van verwoesting en wederopbouw. De kracht van Yad Vashem is dat het een voorstelling maakt van het verleden waaraan een betekenis wordt gegeven voor het heden. Verwoesting en wederopbouw. Maar de ene herinnering overschaduwt de ander. Yad Vashem vertelt een eenduidig verhaal, maar laat het pijnlijke verhaal dat ook bij museumcomplex hoort, de Nakba, buiten beschouwing. Dit laat zien dat het museum niet neutraal is, maar juist één politiek narratief onderschrijft, en het ander smoort.

Wat is dan precies de relatie tussen de Holocaust en de Nakba? Het zou te simpel zijn om te stellen dat de Holocaust tot de Nakba heeft geleid; zo’n vergelijking gaat voorbij aan een lange en complexe geschiedenis van antisemitisme in Europa en de opkomst van het zionisme. Wat we in het geval van Yad Vashem wel kunnen zeggen is dat de Holocaust is ingezet om gestalte te geven aan een nationaal Israëlisch vertoog. Vanuit een Israëlisch perspectief zijn de Holocaust en Israël onlosmakelijk met elkaar verbonden rondom narratieven van verwoesting en wederopbouw, en deze narratieven worden belichaamd in de fysieke en symbolische gedaante van Yad Vashem. De Nakba was, en is, echter de voorwaarde geweest voor de wederopbouw van het Joodse volk in Palestina. De Holocaust en de Nakba zijn in Israël onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Een gedeelde grammatica van trauma
Het in één adem noemen van de Holocaust en de Nakba is een heet hangijzer, en voor velen stuit iedere vergelijking hen tegen de borst. Zo maakt de Israëlische Nakba-wet het mogelijk om overheidssteun stop te zetten aan Israëlische instanties die de Nakba herdenken. Hoewel de twee trauma’s ontzettend complex, eigenaardig en pijnlijk zijn, is het belangrijk om ze gezamenlijk te bespreken, omdat het bewustzijn en de identiteit van Israëli’s en Palestijnen voor een groot deel berust op narratieven rondom de Holocaust en de Nakba.

Met het voorbeeld van Yad Vashem zien we hoe twee geschiedenissen samen belichaamd worden in het complex, hoe het narratief van verwoesting en wederopbouw zijn fysieke en symbolische tegenhanger kent in de Nakba, en hoe de ene geschiedenis de ander overschaduwt en verstoort. Yad Vashem is een belichaming van de herinnering aan de Holocaust én aan de Nakba, via representatie van de Holocaust, en uitwissing van de Nakba.

De Holocaust en de Nakba concurreren met elkaar en verstevigen wederzijds buitensluitende slachtofferidentiteiten. Met name de Holocaust heeft een aura van ‘onvergelijkbaarheid’. Elke onmenselijke episode heeft zijn eigen unieke aard, maar tegelijkertijd laat alles zich vergelijken. Zo’n vergelijking legt niet alleen een verhullende geschiedenis bloot, maar wijst ook op gedeelde kenmerken, zoals verlies en leed.

In plaats van de Holocaust en de Nakba als twee afzonderlijke geschiedenissen te bespreken, pleit het voorbeeld van Yad Vashem voor het gezamenlijk bespreken van ‘Holocaust en Nakba’, waarin die combinatie historisch, geografisch en cultureel zinnig is. Een dialoog tussen de Holocaust en de Nakba op basis van die gedeelde kenmerken, op basis van een gedeelde grammatica van dat leed, verlies, en trauma, zou de concurrerende slachtofferidentiteiten in hoopvolle richting kunnen doen kantelen en zou een politieke horizon van Israëli’s en Palestijnen open kunnen breken die voorbijgaat aan exclusieve slachtofferidentiteiten, en juist gemeenschappelijkheden in samenleven benadrukt.

Hoe een influencer uit de negentiende eeuw de grondslag legde voor de Arabische Lente van 2011

Een paar maanden voor de brute moord op Jamal Khashoggi  in Istanbul door agenten van de Saoedische machthebbers, pleitte de Saoedische journalist voor de noodzaak van Arabische democratie. Hij deed dat in een speech voor het Center for Middle Eastern Studies in Denver. In navolging van de prominente – in het Westen vrijwel onbekende – Arabische intellectueel Abdul Rahman Al-Kawakibi benadrukte Khashoggi de noodzaak van democratische hervormingen in het Midden-Oosten. Alleen die kunnen zorgen voor verantwoordelijk en doeltreffend bestuur en door middel van machtsdeling het eindeloze moorden in conflictgebieden een halt toeroepen. Khashoggi wees op de grote invloed die Abdul Rahman Al-Kawakibi al meer dan een eeuw heeft op Arabische intellectuelen, onder wie hijzelf. Tevens waarschuwde hij voor het vermogen van tirannen om democratische bewegingen en gedachten gewelddadig tot zwijgen te brengen.

1902 vergiftigd

Er is een historische symmetrie tussen het journalistieke activisme van Al-Kawakibi en dat van Jamal Khashoggi, die door zijn dood in oktober 2018 internationale bekendheid kreeg voor zijn oproepen tot Arabische democratie en tegen de dictatoriale onderdrukking van zulke stemmen: ook Al-Kawakibi werd om zijn verzet tegen tirannie door agenten van een despotisch regime vermoord. Toen hij in 1902 samen met zijn vriend Mohammed Rashid Ridha in het “Café Istanbul” in Cairo een kopje koffie dronk, viel hij dood neer; vergiftigd, na jarenlange vervolging door agenten van het Osmaanse Rijk onder Sultan Abdulhamid II.

Vervolgd door het Osmaanse Rijk onder Sultan Abdulhamid II: Nagespeeld in een TV-documentaire van Al Jazeera wordt Abdul Rahman Al-Kawakibi door Turkse soldaten gearresteerd.

De autoriteiten in Cairo haastten zich om alle memoires, notities en boeken uit zijn woning te laten verdwijnen. Hetzelfde gebeurde in Al-Kawakibi ´s geboortestad Aleppo. Gelukkig kon er door vrienden en familie nog het een en ander worden gered.

Centrale figuur in het An-Nahda-netwerk van Arabische hervormers

Al-Kawakibi schreef pamfletten en talrijke artikelen in kranten en tijdschriften in Syrië en Egypte. Het was misschien de voortdurende censuur van zijn werk en de regelmatige sluitingen van zijn uitgeverijen door de Osmaanse autoriteiten die Al-Kawakibi overtuigden van de noodzaak tot vrijheid van zowel samenleving als pers, en hem zijn eerste echte inzichten schonken in de mechanismes van tirannie. Meerdere keren werd hij gearresteerd en eenmaal ter dood veroordeeld.

Een en ander leidde ertoe dat hij een centrale figuur werd in het Al-Nahda-netwerk van Arabische hervormers die via de snelgroeiende Arabische pers actie voerden voor echte hervormingen. De twee werken waar hij het meest bekend om is, zijn Umm al-Qura (Moeder der Steden), waarmee Mekka bedoeld is, en het boek dat nu vertaald is, Tabai’ al-Istibdad wa Masari’ al-Isti’bad (The Nature of Tyranny and the Devastating Results of Oppression).

Laatstgenoemd werk bestaat uit artikelen die hij in de Egyptische pers publiceerde. Het werd in 1901 anoniem agepubliceerd onder het pseudoniem Al-Rahhala Kaf (Reiziger K.).

Al-Kawakibi reisde kort voor zijn dood in 1902 door het Arabische schiereiland, Oost- en Noord-Afrika en India, voordat hij terugkeerde naar Caïro. Westerse academici hebben altijd veel meer aandacht besteed aan zijn mentor, Muḥammad Abduh, en zijn vriend, Mohammed Rashid Ridha (oprichter en uitgever van het beroemde Egyptische blad Al Manar). De relatieve verwaarlozing van Al-Kawakibi in de literatuur over studies in het Midden-Oosten betekent echter niet dat hij minder belangrijk was dan deze bekendere figuren van Al-Nahda of anderen, zoals Jamal al-Din al-Afghani en Rifa’a al-Tahtawi.

De vertaling van Tabai’ al-Istibdad wa Masari’ al-Isti’bad door de arts Amer Chaikhouni uit Qatar zal zijn status zeker verhogen. The Nature of Tyranny and the Devastating Results of Oppression is van een briljant voorwoord voorzien door Leon T. Goldsmith die een overzicht geeft van Al-Kawakibi’s intellectuele bijdragen. Hij wijst op de parallellen tussen de eerste Al-Nahda van het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw en de Arabische Lente van 2011.

Invloed op de hedendaagse Arabische jongeren

De teksten van Al-Kawakibi werden in 2011 gescandeerd op het Tahrir-Plein in Cairo en in de straten van Aleppo in Syrië. Arabische jongeren lieten zich inspireren door zijn geschriften vanwege zijn baanbrekende analyse van de totalitaire effecten van dictatuur. Hij was in staat om de mogelijke reactie van despoten op verschillende verzetsmethoden te voorspellen en hoewel hij in de negentiende eeuw leefde, leek hij nauwkeurig het lijden te beschrijven van onderdrukte Arabische jongeren ten tijde van de Arabische Lente en daarna. Die jongeren herkenden zich dus in zijn boeken, en ze vonden er aanwijzingen in voor de echte oorzaak van hun ellende, alsmede advies over wat ze eraan moesten doen. Helaas zijn de dictatoriale krachten die hem waarschijnlijk in 1902 hebben gedood, er ook in geslaagd om de Arabische Lente-beweging in 2011 te breken.

Iyad el-Baghdadi, schrijver, ondernemer en mensenrechtenactivist die tijdens de Arabische Lente internationale bekendheid verwierf , laat de naam Al-Kawakibi weer opleven in de door hem opgerichte Kawaakibi Foundation die zich inzet voor een “wereld vrij van tirannie, terrorisme en buitenlandse interventie; een wereld waarin de samenleving de staat overtroeft, extremisme en onvrijheden geen aantrekkingskracht hebben en individuele rechten heilig zijn”.

De als stateloze, in Koeweit geboren Palestijn el-Baghdadi woont tegenwoordig in Noorwegen, waar hij politiek asiel kreeg. Net als Al-Kawakibi, Khashoggi en vele anderen is hij regelmatig met de dood bedreigd. In mei 2019 kreeg Baghdadi van de Noorse veiligheidsdiensten te horen dat er een geloofwaardige bedreiging van zijn leven was vanwege zijn uitgesproken kritiek op de Saoedische regering. De CIA had dit aan Noorwegen doorgegeven, dat Baghdadi voor zijn veiligheid in bescherming nam. “Ons werk bezorgt tirannen en terroristen hoofdpijn en slapeloze nachten,” schreef Baghdadi op de website van de foundation.

Metaforische verbinding tussen pandemie en tirannie

De Tunesische beweging Ennahda – verboden onder de heerschappij van Zine el-Abidine Ben Ali – was een van de weinige deelnemers aan de Arabische Lente die na 2011 in de macht kon delen, al staan democratische verworvenheden in Tunesië nu ook op de tocht door het ontslag van de regering en het naar huis sturen van het parlement door president Kaïs Saïd. Dit gebeurde naar aanleiding van een reeks protesten tegen Ennahda, economische problemen en een aanzienlijke toename van COVID-19-gevallen in Tunesië, wat leidde tot de ineenstorting van het Tunesische gezondheidssysteem.

Leon T. Goldsmith gaat uitvoerig in op Al-Kawakibi ’s vergelijking van dictatoriale system met ziekte: “Bijna alsof hij de catastrofale pandemie en de bijbehorende politieke en economische onrust die de wereld sinds 2020 zou verteren voorspelde, beschreef hij in zijn puntige proza een verband tussen tirannie en ziekte dat heden ten dage helaas maar al te reëel is.” COVID-19 is inderdaad een verschrikkelijke afrekening geweest, die de gezondheid en immuniteit van het politieke en sociale kapitaal van elke natiestaat op de proef heeft gesteld en nog steeds doet; niet alleen in Arabische landen maar over de hele wereld.

High-Tech-Verbindingen van 1902 en 2011

Nog een parallel tussen het einde van de negentiende eeuw en de revoluties van 2011 is de communicatie. Destijds zorgden de opkomst van kranten, de spoorwegnetwerken en telegrafische systemen voor een snelle uitwisseling van informatie en ideeën tussen het imperiale Istanbul, Egypte, Arabië en Irak. Aldus werd het vermogen van activisten zoals Al-Kawakibi om revolutionaire om ideeën te verspreiden op dezelfde manier vergroot als dat in 2011, tijdens het Arabisch ontwaken, voor revolutionaire organisaties gebeurde dankzij internet en social media. “Ontwaken”, ja, want de Arabische revolte kwam niet uit de lucht vallen. Al in 2009 gaf het tijdschrift The Economist een speciaal themanummer uit met de titel Waking from its sleep – A special report on the Arab world waarin werd gesproken over een “fever under the surface”, een koorts onder de oppervlakte die ieder moment in revolutie kon ontbranden.

Tirannie kan niet met geweld worden gestopt

In zijn boek The Nature of Tyranny and the Devastating Results of Oppression definieert Al-Kawakibi tirannie en de verwoestende gevolgen van onderdrukking en bespreekt hij de oorzaken en gevolgen ervan. “Tirannie is de oorsprong van elke perversiteit”, zegt Al-Kawakibi. “Tirannie bederft de geest door beperkingen, vernedert religie door manipulaties, en vernietigt kennis door intimidatie.”

Titelpagina van de eerste vertaling van Al-Kawakibi’s werk in het Engels.

Hij hing belangrijke en voor zijn tijd zeer vooruitstrevende politieke ideeën na, waaronder pan-Arabische en islamitische solidariteit, een representatieve regering, de scheiding van uitvoerende, wetgevende en juridische autoriteiten, de afschaffing van dictaturen, het streven naar sociale rechtvaardigheid en een vorm van “islamitisch socialisme”.

Veel latere Arabische reformisten werden door zijn ideeën beïnvloed, dat geldt ook voor de jongeren van de recente bewegingen in de Arabische Lente. Hij vestigde de aandacht op de effecten van onderdrukking op verschillende aspecten van het dagelijks leven en de moraal van de onderdanen. Hij preciseerde zijn analyse van de effecten van tirannie in hoofdstukken over religie, kennis, economie, glorie, ethiek, onderwijs en nationale vooruitgang.

Het laatste hoofdstuk van het boek bevat belangrijke opmerkingen over hoe je van tirannie af kunt komen. Hij komt met drie hoofdpunten.

Ten eerste: Een natie waarin alle, of de meeste mensen de ellende van tirannie niet voelen, verdient geen vrijheid.

Ten tweede: tirannie kan niet met geweld worden gestopt. Deze moet met vreedzame middelen, geleidelijk worden bestreden.

En ten derde: alvorens weerstand te bieden aan tirannie, moet een vervangend politiek plan worden opgesteld.

Net als Mohammed Rashid Ridha beschuldigde Al-Kawakibi westerse mogendheden ervan twee gezichten te hebben. Intern waren het progressieve beschavingen, extern onderdrukkende koloniale machten.

De grootste zorg voor moderne lezers is ongetwijfeld de houding van Al-Kawakibi tegenover vrouwen. Aan de ene kant betreurde hij de beperkingen die aan vrouwen worden opgelegd en het verspilde potentieel, aan de andere kant koesterde hij diep vrouwonvriendelijke opvattingen. Hij leek bijvoorbeeld te suggereren dat vrouwen mannen een economische tirannie opleggen en hen manipuleren. In die tijd – de negentiende eeuw –  waren dergelijke opvattingen waarschijnlijk heel gewoon.

Niet-westerse, intellectuele instrumenten tegen stagnerende democratiseringsprocessen

“Ik was verrast te ontdekken dat, ondanks het belang van dit boek, het niet in het Engels was vertaald”, schrijft vertaler Amer Chaikhouni in zijn voorwoord. “Toen ik met Europese en Amerikaanse vrienden enkele kwesties over de Arabische Lente besprak, kreeg ik de indruk dat de meesten van hen nog nooit van Al-Kawakibi hadden gehoord”.

Sommige academici met belangstelling voor sociaal-politiek onderzoek naar de Arabische wereld, tevens fervente lezers, kenden hem, maar hadden zijn belangrijkste boek niet gelezen omdat het niet in het Engels verkrijgbaar was. Naast de biografie Abd al-Rahman al-Kawakibi: Islamic Reform and Arab Revival (2015) van Itzchak Weismann is het originele werk er nu ook in het Engels.

“Door het werk van Al-Kawakibi toegankelijk te maken voor een wereldwijd publiek kunnen nieuwe, niet-westerse, intellectuele instrumenten ter bestrijding van stagnerende democratiseringsprocessen in ontwikkelingslanden en democratische regressie in zogenaamde ontwikkelde landen aan het licht komen”, schrijft Goldsmith in zijn voorwoord.

Destijds dacht men dat de ineenstorting van de Berlijnse Muur, drie decennia geleden, de onverbiddelijke opmars van de liberale democratie inluidde. De hoop bestond dat dictaturen op de mestvaalt van de geschiedenis zouden belanden. Toch is de afgelopen jaren het aantal wrede dictators, families en oligarchieën met ongebreidelde macht toegenomen.

“Hoe meer tirannie anachronistisch wordt in de moderne context, hoe meer ze lijkt te gedijen,” aldus Goldsmith. “De afgelopen jaren hebben neofascistische, ultranationalistische en populistische bewegingen het constitutionalisme en pluralisme in de westerse hoofdsteden aan weerszijden van de Atlantische Oceaan bedreigd, terwijl machtige niet-democratische regimes wereldwijd leiderschap lijken te krijgen. Niet alleen is de vierde golf van democratisering uitgebleven, maar deze keert mogelijk terug als een tsunami van tirannie.”

De parallellen tussen het tot zwijgen brengen van Al-Kawakibi in 1902 en Khashoggi in 2018 benadrukken tegelijkertijd de macht en de onzekerheid van tirannen door de tijd heen. Een zorgvuldige (her)lezing van Al-Kawakibi in het Engels kan helpen om een deel van de puzzel op te lossen over hoe tirannie kan worden omvergeworpen en permanent kan worden beëindigd.

Abdul Rahman Al-Kawakibi; The Nature of Tyranny and the Devastating Results of Oppression; vertaald door Amer Chaikhouni met een inleiding door Leon T. Goldsmith; Hurst Publishers, 2021; ISBN 9781787385481

Tegen het Wetsvoorstel strafuitsluitingsgrond humanitaire hulpverleners en journalisten

Om die redenen is er vanuit het Grote Midden Oosten Platform bezwaar ingediend tegen het voorstel. In een brief hebben we de volgende argumenten genoemd en toegelicht:

1. Er bestaat geen vaste omschrijving van terrorisme. Per definitie is er dus geen sprake van neutraliteit. Daarnaast wordt de lijst van terroristische organisaties regelmatig aangepast aan de ‘omstandigheden’.

  1. 2. In conflict- en post-conflictgebieden zijn de sociaal-politiek ontwikkelingen doorgaans fluïde. Standpunten ten aanzien van partijen fluctueren (zowel lokaal als internationaal). Om te kunnen functioneren moeten ngo’s, lokale partnerorganisaties of experts van buiten zich soms conformeren aan de bestaande machtsverhoudingen.
  2. 3. Zodra er inreisbeperkingen bestaan voor bepaalde landen – denk aan het Israëlische inreisverbod naar Gaza – komt er geen menselijk beeld meer naar buiten. Zo dreigen hele bevolkingsgroepen te worden ontmenselijkt.
  3. 4. De wet creëert rechtsonzekerheid voor tal van Nederlandse organisaties en individuele adviseurs en experts die actief zijn in de sector van mensenrechten (in het bijzonder vrouwenrechten), welzijn, vredesopbouw en ontwikkelingswerk.
  4. 5. De wet stimuleert de verdere inkrimping van de al zeer beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, en belemmert onafhankelijke expertise hierover.
  5. 6. Een toestemmingsprocedure bij deze wet is bij voorbaat onwerkbaar. In de praktijk blijkt vaak dat overheidsinstanties ten aanzien van het precieze werk van experts, onderzoekers en ngo’s weinig voorstellingsvermogen hebben. Dit komt omdat de aard van het werk intrinsiek zó anders is dan dat van een overheid. GMOP-experts werken ook over de Nederlandse grenzen heen. Is hij/zij strafbaar als hij/zij voor een organisatie werkt in een ander EU-land dat dit soort wetgeving niet heeft? Zo ja, dan is de wet strijdig met de basisprincipes van de EU, namelijk een vrij verkeer van diensten.
  6. 7. De wet werkt Nederlandse toezeggingen en internationale afspraken op tal van themagebieden tegen, bijvoorbeeld rond vrouwen, vrede en veiligheid, en rond mensenhandel en wapens. Hoe meer  specialistische organisaties worden gehinderd in hun werk, hoe groter de kans dat Nederland zijn internationale doelen niet haalt.
  7. 8. Strafbaarstelling van vredes-, ontwikkelings- , en mensenrechtenwerk (in het bijzonder vrouwenrechten) stimuleert beleidsincoherentie van Nederlandse overheid. In verschillende Nederlandse beleidsnota’s vormt ‘inclusieve vrede en veiligheid’ een kernprioriteit. Organisaties, experts, onderzoekers worden in Nederland  gestimuleerd en vaak zelfs gefinancierd om Nederlandse beleidsprioriteiten vorm te geven en uit te voeren.

Wij onderschrijven het belang van de strijd tegen terrorisme. Op basis van bovenstaande argumenten hebben we duidelijk willen maken dat dit wetsvoorstel om tal van redenen niet de juiste manier is om die strijd te voeren.

Mocht de wet toch worden aangenomen, dan roepen we op tot uitbreiding van de huidige strafuitsluitingsclausule voor humanitair medewerkers en journalisten,

met aanvullende classificaties, te weten:  Mensenrechtenwerk (in het bijzonder vrouwenrechten), welzijn- en ontwikkelingsorganisaties, vredesopbouwwerk en bemiddeling, individuele consultants, experts en academische onderzoekers, die actief kunnen zijn in deze sectoren.

De volledige brief is hier te vinden.

De nieuwe Saoedische levensader blijkt een doodlopende weg

Het klinkt allemaal fantastisch: Het huishouden wordt gedaan door robots, vliegende taxi’s komen in de plaats van auto’s, supermarkten zijn overbodig geworden dankzij leveringen per drone en hernieuwbare energie – voornamelijk van zonne- en windmolenparken zorgt voor de elektriciteitsvoorziening.

Daarnaast is er nog ondergronds trein- en tramverkeer gestuurd door kunstmatige intelligentie om de natuurwonderen, de biodiversiteit en het culturele erfgoed net naast de huisdeur te beschermen. Verder is er sprake van ’s werelds hoogste restaurantdichtheid met Michelin-sterren, geen sprake meer van het Saoedische alcoholverbod, en heeft iedereen gratis internet; een brug verbindt de noordwestelijke Saoedische provincie Tabuk met het Egyptische schiereiland Sinaï. Wat nog verder? Een onafhankelijke economische zone met een eigen rechtssysteem, dat liberaler is dan elders in Saoedi-Arabië, waarbij elke rechter rechtstreeks ondergeschikt is aan de koning.

Een straatreclame met de Saoedische kroonprins-Mohammed bin Salman bij een winkelcentrum in Jeddah, Saoedi-Arabië

NEOM heet dit project: een toekomstige hightech- en eco-metropool waarvoor de plannen op 24 oktober 2017 werden onthuld. Een en ander is bedoeld als mijlpaal in de ontwikkeling van het land nadat de oliebronnen zijn opgedroogd. Het project kost naar verwachting ongeveer 500 miljard euro en is een poging van Saoedi-Arabië om zijn inkomsten te diversifiëren in de nasleep van de wereldwijde ineenstorting van de olieprijzen in 2014.

Het hele project maakt deel uit van de “Visie 2030”. Daar is nu nog wat bij gekomen. De Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman heeft afgelopen januari een nieuw prestigeproject gepresenteerd: “The Line”. Met “The Line” heeft Bin Salman een stad voor ogen die weinig te maken heeft met het beeld van steden zoals men die kent. Zij bestaat uit één ‘lijn’ en zal ooit een miljoen mensen moeten huisvesten.

Een paar weken geleden kwam daar nog een groots project bij: “Oxagon” een achthoekige industriële stad drijvend op de Rode Zee. De marketingclip stelt dat “Oxagon” de knapste koppen samen zal brengen om ’s werelds grootste uitdagingen op te lossen en zou bogen op “ongeëvenaarde leefbaarheid”.

“Oxagon”: Een achthoekige industriële stad drijvend op de Rode Zee is het nieuwste idee van Mohammed bin Salman.

Waarom de “knapste koppen” in een achthoekige stad zouden moeten wonen, waarvan de helft op het water drijft om de grootste uitdagingen van de aarde op te lossen, wordt in de video niet duidelijk. Stedenbouwkundigen zouden de kroonprins een eenvoudiger plan voor een koolstofvrije stad hebben voorgesteld, maar de de facto leider van Saoedi-Arabië antwoordde naar verluidt: “Ik wil mijn piramides bouwen”.

‘Felicitaties aan het adviesbureau dat ongetwijfeld een enorm bedrag opstreek met de levering van dit hemelse idee: uit NEOM blijkt echter niet hoeveel de stad gaat kosten, of hoe het complex zal blijven drijven,’ twitterde Gregg Carlstrom, Midden-Oosten-correspondent van The Economist.

De “nieuwe toekomst”

In de regel is het tijdverspilling om aandacht te besteden aan de hoogmoedswaanzin van de Saoedi’s en hun projecten die zelden gerealiseerd worden, maar wanneer media als “Forbes”, “Wall Street Journal”, de “Frankfurter Allgemeine Zeitung” en “Economist” zich met zo’n project bezig gaan houden, of wanneer het “Sada Journal” van de Carnegie Endowment For International Peace met analyses komt aanzetten, loont het wél de moeite het onder loep te nemen – al was het maar voor de correcte context.

Samengevat: met hulp van de adviesgiganten Boston Consulting Group (BCG), McKinsey en Oliver Wyman ontwikkelde troonopvolger Mohammed bin Salman een plan voor de “reageerbuisstad” en eco-metropool NEOM van 500 miljard euro, waarin toekomstige technologieën de hoeksteen van de ontwikkeling moeten vormen. De naam NEOM is een combinatie van het oude Griekse woord “neo” (nieuw) en een “M”, wat staat voor “mustaqbal”, wat toekomst betekent in het Arabisch – dus “nieuwe toekomst”.

“The Line” maakt deel uit van de toekomstige geplande stad NEOM, waarmee het gebied tussen de Rode Zee en de grens met Jordanië en Egypte ontwikkeld wordt: een megastad, die zich uitstrekt over een oppervlakte van 26.500 vierkante meter (33 keer zo groot als New York City). Op het eerste gezicht lijkt “The Line” het tegenovergestelde van een stad: een kaarsrechte lijn die zich uitstrekt vanaf de Rode Zee over een afstand van 170 kilometer landinwaarts. Iedereen die hier ooit gaat wonen, zou in slechts vijf minuten bijna overal moeten zijn, of het nu op het werk, tijdens recreatie of in diens vrije tijd is, bij de dokter of op andere plaatsen waar mensen elke dag  komen. En niet met de auto, maar te voet of met het openbaar vervoer.

NEOM moet Saoedi-Arabië met Jordanië en Egypte verbinden.

Niet alleen passagiers zijn binnen enkele minuten op de plek van bestemming, ook goederen. Daarvoor is een aparte ondergrondse route gepland. De volledige infrastructuur, zoals afvalverwijdering, energie en leveringslogistiek zit ondergronds. De sub-centra zijn als parels aan een ketting geregen dankzij een hogesnelheidstreinverbinding. Gewenste reistijd van oost naar west is 20 minuten. Dat komt overeen met een gemiddelde snelheid van 510 km per uur, en daarmee is deze trein de snelste ter wereld. Ter vergelijking: De Gotthard-basistunnel van de Neue Eisenbahn Alpen Tranversale (NEAT) in Zwitserland is met 57 kilometer de langste spoortunnel ter wereld; dit project heeft 22,6 Miljarden gekost.

NEOM is afhankelijk van de goedkeuring door Israël

Saoedi-Arabië heeft goede betrekkingen met Israël nodig om NEOM te voltooien. De normalisatieovereenkomsten tussen de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Sudan en Israël dienen daarom het belang van Saoedi-Arabië. In juni 2017 heeft Egypte de eilanden Sanafir en Tiran overgedragen aan Saoedi-Arabië, gelegen voor de kust van Saoedi-Arabië en het Sinaï-schiereiland. Egypte gaf deze eilanden aan Saoedi-Arabië in de veronderstelling dat de economie van Egypte zou profiteren van NEOM. Saoedi-Arabië heeft inderdaad plannen voor een brug over de Straat van Tiran en Egypte met NEOM. Voor de uitbreiding van Saoedi Highway 392 en het bouwen van een brug tussen Saoedi-Egypte en Egypte zijn echter onderhandelingen met Israël vereist. Het vredesverdrag tussen Egypte en Israël uit 1979 omvat de garantie van gratis Israëlische scheepvaart door de zeestraat van Tiran en daarom is het project afhankelijk van goedkeuring door Israël.

Amerikaanse public relations- en lobbyfirma Ruder Finn ingehuurd

Het belang van het megaproject voor de public relations-strategie van Saoedi-Arabië blijkt steeds weer uit advertenties van NEOM in de Wall Street Journal, op social media, op Europese tv-kanalen en voor eSport-competities. Saoedi-Arabië heeft ook nog eens de Amerikaanse public relations- en lobbyfirma Ruder Finn ingehuurd om zich zo positief mogelijk te presenteren. Na de hechte relatie van president Trump met Mohammed bin Salman stelt zijn opvolger Joe Biden zich heel anders op. Bin Salman probeert al bijna een jaar vergeefs met Biden in contact te komen. Met deze turbulente relatie met de VS heeft het koninkrijk nu enkele lobbyisten aangenomen die banden hebben met Republikeinse congresleiders.

NEOM moet een wereldwijd knooppunt worden op het gebied van eSport (electronic sports), het competitief (in wedstrijdverband) spelen van computerspellen, intussen ook een miljardenbusiness. Het land organiseerde daarom al in 2018 de FIFA eWorld Cup. Het kondigde de komst van Saoedi-Arabië aan in de groeiende wereld van eSport. Met twintig miljoen gamers die zich probeerden te kwalificeren voor het evenement was de overwinning een groot moment voor de Saoedische speler Mosaad Aldossary (prijzengeld van 250.000 dollar), voor de industrie, en voor een land dat ernaar streeft een wereldwijd toonaangevende rol in deze sector te spelen .

Architectuur-, bouw- en lifestylemagazines vallen over elkaar heen in hun lofprijzingen over “The Line” als “nieuwe levensader”. Het glossy tijdschrift “Harper‘s Bazaar Arabia” is uiteraard ook enthousiast onder de titel “Only The Dreamers: The Beauty of NEOM”  met het allereerste Saoedische modemodel, Taleedah Tamer, als muze op de titelpagina: “… een droomlandschap bestaande uit roze zand, majestueuze bergketens, intieme wadi’s uit prentenboeken, en met koraalriffen getrimde wateren waarvan je de kleur moet zien om die te geloven. Het is zonder twijfel de droom van een fotograaf – een overvloed aan het beste wat de natuur te bieden heeft, maar op één plek – de bestemming die kroonprins Mohammed bin Salman bin Abdul Aziz Al Saud wil veranderen in een deels toeristisch centrum, deels een slimme stad, die volledig draait op hernieuwbare energie en de thuisbasis is van ’s werelds grootste geesten en talenten.”

Het allereerste Saoedische modemodel, Taleedah Tamer draaft op in het glossy tijdschrift “Harper‘s Bazaar Arabia” om reclame te maken voor NEOM.

Moord en arrestaties

In deze kosmopolitische wereld van glamour is natuurlijk geen plaats voor een bedoeïenenstam die tot in de jaren tachtig nog geen elektriciteit had. Naar verwachting zullen naar schatting 20.000 mensen van de Howeitat-stam worden verdreven om plaats te maken voor NEOM uit een gebied waarvan Mohammed bin Salman zei dat er “niemand” woonde (“nothing there”).

Honderden jaren lang heeft de stam dorpen en steden bewoond in Arabië, Jordanië en Palestina, waaronder in de historische hoofdstad Khuraybah in de Saoedische provincie Tabuk. Abdul Rahim al-Huwaiti, een lid van de Howeitat-stam, plaatste afgelopen jaar in April een video waarin te zien is dat de Saoedische veiligheidstroepen hem en zijn familie proberen weg te jagen. Kort daarna werd hij vermoord aangetroffen. Hij had een kogel in zijn hoofd.

Martelaar van het verzet tegen NEOM: Abdul Rahim al-Huwaiti, een lid van de Howeitat-stam, werd in april 2020 vermoord.

Na de aanval door het Saoedische leger op Khuraybah in april 2020 hebben NEOM-architect Norman Foster en Daniel L. Doctoroff, CEO van Google Sidewalk Labs, ontslag genomen als lid van de wetenschappelijke adviesraad van NEOM. Acht neven van Abdul Rahim al-Huwaiti werden gearresteerd omdat ze protesteerden tegen het uitzettingsbevel.

Luidkeels protesteert ook de beroemde Saoedische springruiter Alya Abutayah Alhwaiti in Londen. Ze zegt, dat zij en mensenrechtenactivisten in het westen hopen de arrestaties te kunnen aanvechten. Volgens Alhwaiti zijn de Howeitat niet tegen de ontwikkeling van NEOM, maar willen ze niet uit hun traditionele thuisland verdreven worden. Alya Abutayah Alhwaiti zegt dat ze doodsbedreigingen heeft ontvangen van aanhangers van Mohammed bin Salman. In “Oxagon” heeft Alya Abutayah Alhwaiti ook geen enkel vertrouwen: “Dit zal nooit gebeuren. Bin Salman faalt bij het ene project, en dan begint hij een ander om zijn misdaden en mislukkingen te verbergen”, zei ze begin december tegen Middle East Eye.

“Visie 2030”, een verzekerde vernietiging van een historische gemeenschap

NEOM: futuristisch megastadproject dat deel uitmaakt van “Vision 2030” van Saoedi-Arabië.

Sarah Leah Whitson, voormalig directeur van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van Human Rights Watch, en Abdullah Alaoudh, een Saoedische jurist en Senior Fellow aan de Georgetown University schreven daarover een hard commentaar in Foreign Policy. AlAoudh’s vader Scheikh Salman Al-Odah, een prominente hervormingsgezinde religieuze geleerde in Saoedi-Arabië, zit sinds 2017 gevangen omdat hij pleitte voor een einde aan het conflict met Qatar. “Het is hoogst twijfelachtig dat het NEOM-project ook maar enigszins levensvatbaar is, gezien de wereldwijde financiële ineenstorting als gevolg van het coronavirus en de stijgende Saoedische schuld te midden van historisch lage olieprijzen,” schrijft Whitson. En AlAoudh schrijft: “Het enige resultaat dat we hebben gezien van deze visie voor een futuristische stad is de verzekerde vernietiging van een historische gemeenschap en de dood van een Saoedische demonstrant, waarbij archaïsche middelen worden gebruikt zonder ruimte voor moderne opvattingen over rechten en gerechtigheid.”

Een doodlopende straat – een dead end

Internationale investeerders worden zullen terugdeinzen vanwege de moord op Khashoggi, nu al drie jaar geleden (zie artikel op Het Grote Midden Oosten Platform) de oorlog in Jemen en de arrestatie van prominente Saoedische vrouwenrechtenactivisten zoals Loujain al-Hathloul, Samar Badawi, Nassima al-Sada, Nouf Abdulaziz en Mayaa al-Zahrani. Ook financieel ziet het er niet goed uit: Grote projecten zoals het King Abdullah Financial District (KAFD) en de King Abdullah Economic City (KAEC) lijden al onder concurrentie met de naburige Emiraten. Internationale bedrijven kunnen hun expats in Dubai een westerse levensstijl beloven, wat in Saoedi-Arabië nog niet het geval is. Dit is een belangrijke factor voor internationale bedrijven die op zoek zijn naar regionale vertegenwoordiging in de MENA-regio. De Saoedische miljoenenprojecten KAFD en KAEC hebben al moeite om bedrijven te werven. Er heerst overal overcapaciteit en afgelopen november presenteerde Mohammed bin Salman alweer een ander project bij de hoofdstad Riyad; ’s werelds eerste non-profit stad’, vernoemd naar zichzelf.

Het project “The Line” ligt midden in de woestijn en verbindt niet eens twee bestaande punten van A naar B, maar eindigt na 170 kilometer in het niets, een doodlopende straat – een “dead end”, in de letterlijke zin van het woord.

Young and Green: youth playing a role in MENA’s green future

Yara Dowani is a Palestinian city girl who works at an organic farm in the countryside of the occupied West Bank. Iraqi Maha Yassin helps to establish dialogue between young activists in Southern Iraq and local academic and governmental stakeholders, so they can collaborate in solving the tremendous environmental problems in the country. Qatari Neeshad Shafi founded the Arab Youth for Climate Movement and with his team became a respected partner of local communities and authorities in Qatar.

Every plant is a universe

“We’re all young people. The farm did not pick us; we got attracted to the farm”, explained Yara Dowani during the online event hosted by the Green MENA Network project. The people who work at Om Sleiman Farm have master’s degrees, they have travelled, have worked with local or international NGOs, but they all ended up at the farm. Yara joined after she did a two-week permaculture course at the farm. “It made so much sense to me, especially in our context, in Palestine, with the occupation and the challenges: to grow my own food, manage my own place, and learn how to manage our resources.”

Yara is not the only one who feels this way; many volunteers stay at the farm because of the fulfillment it generates. “You cannot imagine yourself to return to an office. In the farm you are responsible for your own food, you are with nature. It is something we missed in our education and in cities. What was amazing for me was to learn that every plant is a universe. When you work with plants you see life all the time. You feel the freedom and independence that we usually don’t feel living in Palestine under occupation.”

Om Sleiman Farm on the occupied West Bank.

Om Sleiman farm aims to make society healthier. It works from the concept that farming is an ecosystem that produces a healthy society, not a machinery to generate profit at any price. Palestine used to be an agricultural country, but in recent years agricultural work has been stigmatized (as in many parts of the Middle East and North Africa) and is not valued as a career or a way of life. Farmers’ children are leaving the villages to study or find work in the city. Yara believes it is important to empower farmers again. “I think there is big movement now, in Palestine, in the Middle East, in the world, among youth, to go back to the land and regenerate the land and live this lifestyle. It is important that consumers are aware of where our food comes from, who produces it and how. Because farmers produce what consumers ask them to produce.”

Of course, there are challenges at Om Sleiman Farm. It is located in the so-called area C (Israeli control), right next to the Israeli ‘security’ wall and a settlement. “We are not allowed to build, or save our own water. Plus, we are a group of young people who never studied agriculture. We learn from experience, from each other. Working in a farm also means we don’t have a stable income.”

The farm uses a community supported agricultural model that connects the farmer to the consumer. In regular farming, farmers need money at the start of the season for seeds. Then they need to find a market for their produce. In community supported agriculture, customers pay in advance. The farmer doesn’t need to borrow money, knows how much she has to produce, and does not have to worry about marketing. Om Sleiman Farm followed this model in the last six years. “We started with eight families from Ramallah, and now we produce organic vegetables and products for forty to fifty families in the coming winter.”

Awareness campaigns on Facebook

The environment in which Iraqi youth grow up is very different from that of Palestinian youth, but it is no less problematic. Iraq has been plagued by internal and external conflicts for decades. Mismanagement, war, and environmental exploitation exacerbate the country’s sever climate change impact. Water scarcity, contamination, and air pollution are just a few of the many environmental issues. For many years, the government’s priority has been to stabilize the country, and improve the economy. Most investments went to the oil industry. Other sectors, such as water and agriculture, were seriously neglected. Much of the country’s endless lands of date palms, that used to make Iraq the biggest date producer in the world, turned into desert.

Drought in Iraq

Due to the instability and conflicts, activism for climate issues and environment is relatively recent in Iraq. “The scale of environmental activism in Iraq is still small, but it is growing very fast,” says Maha Yassin. She is a Junior Researcher at the Planetary Security Initiative, at the Clingendael Institute in the Netherlands, and she is originally from Basra in South Iraq. She discovered that the few local NGOs that work on greening campaigns are led by youth and they rely a lot on volunteers. Running awareness campaigns is their main activity, for example on the environmental impact of the oil industry, and on what authorities should do in response to it. The NGOs are using social media for their awareness campaigns. “They extended from Facebook, which is very big in Iraq, and started using also Instagram and twitter.”

Petrochemical plants in the south of Iraq

What Maha saw is that after a first phase of activity to activate more volunteers and obtain some small funding, NGOs tend to begin implementing concrete projects on the ground. They continue to combine awareness raising with activities, but they do need exposure and international support. “They are mostly young people who want to build their own capacity. It is great that they have access to the very affordable tool of social media to make their voices heard. But they need support to reach decision makers, and to collaborate with them to make real change on the ground.” Because in the end NGOs in Iraq cannot do much unless they cooperate with the government and other (international) institutions.

Collective work by young people across the globe

A whole different setting for youth climate activism is Qatar, where Neeshad Shafi founded the Arab Youth Climate Movement (AYCM). We know the Gulf states for their extravagant lifestyles and their economies based on fossil fuel. What we do not always know is that the local Bedouin communities used to be deeply connected with their environment. The AYCM-Qatar has a mission to revive this connection. Through a wide range of activities, including the training of young ‘ambassadors’ and the involvement of imams, they raise awareness among the local communities on the importance of the environment.

Neeshad was motivated to establish the organization when he realized that young people from the Middle East are not visible at all in the global youth climate movement. “The narrative is that young people from the global North are going to save the world,” says Neeshad during our online talk. “That is rubbish, it is a collective work by young people across the globe. Everybody needs to be included.”

“The commitments to deal with climate change have to come from the highest level of the government, but there is also a huge role for civil society, especially young people, in making our leaders accountable”. “Our goal is to empower young adults at the grassroots level to speak up about environmental and ecological issues in the region. Not from the government perspective, but from a community perspective.”

Members of the Arab Youth Climate Movement.

The AYCM invites high level speakers, grass root speakers, activists, and UN diplomats, to speak in public libraries where everybody has access. “We do that because in the past this type of events took place in universities or government events where the public didn’t have access. We want everybody to learn and understand that climate is not just something happing on the poles, but is also affecting our region.” “We train young people to take the lead in these discussions. And we make a connection between these topics and their daily lives.” The organization has good relations with the local authorities, in fact it is the only registered youth organization in the country. Clearly, the government recognizes the value of its work. AYCM collaborates with various ministries, with the local Chamber of Commerce, and was asked to represent Qatar in a number of formal international youth conventions.

Amplifying voices of young people in the MENA-region

Young people are active campaigners to raise awareness. In Palestine, Iraq and Qatar they work with local communities, and try to educate them on the importance of a healthy environment, healthy food and clean water. They connect the local context with national policies, and seek collaboration with authorities if that helps their cause. Or in contrast, in the case of Palestine, they celebrate the freedom and satisfaction in growing their own food.

This means that European NGOs and governments have excellent partners on the ground to help them implement the global green agenda. Of course, young people sometimes need skills and knowledge development, and this is something that requires funding and support. European actors can help with this, and they can also use governmental channels to influence decisionmakers in the MENA-region. According to Neeshad, “Europeans are in a better position to reach our leaders, through trade routes and foreign policies.” If donors or governments want to be supportive, they need to understand the local context, says Yara: “Europe helps by getting more aware of the situation in Palestine -the occupation and restrictions – support the farmers who are at the frontline. It would help if Europeans change their perception of Palestinians and people in Arab countries.”

Above all, it is crucial that these young people are recognized as critical players in achieving climate justice and finding sustainable solutions to environmental problems. Europe can support them by providing platforms for youth to speak up, express their needs, and work together to find solutions that are part of local strategies. As Maha explains: “Giving activists a platform to raise their voices is of great help. Giving the ones who are doing the work on the ground a stage. It may be difficult to reach them, and language may be a barrier, but giving them a platform to speak about the challenges and what they want to do, helps tremendously.”

While the youth movement is most visible in the global North, we must also support the most vulnerable people in the global South, including the Middle East and North Africa. And a critical component of this support, is providing a platform for and amplifying the voices of young people in the region.

Yara Dowani from the Om Sleiman Farm in Palestine, that was born in 2016 as an effort to re-imagine resistance as a community effort rooted in the intersection of the social, economic, and environmental. It is a community supported agriculture farm, that mobilizes community resources to support farmers. The farm also provides a space for teaching and learning about sustainable practices in farming and building. The farm is based in Bil’in and carries the village’s long tradition of popular resistance.

Maha Yassin, a Junior Researcher at the Planetary Security Initiative, at the Clingendael Institute in the Netherlands. Her work focuses on raising awareness and catalyzing action on climate change-related security risks in the MENA region. Iraq is PSI focus country where Maha contributes to dialogue initiatives to engage local stakeholders. She also runs the PSI website and media outreach, which function as a knowledge hub on climate security practices, policy research and related events.

Neeshad Shafi, an environmentalist and Social Change Advocate. He holds a master’s degree in Energy and Environmental Engineering and is based in Doha, Qatar. He was distinguished in ’the Apolitical’s List of the World’s 100 Most Influential People in Climate Policy 2019.’ Neeshad founded the Arab Youth Climate Movement Qatar and is its Executive Director.

You can find a recording of the online discussion on our youtube channel.

Firefighting around the Mediterranean is in need of a holistic plan

One of a kind

The Mediterranean basin has 290 woody species versus 135 for non-Mediterranean Europe. We are witnessing escalating fires not seen in 100 or 1000 years before. Taking human lives, resources and threatening the Mediterranean diversity. Sandwiched between three huge land masses, Asia, Europe and Africa, the sea and its region are very vulnerable. Although climate change is affecting the whole world, temperatures have risen 20 percent faster around the Mediterranean than the rest of the world.

In the near future 64% of its non irrigated plants will disappear and 71% of the irrigated plants will be lost due to the lack of sweet water. The Middle East has passed the 1.5C increase in temperature and the dry season can last from 7-8 months. The days that are over 50C are already increasing in the Middle East, there is a decrease of rainy days and snow layers on mountains, such as in Lebanon. If the region faces a 2C increase, wildfires would cause the loss of 87% of its forests.

African Cedars

This crisis is also teaching us new facts about the Mediterranean. For example the fact that there are endemic cedar trees in North Africa. Atlas Cedar tree forests in Algeria are one of the most important and vital parts of the ecological heritage of the country. “The Cedar Tree Association” was founded by young Algerians from multiple disciplines and occupations, from health practitioners, journalists, lawyers, architects and so on. The Cedar of the Atlas (Cedrus Atlantica in Latin) “Al-Arz” in Arabic, “Idhguel” in Amazigh or Berber language, can ascend to 50m and live for several centuries, growing on mountains 1500 and 2500m high.

Global warming and huge fires became a major threat to the cedar forests and they are on the verge of extinction.

There is another aspect to this: in the north of Africa, forests are the home and spiritual homeland of the indiginoues populations. Wildfires destroy a much bigger element than material or even human lives; to its Amazigh populations this is a burning of their cultural, historic heritage and ancestral home. This kind of loss, seen by governments as one more lost place to wild-fire, can bring about not only ecological loss but cultural and social disasters that can polarise societies and bring new tensions. So, preventing forestfires of endemic forests of indigenous people, helps countries safeguard political and social harmony.

In the land with a cedar tree on its flag, wildfires have hit high mountains with 800 year old trees in Lebanon the last three years. These latitudes have known snow which is disappearing, but have never known fire. Forests with trees over 500 year old can burn in hours. Lebanon is now having about half a year of fires, yearly. Big wildfires in Lebanon occur when the temperature is 2C higher than usual or higher, and when the humidity is lower than usual.

'Cedars of God' in Lebanon @ Jerzy Strzelecki, https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/deed.en

The average age of fires is also getting longer, with some taking 150 days.

Eighty percent of the fires in Lebanon are caused unintentionally by neglectful humans, such as farmers clearing their land when the cheapest way is burning or from campfires or other social actions that get out of hand. The burning of waste in big land-dumps near forests and the proximity of cities spreading close or even into forests without a proper buffer are also critical issues. After 15 years of conscious reforestation, in 2019 a chain of fires that found its way to Syria, destroyed more than 3000 hectares of forests, destroying the work of 15 years  in a few hours.

In 2021in Algeria, 90 people were killed by wildfires. The country is experiencing an average of 1,500 fires that cover 35,000 ha annually and in the last couple of years the number of large fires has been increasing enormously. The estimation in Algeria is that 30% of the fires are from natural causes or caused unintentionally and 70% were caused by arson. Political arson is used as a way of resisting the government or certain powers but end up causing much more permanent and general disasters. Algeria changed its laws and now being the cause of unintentional fire is punishable with 10 years in prison and capital punishment is given for arson.

Ancestors’ help

To find solutions we need to understand the causes of these changes. Let’s look at some of them. The agricultural revolution 13,000 years ago started in the Fertile Crescent and spread from there to the world, changing it permanently. The Mediterranean shores have been especially well cultivated the last thousand years. Where there are plants and forests, there are fires.

Fire forests are an old phenomenon, started by lightning or other natural causes, but their number, the size of the burning areas, the length of their duration and the patterns of how they spread, have changed.

Limited and small fires used to help enrich and renew the soil but big and continuous wildfires cause desertification, loss of biodiversity, erosions and floods. These fires and the news about them destroy tourism built on attractive weather, rich nature and the history of the lands.

Agriculture and tourism will never be the same. The loss of jobs and homes intensifies depopulation and widens the economical gap, contributing to social unrest, destabilising the region and contributing to forced migration. Proper cultivation of the land meant living and tending the area the whole year, the collection of dry wood to cook meant clearing the undergrowth of forests and empty land. Then there were the grazing animals that did their job 365 days a year; there was not much left to burn. Nowadays the countryside, villages and rural areas are quickly depopulated.

Rapid urbanisation plays a crucial factor in understanding the situation. Cities have shaped and continue to shape the world more than nation states. While the global urban surface makes up only 3 % of the land, yet in 2050 about 70% of the world population is estimated to live in cities. Climate change pushes more people from the countryside to cities. This means that vast amounts of lands that used to be populated, farmed and grazed by animals, are now empty or have a few aging people. This has set a perfect stage for regular and huge chains of wildfires. The state of California started hiring shepherds with their flocks to graze the land and Portugal is the first European country that made land management a priority. Urban planning, national and regional planning need to be involved, become creative and maybe use our ancestors and their ways for advice.

Planes, trees or laws

Technology is important for new solutions, but that is not always the case. Greece invested 1.7 billion euros in fire-fighting planes and only 20 million euros in prevention. When the planes were needed they could not be used because the waves in the sea were too high to fetch water from. Algeria rented helicopters from the EU and bought four planes from Russia to put the fires off. Lebanon asked for support from Cyprus and Egypt. Fires have become a strategic international question of codependency in the Middle East, North Africa and South Europe.

In addition to buying fire-fighting planes, there is the good old tree planting process. Replanting and planting trees is important but the amount of trees alone does not necessarily help recovery. For example, there are trees that enable fires to spread. The types of trees, in what place, how many and how densely planted, are all crucial elements in keeping the balance, the diversity and containing fires.

Burning pine cones and needles can fly with the wind even a few hundred meters, creating a chain of fires. This means that the gaps between areas need to be wider than, say, roads. Planning forests with less density also supports better irrigation and helps trees grow faster and stronger with more space and light while avoiding big fires.

Hand in hand with city and urban planning, a kaleidoscope of types of lands and trees with different types of usage needs to be consciously planned in addition to creating buffer zones and burning controlled areas in the winter when needed.

Then there are laws made to prevent and help from wildfires. The Lebanese state has had excellent laws to protect forests since 1949 but they are not implemented and there is no national prevention program in Lebanon. A national strategy specifying the partners and roles nationally and locally is crucial and the implementation needs funding and coordination. Waiting for fire is more expensive and very difficult to handle. With all the different aspects that contribute to wildfires, what is needed is a holistic preventive strategy.

There is a plan

In Lebanon a risk analysis of wildfires based on environmental, geophysical and socio-economic aspects has been prepared by the Land and Natural Resources Program at the Institute of the Environment at the University of Balamand. Accordingly, suggestions on fire prevention have been produced and made public. The analysis mapped high risk areas where an average of 92% of wildfires occured. It also produced a plan for prevention, response and recovery. More specifically, an online tool called Firelab (http://ioe-firelab.balamand.edu.lb) was developed to improve fire risk management at both local and national levels. Fire danger forecasts are made available by Firelab on a daily basis but the problem remains in the lack of efficient response. Experts, specialists, NGO networks, government and local authorities need to work together as a structured and well prepared cohesive body. The media needs to be involved in raising awareness and disseminating the acquired information. Making the landscape fire-resistant and increasing citizen resilience is the way to go. Managing forests and wood is not only more easy and efficient than putting fires off, the collective work builds social cohesion and brings financial profits. This supports ecological, social and economic prosperity and the revival of rural areas.

Collective efforts add to the interest of the population in defending and developing the plans, because this work not only protects them, but brings income as tourism or farming and contributes to a healthier environment. The revival of rural living with a proper plan can help avoid the expected enormous loss of income in such areas. Strengthening the interwork and coordination between different organisations and communities would lessen forced migration, tensions between citizens and regions and contribute to a more thriving economy.

This article is based on an oline event about wild fires in the MENA-region, in September 2021, with Dr. Hicham Chenaker from Algeria and Dr. George Mitri from Lebanon. The event is part of the Green MENA Network project of the Greater Middle East Platform, the recording can be found on our Youtube channel.

Zelfs de Afghaanse waarheid ligt ergens in het midden

Sahar Jahish is Afghaanse. Ze is een voormalige journaliste en werkte eerder voor de VN in Afghanistan. Ze kwam op haar negende naar Nederland. Jorrit Kamminga is verbonden aan Instituut Clingendael en heeft de afgelopen zestien jaar in Afghanistan gewerkt, onder andere voor Oxfam Novib. Hij heeft net een boek geschreven over twintig jaar Nederland in Afghanistan.

De afgelopen weken waren ze het vaak oneens over de oorzaken van en de oplossingen voor het tumult in Afghanistan. Naast hun mediaoptredens probeerden ze beiden Afghaanse vrienden, kennissen en oud-collega’s te ondersteunen die wilden worden geëvacueerd. In deze dialoog proberen ze dichter tot elkaar te komen rond de vraag hoe het nu verder moet in het land.

Sahar Jahish ©Goedele Monnens

Sahar Jahish (SJ): Al een tijd volg ik je via social media. Je wordt vaak door de media benaderd om jouw inzicht over Afghanistan te delen. Hoewel ik jouw kijk verfrissend vind in de wildgroei aan Afghanistankenners, stoor ik me soms aan je uitspraken over Afghanen. Zo zei je in een interview met RTL Nieuws dat het Afghaanse leger vooral voor geld vecht en dat er geen sprake is van een Afghaanse natie.  Was dat niet veel te kort door de bocht?

Jorrit Kamminga ©El Carret, Xirivella

Jorrit Kamminga (JK): Ik geef toe dat niet al mijn interviews in die eerste dagen genuanceerd waren. Dat kwam soms door mijzelf, maar soms ook door het redactiewerk. Ik gaf bijvoorbeeld wel meer oorzaken voor de snelle opmars van de Taliban. Ik denk nog steeds dat veel Afghanen vooral vanwege het geld bij de politie of het leger werken. Gelukkig geldt dat ook voor veel Taliban-strijders. Maar ik ben zeer benieuwd hoe je over de Afghaanse natie denkt. Ik kom zelf niet veel verder dan dat er af en toe wel nationale gevoelens zijn, bijvoorbeeld toen in 2013 het Afghaanse voetbalteam de Zuid-Azië-cup won of bij de opmars van het cricket. Maar dat Afghanistan verder politiek gezien te verdeeld is in verschillende stammen en etniciteiten.

Ik denk nog steeds dat veel Afghanen vooral vanwege het geld bij de politie of het leger werken. Gelukkig geldt dat ook voor veel Taliban-strijders.

SJ: Ik begrijp dat je zo denkt. Het is een sentiment dat vooral leeft onder westerlingen die Afghanistan hebben bezocht of daar hebben gewerkt. In de tijd dat ik bij de VN werkte in Afghanistan, hoorde ik niets anders. Voor mij waren deze meningen vooral pijnlijk, omdat ik mezelf hierin niet herken. Ook niet de vele Afghanen die ik in mijn journalistieke carrière heb geïnterviewd, de Afghanen in Afghanistan waarmee ik vriendschappen heb gesloten en niet te vergeten de Afghaanse diaspora. Onze nationale identiteit is heel sterk aanwezig en we zijn daar ook erg trots op. Die nationale trots doet niets af aan onze etnische trots. Ja, we behoren tot verschillende etnische groepen en juist die diversiteit aan culturen en talen, maakt de Afghaanse natie.

JK: Ik geloof best dat beide gevoelens naast elkaar bestaan, maar zijn het niet de etnische- en stam-identiteiten die het nationale gevoel bij fricties en tegenovergestelde belangen altijd overtroeven?

SJ: Nee, dat is niet het geval. Het is juist andersom. Wanneer er binnenlandse onrust ontstaat in Afghanistan, zijn de westerse media er als de kippen bij om de etnische verscheidenheid te benoemen en eventuele mislukkingen daarop af te schuiven terwijl de buitenlandse inmenging in de Afghaanse politiek buiten beschouwing blijft. Laat ik een actueel voorbeeld geven: sinds de machtsovername door de Taliban, hebben verschillende experts en journalisten geprobeerd om in Jip en Janneke-taal uit te leggen wie de Taliban zijn. Daarbij hebben ze het ook over de etnische afkomst van deze groep. De vraag is dan, waarom is dat wel relevant, terwijl ze verzwijgen dat ze uit Pakistan komen, dat daar hun wortels liggen en ze dus door het veiligheidsapparaat van dat land worden ondersteund? Wat er bij komt is dat kenners en journalisten de mist ingaan wanneer ze een poging wagen om de stammenstructuur uit te leggen. Ik vraag me dan af: waarom wil je zo graag je vingers daaraan branden? Jammer genoeg vindt mijn mening weinig gehoor onder de mensen die zich dezelfde mening hebben toebedeeld als jij. Mijn observatie is dan ook dat westerlingen te weinig weten over Afghanistan, misschien niet genoeg met Afghanen hebben gesproken of dat hun mening al gevormd was voordat ze naar Afghanistan gingen door de literatuur die beschikbaar is in het Westen.

Wanneer er binnenlandse onrust ontstaat in Afghanistan, zijn de westerse media er als de kippen bij om de etnische verscheidenheid te benoemen en eventuele mislukkingen daarop af te schuiven terwijl de buitenlandse inmenging in de Afghaanse politiek buiten beschouwing blijft.

Geïmproviseerd vluchtelingenkamp, Lashkar Gah, provincie Helmand.

JK: Ik ben het met je eens dat westerlingen vaak weinig weten over Afghanistan. In mijn boek noem ik mezelf met opzet Afghanistanvolger. Ik geloof niet dat er Afghanistan-deskundigen bestaan, ook niet onder de Afghanen. Ik schrijf: ‘Het land is een te ingewikkeld mozaïek van duizenden culturele, sociale, economische en politieke stukjes die in een uiterst woelige geschiedenis steeds door elkaar zijn gegooid.’ Maar het klopt dat ik wel meewerk aan interviews, waarbij je vaak de meest recente ontwikkelingen moet duiden, terwijl eigenlijk niemand nog weet wat er gebeurd is.

Ik heb natuurlijk wel jarenlang met Afghanen gewerkt en gesproken, maar het is ook niet makkelijk om echt door te dringen tot bijvoorbeeld het familieleven van de Afghaanse vrienden en collega’s van de afgelopen jaren. Daar ligt een barrière die voor veel buitenstaanders zeer moeilijk te overbruggen is. Dat moet echter geen excuus zijn om dan maar van alles en nog wat te roepen over Afghanistan. Ik probeer altijd een grondige analyse te maken en checkte die in het verleden vaak bij Afghaanse collega’s. Dan kom je er snel achter dat er een behoorlijke kloof zit tussen jullie en onze percepties. Bijvoorbeeld over de regering Ghani. In het westen vonden wij dat toch vaak een stabiele factor, een betrouwbare staatsman die voor politieke stabiliteit zou zorgen. Veel van mijn Afghaanse kennissen waren het daar totaal niet mee eens. Recentelijk zag je hetzelfde met de vraag of de Taliban nu wel of niet veranderd zijn. In die zin wil ik je als Afghaanse ook best geloven als je het hebt over een Afghaanse natie, maar ik blijf toch mijn twijfels hebben.

SJ: Het is in ieder geval verfrissend om iemand te horen die toegeeft dat buitenstaanders niet alles kunnen weten over Afghanistan. Die nuchterheid vind ik ook prettig in je boek. Om je te overtuigen over de Afghaanse natie en de verdeeldheid onderling, wil ik graag een aantal gebeurtenissen uit de geschiedenis aanhalen. De moderne Afghaanse staat is gesticht in de 18 eeuw. Hiervoor al hadden we te maken met verschillende buitenlandse aanvallen, denk aan Alexander de Grote, Dzjengis Khan en de Arabieren.

Sinds de stichting van de hedendaagse Afghaanse staat, hebben we allereerst te maken gehad met de Britten. Toen zij The Great Game begonnen, omdat zij bang waren dat Rusland India zou innemen, werd Afghanistan het strijdtoneel van drie Engelse oorlogen waarbij ze telkens verslagen werden. Toen de Engelsen eenmaal ontdekten dat Afghanen niet met wapens te bevechten zijn, begonnen zij met de verdeel- en-heers tactiek. De Britten zagen dat er veel etnische groepen in dat grondgebied woonden. Ze wisten de groeperingen tegen elkaar op te zetten zodat er onderling tumult zou ontstaan om zo het Afghaanse front te verzwakken.

Nadat de Britten verslagen waren, hadden we geen vrede, want we kregen de inmenging van de Russen. De Koude Oorlog werd uitgevochten in Afghanistan waarbij de VS de islam inzette om Afghanen te overtuigen om tegen de ongelovige communisten te vechten. De buitenlandse inmenging is de geboorte van de botsingen tussen etnische groepen en politieke verdeeldheid in Afghanistan waar jij het over hebt. Maar dit is niet genoeg reden om niet van een natie te spreken.

JK: Dat historische overzicht is nuttig. Misschien is de kernvraag dus eigenlijk of de buitenlandse inmenging vooral verdeeldheid onder de Afghanen in de hand werkt of juist voor een nationaal gevoel  heeft gezorgd. Ik denk zeker dat een externe vijand de Afghanen verenigd heeft, zeker tijdens de Russische overheersing, maar de afgelopen twintig jaar kun je toch niet echt vergelijken met die periode, die ook zwaar beïnvloed werd door de machtsverhoudingen in de Koude Oorlog. Hoe verklaar je de enorme verdeeldheid tussen de Afghanen onderling in het tijdperk dat met 9/11 begon?

SJ: In de periode na 9/11 heb ik niet zozeer etnische verdeeldheid gezien, maar eerder etnische empowerment. Vooral onder de interim-regering van Hamid Karzai kregen veel bevolkingsgroepen gelijke kansen op het gebied van onderwijs en toegang tot de arbeidsmarkt. Onder president Ashraf Ghani werd dit min of meer tenietgedaan. Een andere ontwikkeling die laat zien dat er sprake is van een Afghaanse natie en waar de etnische afkomst niet zozeer een rol speelt, is de steun die het verzet van Ahmad Massoud krijgt. Hij is de zoon van Ahmad Shah Massoud die samen met andere commandanten het verzet tegen de Sovjet-Unie leidde in de jaren ‘80, een etnische Tadzjiek.

Het verhaal dat Afghanistan een etnisch verdeeld land is begon toen de VS hadden besloten om Afghanistan binnen te vallen om de strijd tegen terreur te voeren. De media spraken als eerste over onze etniciteit. Want de Taliban behoorden tot de Pathanen (of Pashtoen). De stammencultuur werd benadrukt en hoe belangrijk dat is. En hoe stammen onderling vetes uitvechten. Hoe de Hazara’s hadden geleden onder de Taliban, omdat zij tot de sjiitische minderheid behoren. In die tijd rees er bij mij een prangende vraag: waarom wordt de etnische afkomst van Afghanen zo benadrukt? Want onder de Taliban van de jaren negentig van de vorige eeuw hadden álle etnische groepen geleden. En ik hoor je al denken: maar de Taliban zijn toch Pashtoen? Nee, de Taliban zijn niet zo homogeen als we denken. De Taliban bestaan uit een diverse groep aan nationaliteiten zoals Pakistanen, Arabieren, Tsjetsjenen en alles wat daartussen ligt.

JK: Ja, maar dat is een minderheid van buitenlandse strijders die voor Talibangroepen werkt. We hebben het nu vooral over de Afghanen zelf. Als je kijkt naar de Afghaanse Talibanstrijders zijn dit toch bijna zonder uitzondering Pashtoen? Of is dat ook de media die ons op het verkeerde been zetten?

SJ: Interessant dat je deze vraag stelt. Ik denk dat de Pakistaanse veiligheidsdienst, ISI, de antwoorden heeft, omdat ze deze groep door en door kent. Voor de buitenwereld zijn de Taliban een gesloten groep en veel is gebaseerd op speculaties. Maar één ding is duidelijk: het overgrote deel bestaat uit Pakistanen. Bovendien vind ik hun etnische afkomst niet relevant. Wat wel een belangrijke vraag is: hoe kan de Taliban interim-regering uit kopstukken bestaan waar de VS jarenlang een klopjacht op gevoerd hebben? Ze staan op de zwarte lijst van de Verenigde Naties en worden gezocht door de FBI. Verschillende malen hebben de VS geclaimd deze kopstukken te hebben gedood. En nu lijken ze springlevend te zijn. Wie hebben ze in plaats van deze kopstukken vermoord? Jammer genoeg zullen we dat voorlopig niet weten. Wat er vooral misgaat in de informatievoorziening over Afghanistan is dat deskundigen en journalisten een imperialistische kijk op na houden die door de Britten de wereld in is geholpen en sindsdien trapt elke westerling erin. Helaas ook hier en daar Afghanen. Die imperialistische kijk werkt verblindend en verschuift de focus op niet relevante zaken zoals etniciteit. Om tot een politieke oplossing te komen, moeten we verder kijken dan de verschillende bevolkingsgroepen.

JK: Ik vind dat op mijn beurt te kort door te bocht. Ik denk zeker dat we op allerlei manieren van buitenaf Afghanistan proberen te veranderen naar ons eigen model en dat er allerlei buitenlandspolitieke belangen op de achtergrond spelen. Maar ik geloof toch dat Nederland de afgelopen twintig jaar vanuit een idealistisch buitenlands beleid vooral geprobeerd heeft om de Afghanen verder te helpen. Daar zit denk ik weinig imperalistisch gedrag achter. Het hele staatsopbouwproject dat in 2001 begon was wel op westerse leest geschoeid, maar toch niet om Afghanistan bij wijze van spreken leeg te roven. We hebben er juist miljarden euro’s ingestoken die nooit via handel zullen terugkomen. Onze handelsbelangen in Afghanistan zijn vrijwel nihil. Ja, Afghanistan heeft belangrijke bodemschatten, maar als die de reden van onze inmenging zouden zijn, was het juist heel onlogisch om de internationale troepen terug te trekken.

Het hele staatsopbouwproject dat in 2001 begon was wel op westerse leest geschoeid, maar toch niet om Afghanistan bij wijze van spreken leeg te roven.

Ziekenhuis in Lashkar Gah, provincie Helmand.

De terugtrekking van de troepen was denk ik juist ook bedoeld om een echt intra-Afghaans vredesproces een kans te geven. Het vredesproces in Doha was verre van perfect, maar in ieder geval werd er gepraat. Mijn hoop was eigenlijk dat de terugtrekking van de internationale troepen meer ruimte zou geven voor Afghaanse zeggenschap. De opmars van de Taliban had ik zeker niet voorspeld. Hoe zie jij de recente machtsovername door de Taliban? Bevestigt dat niet dat Afghanistan te verdeeld is? Of zal er een nationaal protest komen tegen die machtsovername? Dat laatste zou natuurlijk ook de kracht van de Afghaanse natie bevestigen.

SJ: Juist het idee om ‘Afghanen verder te helpen’ stoelt op imperialistische en neokoloniale gedachte. De gedachte dat Afghanen het zelf niet konden en dat daar een militaire interventie aan te pas moest komen om deze Afghanen te helpen is zeer neerbuigend. Klopt, Afghanistan had hulp nodig na de invasie van de VS, maar de manier waarop; het aan de macht helpen van allerlei criminele krijgsheren, een politiek besturingssysteem introduceren waar algauw corruptie hoogtij vierde en geld over de balk smijten aan allerlei kortstondige projecten, getuigt niet van een solide politieke koers. En eerlijk gezegd geloof ik niet dat Nederland deel heeft genomen aan de missie vanwege een idealistisch buitenlandbeleid, maar eerder vanwege het NAVO-lidmaatschap. Die hele staatsopbouw was een een ondoordacht plan. Het feit dat het land binnen enkele weken als een kaartenhuis in elkaar stortte, is daar het bewijs van.

Eerlijk gezegd geloof ik niet dat Nederland deel heeft genomen aan de missie vanwege een idealistisch buitenlandbeleid

JK: Ik zie dat in elkaar storten meer als het resultaat van verkeerde keuzes. Door het staatsopbouwproject altijd ondergeschikt  te maken aan, of zelfs in te zetten voor de overkoepelende militaire aanpak, leg je geen goede basis. En door nooit aan te dringen op een politieke oplossing, is er ook geen goede fundering voor het opbouwen van de staat. In die zin was ik juist blij met de terugtrekking van de internationale troepen. Daarmee verdween namelijk eindelijk die dominante militaire aanpak.

SJ: Ook wij Afghanen hebben de terugtrekking van de buitenlandse troepen toegejuicht, omdat de aanwezigheid meer kwaad met zich meebracht dan goed. Maar zoals de VS de stekker eruit trokken, had zelfs Nederland niet zien aankomen.

Over onverwachte ontwikkelingen gesproken, de opmars van de Taliban had ik net als jij niet zien aankomen, maar de CIA wel. Die rapporten zijn gemakshalve opzijgeschoven bij de abrupte terugtrekking van president Joe Biden. En nee, het zegt niets over de verdeeldheid van Afghanen maar eerder over een politieke deal die over de rug van de Afghanen is gesloten met een terreurorganisatie die direct voor de ISI werkt. Pakistan die als bondgenoot van het Westen miljoenen dollars heeft ontvangen in haar zogenaamde strijd tegen terreur eet van twee walletjes. Of om de woorden van Christine Fair, professor in Peace and Security Studies Program aan Georgetown University te citeren: ‘Pakistan doet alsof zij de brandblusser is, terwijl ze in realiteit de brandstichter is.’ De vredesonderhandelingen met de Taliban in Doha hebben ertoe geleid dat Afghanistan op een presenteerblaadje aan Pakistan is overgedragen. Dus de oude bezetter heeft het land overgegeven aan de nieuwe bezetter. Met de toekomst van Afghanistan kan het alle kanten op, behalve de goede kant. Hoe zie jij de toekomst van Afghanistan?

JK: Over de toekomst ben ik nog steeds redelijk optimistisch. Op de korte termijn kan veel teruggedraaid worden, maar zoals Saad Mohseni van Tolo recentelijk schreef, kunnen ze deze keer het licht niet uitdoen. Ik hoop dat de investeringen in mensen, kennis en toegang tot informatie uiteindelijk toch weer boven komen drijven. Ik denk dat de Afghanen daar uiteindelijk de vruchten van plukken. En het belangrijkste is ook dat ze dat zelf doen. Onze bemoeienis en onze parallele ontwikelingsprojecten gingen de afgelopen twintig jaar veel te ver. Steun blijft hard nodig, op de korte termijn vooral op humanitair vlak, maar de Afghanen moeten in de toekomst eindelijk een centrale rol in spelen in hun eigen ontwikkeling. Deel jij mijn voorzichtige optimisme?

Over de toekomst ben ik nog steeds redelijk optimistisch.

SJ: Ik deel je optimisme niet, maar ben het wel eens met je als het gaat om Afghanen zelf een centrale rol laten spelen. Ik ben niet optimistisch omdat het nu al de verkeerde kant opgaat met de Taliban. Meisjes mogen alleen basisonderwijs volgen, en dat is op papier. In de praktijk zal dit betekenden dat geen enkel meisje meer naar school mag. Vrouwen mogen niet werken en verdwijnen zo uit het straatbeeld. Religieuze minderheden zullen hun religieuze identiteit met de dood moeten bekopen. Mensen zullen in een angstcultuur leven waarin een misstap zweepslagen betekent. Ik weet dat er veel journalisten en deskundigen openstaan voor het idee om te praten met de Taliban en de humanitaire catastrofe die er nu plaatsvindt als argument opvoeren. Praten of niet praten met de Taliban, waar het uiteindelijk op neerkomt is dat het Afghaanse volk lijdt onder het schrikbewind van deze terroristen. Een mogelijke oplossing voor de toekomst van Afghanistan is het oproepen tot verkiezingen waarbij Afghanen zelf hun regering kunnen kiezen. De rol die het Westen hierbij kan spelen is onder andere door druk uit te oefenen op de Taliban om verkiezingen te houden en daar de uitslag van te accepteren. Het Afghaans volk heeft recht op een eigen gekozen regering, niet een die ze opgelegd wordt.

Ik weet dat er veel journalisten en deskundigen openstaan voor het idee om te praten met de Taliban en de humanitaire catastrofe die er nu plaatsvindt als argument opvoeren. Praten of niet praten met de Taliban, waar het uiteindelijk op neerkomt is dat het Afghaanse volk lijdt onder het schrikbewind van deze terroristen.

JK: Ik zie natuurlijk ook hoe het de laatste weken de verkeerde kant op gaat. Het is duidelijk dat de Taliban niet zijn veranderd. Toch hoop ik dat juist die acties er uiteindelijk voor zullen zorgen dat dit een tijdelijke nachtmerrie is voor de Afghanen en niet het zoveelste jarenlange hoofdstuk van ellende en verdriet. Dank je voor dit fijne gesprek. Ik hoop dat de situatie in Afghanistan er bij ons volgende gesprek iets beter voorstaat.

SJ: Jij ook bedankt voor je uitleg en verfrissende blik op de situatie.

Taal als tegenmacht: de literatuur van de Palestijnse schrijver Adania Shibli

Historische gebeurtenis

Wie nu verwacht dat Minor detail een theoretisch essay is over de waarde en kracht van taal en literatuur, komt bedrogen uit. Het boek is op het eerste gezicht een ‘gewone’ roman of novelle (112 kleine pagina’s) in twee delen. Het eerste deel bevat het verslag van een historische gebeurtenis uit 1949, in het andere deel gaat een vrouwelijke hoofdpersoon op zoek naar mogelijke sporen van die gebeurtenis in het landschap en in het collectieve geheugen. De twee delen zijn met elkaar verbonden door een minor detail: de historische gebeurtenis vond plaats precies 25 jaar voordat de verteller uit het tweede deel werd geboren.

Maar in deze roman is niets wat het lijkt. Verteller, schrijver én lezer moeten alert zijn op details, afdrukken en sporen. Het verhaal speelt met tegenstellingen als ‘ontdekken en bedekken’, ‘verschijnen en verdwijnen’ en laat zien hoe die tegenstellingen paradoxen worden in tijd, plaats en handeling.

Omslag van Minor detail

Bedoeïenen in de woestijn

De roman speelt zich voor een groot deel af in de Naqab (Negev) woestijn, een gebied dat niet vaak figureert in de hedendaagse Palestijnse literatuur. Van oudsher is de woestijn het leefgebied van de Bedoeïenen, een semi-nomadische bevolkingsgroep die haar grondgebied gebruikt voor extensieve landbouw en veeteelt. Maar in de literaire en culturele traditie staan herders in woestijnen voor zoveel meer. In het Joodse en christelijke narratief hebben herders een metaforische voorkeurspositie en is de woestijn de plaats van ontwikkeling en loutering. In het zionistische narratief staat de woestijn voor het ‘lege en dorre gebied’ dat (door de zionisten) tot bloei gebracht moet worden. Adania Shibli kent deze narratieven en onderzoekt hoe ze in de praktijk uitwerken.

De historische gebeurtenis uit 1949 gaat over een Israëlisch peloton dat naar de woestijn is gestuurd om controles uit te voeren, de grens met Egypte te bewaken en het gebied te zuiveren van Arabische infiltranten. Wij zien de gebeurtenissen door de ogen van de commandant die in sobere bewoordingen beschrijft hoe hij en zijn manschappen hun taak uitvoeren in dit lege, hete landschap. Wat zien ze wel en wat niet in dit gebied waarmee ze niet vertrouwd zijn? De commandant is zwijgzaam behalve als hij zijn manschappen toespreekt en het zionistische ideaal nauwgezet verwoordt.

Sloop en deportatie

Tot op de dag van vandaag zijn Bedoeïenen beroemd om hun vaardigheid om sporen te zien in een landschap waar niemand anders ze ziet. Voor hen zijn zelfs functies gecreëerd in het Israëlische leger; de Bedouin trackers. Zo vindt een kleine minderheid Bedoeïenen werkgelegenheid bij een leger dat de meesten van hen alleen maar kennen van sloop van hun huizen, stallen, scholen en dorpen en gedwongen deportatie. Recent kwam het bericht naar buiten dat een zogenaamd niet-erkend Bedoeïenendorp in de Naqab sinds 2010 al 192 (!) keer is gesloopt.

De Bedoeïenen zijn in Israël de minderheid met de slechtste sociale en economische omstandigheden. De jonge bevolking (ongeveer 200.000 in de Naqab-woestijn) is in alle opzichten gemarginaliseerd: weinig scholing, hoge werkloosheid, lage levensverwachting, slechte leefomstandigheden en voortdurende discriminatie en schending van mensenrechten. Al deze feitelijke informatie komt niet voor in de roman van Adania Shibli maar de schrijfster is zich wel bewust dat mensen in de maatschappelijke marge via literatuur weer een gezicht en een stem kunnen krijgen. Dat hun verhaal, dat de overheerser probeert uit te vegen, weer aan het licht kan komen.

Gesloopte woning in het niet-erkende Bedoeïenendorp Alsara. Foto Neukoln

Kaarten en musea

De hoofdpersoon in het tweede deel wil weten hoe de gebeurtenissen uit het verleden zijn gedocumenteerd en welke sporen zijn terug te vinden. Ze maakt daarbij gebruik van instrumenten als kaarten en musea. En daarmee heeft ze meteen explosief materiaal in handen. Want kaarten en musea zijn in een gekoloniseerd land verre van neutraal. Plaatsnamen die wel op de ene kaart staan, ontbreken op de andere. Aanduidingen van landen en regio’s kunnen per kaart verschillen. Grenzen die voor de ene bewoner niet gelden, vormen voor de ander een groot obstakel. En wegen die voor de ene reiziger bruikbaar zijn, zijn voor de andere volstrekt ontoegankelijk. Reizen wordt zo een zenuwslopende aangelegenheid, zoals blijkt uit het verslag in dit boek. Ook voor de musea geldt dat de voorstelling van zaken vanuit het gezichtspunt van de kolonisator wordt getoond. De musea zijn zelfs niet voor iedereen vrij toegankelijk. In een interview vertelt Adania Shibli dat ze als voorbereiding voor deze roman de genoemde musea daadwerkelijk bezocht en in een ervan werd gearresteerd op verdenking van spionage. Ook al had ze een geldig toegangsbiljet, toch wekte ze zoveel wantrouwen dat ze zonder aanklacht werd gearresteerd en een dag vastgehouden.

Namen en identiteiten

De ik-verteller heeft geen identiteitsbewijs om de Westbank te verlaten en een auto met Israëlisch kenteken te huren maar ze kan een ID lenen van een collega. Onder het motto “voor de Israëli’s zien alle Arabieren er hetzelfde uit” reist ze met het ID van een ander door Israëlisch grondgebied. Hier speelt de schrijfster met de waarde van identiteit. In bezet gebied zijn identiteiten heel belangrijk en onderscheidend. Er is sprake van een voortdurend ‘wij’ tegenover ‘zij’, een scherpe afbakening tussen degenen met alle rechten tegenover anderen met minder of geen rechten (ook daarin zijn weer gradaties). Maar ook een schrijver heeft macht om namen te geven en identiteiten in te vullen. Shibli gebruikt die macht door haar personages bewust anoniem op te voeren, niet alleen in deze roman maar in vrijwel al haar werk komen geen eigen namen voor. Ze neemt daarmee afstand van de machthebber die macht gebruikt om namen op te leggen, te veranderen, door te strepen of te verbieden. Bovendien kun je als lezer een anoniem personage niet meteen indelen en op afstand zetten maar ervaar je het universele en algemeen geldende van zijn of haar verhaal.

Plaatsbepaling en tijdsbepaling

In deze roman speelt de auteur niet alleen met de macht van taal om begrenzingen in naamgeving en plaatsbepaling aan de kaak te stellen maar ze onderzoekt ook de macht van taal in tijdsbepaling. Voor een kolonisator geldt een lineair tijdsbeeld: eerst was er niets, toen kwam de kolonisator en brak een nieuwe tijd aan. De oude tijd kan worden vergeten, uitgewist. De schrijver kan als onderzoeker van sporen, indrukken en details laten zien dat die breuk in de tijd niet definitief is. Het verleden is niet voorbij, het duikt steeds weer op. Daarom komen in Shibli’s werk veel herhalingen voor. Gebeurtenissen uit het eerste deel van het boek keren (in variatie) terug in het tweede. Motieven zoals het blaffen van een hond, de geur van benzine, het verwaaien van het zand, de drukkende hitte en het tekort aan water, herhalen zich en krijgen steeds opnieuw betekenis. De scheidslijn tussen de oude tijd en de nieuwe tijd is in werkelijkheid poreus, er zijn veel meer doorgaande lijnen dan een bezetter graag zou willen. Ook de confrontaties tussen de oude bewoners en de nieuwe bewoners blijven terugkomen, het uitwissen lukt steeds maar gedeeltelijk.

Langzaam schrijven en langzaam lezen

Zo onderzoekt de schrijver met behulp van taal de marges en tussenruimtes in de afbakeningen van tijd, plaats en handeling om zo ruimte te creëren voor die mensen die zich bekneld en verstikt voelen en bang zijn hun waardigheid te verliezen. Ze doet dat in eerste instantie voor zichzelf en daarna ook voor anderen die slachtoffer zijn van onderdrukking en geweld. Ze doet dat met een groot beroep op de fijngevoeligheid voor de ruimte die taal kan creëren. Haar korte verhalen en boeken zijn dan ook niet bedoeld om snel te consumeren. Net zoals ze zelf langzaam schrijft, zoekt ze contact met lezers die langzaam en nauwgezet willen lezen, met aandacht voor details. Wie dat wil doen, krijgt toegang tot een wereld vol betekenissen, nuances en gelaagdheden. En dat is niet alleen een esthetisch genoegen maar ook een effectief instrument om weerbaar te blijven tegen onderdrukking en aantasting van menselijke waardigheid.

Via Podium voor Palestina bespreekt Marianne dit boek en andere moderne Palestijnse literatuur. Meer informatie en aanmelding: www.podiumvoorpalestina.nl of mail: marianne@podiumvoorpalestina.nl

Podium voor Palestina organiseert op woensdagavond 3 november van 19.30 tot 21.30 uur een online boekbespreking van Minor Detail. Aanmelden kan per e-mail naar Marianne met in de onderwerpregel “Aanmelding minor detail 3 november”. 

Blauw en Groen gaan hand in hand: zo bescherm je de kustgebieden in het Midden-Oosten

Het beheer van deze kustlijnen heeft gevolgen voor de leefomgeving van miljoenen mensen. Maatregelen op het land hebben invloed op de gezondheid van de zee. Daarom geldt, van geprivatiseerde stranden tot vervuild zeewater, dat blauw en groen gaan hand in hand gaan. Deze verbondenheid van land en zee was het onderwerp van een Green MENA Network online bijeenkomst met twee sprekers, Dr. Manal Nader uit Libanon en Heba Elhanafy uit Egypte. Ze vertelden ons over het belang van een geïntegreerde strategie voor kustzones.

Neem bijvoorbeeld Libanon. Acht procent van dat land bestaat uit kustgebied. Daar woont vijfenvijftig procent van de Libanese bevolking en bevindt zich zeventig procent van de industriële zones van het land.

Dr. Manal Nader, directeur van het Institute of the Environment aan de Universiteit van Balamand in Libanon, legt uit hoe de Libanese kustlijn zich ontwikkelt. Een studie liet zien dat de kust ernstig wordt aangetast door zeevulling en erosie. Het deel van de kustlijn dat zanderig is of uit kiezels bestaat (20 procent van de totale 220 km), heeft een erosie ondergaan van 2,5 miljoen vierkante meter. ‘Heel zorgelijk is daarnaast dat we bij de overige 80 procent van de kustlijn zien dat de zee voor ruim 8 miljoen vierkante meter is verland met puin. Dergelijke opvullingen veranderen stromingen en voedselsystemen in de zee.’

Zie ook het voorbeeld van Egypte. Heba Elhanafy, stedenbouwkundige en architect, onderzocht hoe de Corniche in de noordelijke kustplaats Alexandrië de kust en vooral het leven van Alexandriërs beïnvloedde. De weg werd in 1935 aangelegd door het Britse koloniale regime om goederen te vervoeren. Wat eens niet meer was dan een rotsachtige kust, kreeg steeds meer functies. Mensen gingen de waterkant gebruiken als openbare ruimte, er kwamen casino’s en particuliere bedrijven. Na de oprichting van de Republiek Egypte in 1952 tot eind jaren negentig, werd de waterkant een waar toevluchtsoord voor de middenklasse, voor mensen uit verschillende sociale groepen. Er bestond nog steeds een evenwicht tussen openbare en privéstranden. Elhanafy: ‘Voor Alexandriërs bepaalde deze historische toegang tot de Middellandse Zee in belangrijkste mate hun identiteit.’

De Corniche van Alexandrië in de jaren dertig. ©Serag Eldeen

In 1999 werd er een enorme uitbreiding van de Corniche in het water gebouwd. De vierbaansweg kreeg er zes tot tien rijstroken bij. Een eerste impactstudie toonde aan dat deze uitbreiding het zeeleven aantastte. ‘Vroeger hadden we een bloeiende schildpaddenpopulatie waar ik alleen maar over hoor, omdat die in mijn tijd verdwenen was,’ zegt Elhanafy. Andere effecten waren het verlies van negen openbare stranden en verdere overname van de openbare ruimte door particuliere gebouwen. ‘Tegenwoordig is de hele waterkant gevuld met dichte bebouwing. Een heel klein percentage van de kust bestaat nog uit strandjes, en voor elk daarvan moet je betalen om toegang te hebben. De zeer weinig openbare ruimte die nog bestaat, wordt intensief gebruikt door de lokale bevolking, zelfs als ze achter een hek moeten zitten.’

Beide gevallen maken duidelijk dat het gedeelde belang van verschillende sectoren en belanghebbenden snel tot frictie leidt. Kustgebieden worden gecontroleerd door verschillende instanties die hun activiteiten vaak niet op elkaar afstemmen. Nader: ‘Daarnaast zien we dat er minimale afstemming is tussen private ondernemingen en NGO’s, terwijl ze eigenlijk aan een gezamenlijke agenda zouden moeten werken. Ze zouden moeten beseffen dat een verwoeste kustlijn slecht is voor iedereen.’

Om deze reden werd het “Integrated Coastal Zone Management (ICZM)” in het leven geroepen, een conceptuele benadering die belanghebbenden op verschillende (intergouvernementele, nationale, lokale) niveaus samenbrengt om geïntegreerde strategieën te ontwikkelen. Maar toch, zoals Nader uitlegt, ‘komt het allemaal neer op de kwaliteit van het bestuur, aangezien ICZM-programma’s buitengewoon complex zijn: ze zijn multi-sectoraal en proberen activiteiten op politiek, juridisch en bestuurlijk niveau te integreren en te coördineren.’

In Libanon is het ministerie van Milieu verantwoordelijk voor biodiversiteit. Het ministerie van Landbouw is verantwoordelijk voor de visserij. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft zeggenschap over het maritieme publieke domein. Het Ministerie van Toerisme is natuurlijk verantwoordelijk voor de toeristische sector, en het Ministerie van Defensie voor veiligheid en grenzen (die ook in de zee liggen). ‘Ze moeten het allemaal eens worden over wat er in de kustgebieden moet gebeuren. Dat is een hele uitdaging.’ In andere landen in de regio is de situatie niet veel eenvoudiger. ‘Voor zover ik weet is er nergens ter wereld integratie bereikt. Wetten worden niet aangenomen en ministeries houden hun mandaat strak in de hand.’

Een van de uitdagingen is het laveren tussen publieke en private belangen. Elhanafy: ‘In mijn ogen is het de taak van de overheid om publieke belangen te beschermen. Helaas beschermen de autoriteiten in Alexandrië slechts een deel van de gemeenschap, een bepaald type publiek: degenen die het zich kunnen veroorloven om van de zee te genieten.’ Ze vergelijkt dit met ontwikkelingen in andere kuststeden rond de Middellandse Zee. ‘In Barcelona of Valencia is er een balans tussen commerciële en publieke toegang.’

©The Institute for the Environment, Balamand University

Beheer van kustgebieden gaat over bescherming van leefgebieden. Het Libanese Institute for the Environment identificeerde gebieden voor bescherming in Libanon op basis van hun ecologische en culturele waarden. ‘We ontdekten dat alle kuststeden het risico lopen op zeestormen of andere milieuproblemen.’ In Libanon is bestaat er nu een nationale strategie voor een aantal beschermde mariene gebieden (zoals Nakoura, Byblos en de Raoucheh-kliffen en grotten voor de kust van Beiroet). Er zijn diepzeegrotten die bescherming nodig hebben, vooral op plekken waar de olie- en gasindustrie op gang komt en een enorm risico vormt. Bovendien heeft klimaatverandering invloed op het kwetsbare leven en het natuurlijke evenwicht in alle kustgebieden. De zeespiegel stijgt, het koraalrif verdwijnt en er is intensivering en hogere frequentie van winterstormen.

Het is belangrijk dat overheden een strategie voor de kustlijnen bepalen voor de middellange tot lange termijn, in plaats van te kijken naar winst op korte termijn. Tot nu toe is ontwikkeling op korte termijn meestal de norm aan de kusten van de Middellandse Zee, net als aan de kust van de Rode Zee, en met de Saoedi-Arabische ontwikkeling van projecten als het NEON-project. Hetzelfde geldt voor Alexandrië, waar plannen bestaan ​​voor uitbreiding van de bouw in zee. Behalve dat dergelijke bouwplannen schadelijk zijn voor het milieu, gaan ze voorbij aan de zeer reële mogelijkheid dat Alexandrië in de nabije toekomst verdrinkt als gevolg van de stijgende zeespiegel. In plaats van te werken aan de bescherming van mensen die in de buurt van de zee wonen, lijken autoriteiten en de particuliere sector nog steeds te gaan voor winsten op de korte termijn.

Nader legt uit hoe overheden rekening moeten houden met zowel de lokale als de regionale effecten van ontwikkelingen. ‘De overheid heeft veel te doen. Het bouwen van dammen moet stoppen. Sedimenten die de stranden aanvullen, zijn afkomstig van de overstromingen van rivieren. Wij hebben in Libanon geleden onder de bouw van de Aswan-dam, omdat de Nijl vroeger veel zand in de zee pompte, dat vroeger naar de kustlijn van Gaza en Israël werd gevoerd, en zigzaggend naar ons toe. Die sedimenten zitten nu vast achter de Aswan-dam. We weten niet wat er gaat gebeuren met de Ethiopische dam. En de temperaturen begonnen al te stijgen toen de Nijl niet meer mocht overstromen. We kunnen ook zien dat de erosie aan de Egyptische kustlijn enorm is. Een paar jaar geleden verrees een hele tempel van Cleopatra door erosie. Die was bedekt met zand en werd blootgelegd door erosie. Dat betekent dat we de zeespiegel zien stijgen en dalen, dat is een natuurlijk proces, maar dat gaat meestal veel langzamer.’

‘Overheden moeten rekening houden met de interactie tussen land en zee. We moeten niet meer rommelen met de kustlijn, stoppen met het bouwen van jachthavens, stoppen met het verlanden van de zee, stoppen met snel economisch gewin zien als belangrijkste onderdeel van ons beleid. We moeten de zaken voorzichtig benaderen, en nadenken over wat er in de toekomst gaat gebeuren, op basis van alle kennis die in de loop der tijd is opgedaan.’

Volgens Nader zouden burgers de hoofdrol moeten spelen bij het bepalen van het beheer van de kustgebieden. Zij zijn immers de begunstigden van elk overheidsbeleid. Ze moeten dan niet instinctief afgaan op snelle winst en snelle consumptie. ‘Er moet een collectief bewustzijn worden ontwikkeld, en dat zien we in sommige gebieden al gebeuren, bijvoorbeeld in de kustplaats Byblos (Jbeil). Daar beginnen mensen het met ons eens te zijn, ze zien dat bescherming van hun kustlijn gunstig is voor hen vanuit toeristisch perspectief, een verdienmodel, maar ook voor duurzaamheid en voor kostenbesparing op infrastructuur of schade. Burgers hebben dus een fundamentele rol bij het afwijzen van bepaalde zaken. Ik kan de onderzoeken doen, we kunnen webinars doen, maar het komt uiteindelijk aan op de burgers.’

In Alexandrië doen burgers, ondanks dat er hekken staan, wat ze al honderden jaren doen: hun recht op de zee opeisen. Met een lokale NGO en de Oecumene Studio heeft Elhanafy begin dit jaar een workshop gehouden met jongeren van verschillende achtergronden over hoe de toegankelijkheid van de zee kan worden vergroot. ‘Er zijn mensen die langs de zee fietsen, hardlopers, vissers die het aantal vissen hebben zien slinken. Enzovoort.’ In augustus lanceren ze een platform dat al deze mensen en hun activiteiten aan de waterkant verenigt en betrekt. Samen zullen ze pleiten voor meer publieke toegang en voor geïntegreerde ontwikkeling van de kustlijn. Hopelijk kunnen ze gezamenlijk doen wat de overheid tot nu toe niet doet: de kust beschermen en de toekomst aan land veiligstellen. Want groen en blauw gaan hand in hand.

Om het hele gesprek met Manal Nader en Heba Elhanafy te beluisteren, ga naar de opname van het online evenement op ons YouTube-kanaal.

Een prachtig uit de hand gelopen opera-project over de Eufraat, brenger van leven en beschaving

Ook vandaag de dag is de rivier van groot belang. Zo is de Eufraat voor verschillende landen een belangrijke natuurlijke hulpbron. Grote problemen liggen dan ook op de loer nu de rivier dreigt op te drogen. Verhalen uit het luisterrijke verleden en problematische heden van het gebied worden nu dus tot leven gewekt in de operavoorstelling Va Pensiero: de Eufraat en haar verhalen, van 14 tot en met 20 augustus in de tuin van Museum Van Loon.

En dat is nog niet alles: voor Museum Van Loon is de opera en de bijbehorende tentoonstelling een opmaat voor de museale presentatie Recht uit het hart! over Mesopotamië die in 2023 in het museum te zien zal zijn. Va Pensiero is daarnaast onderdeel van een serie opera’s van World Opera Lab over natuurlijke hulpbronnen. Eerder maakte het gezelschap al de voorstelling Ine Aya’ over ontbossing in Indonesië.

Regisseur Miranda Lakerveld van World Opera Lab speelde al een jaar of vijf met het idee om een opera te maken over de Eufraat. Doordat het in het Eufraatgebied de afgelopen jaren niet mogelijk was om veldwerk te doen, liet het project een aantal jaren op zich laten wachten. Het kwam pas echt op gang toen Lakerveld contact legde met Gijs Schunselaar, directeur van Museum Van Loon. Wat bleek? Ook bij het museum leefde het idee aandacht te schenken aan het Eufraatgebied, door middel van een tentoonstelling. Het museum heeft een speciale band met de regio omdat oprichter Maurits van Loon, er als archeoloog werkte.

De Eufraat bij de ruïnes van Doera-Europos, een in de 3de eeuw voor Christus gestichte Hellenistische stad, in het zuidoosten van het tegenwoordige Syrië. ©Arian Zwegers

In de jaren zeventig begon de Syrische regering in de buurt van Raqqa met de bouw van de Tabqa-dam. Van Loon gaf leiding aan een groep archeologen die erfgoed veilig moesten stellen dat lag op plekken die door de dam onder water zouden komen te staan.

Duurde het dus even voordat het project van de grond kwam, nu is het ‘totaal uit de hand gelopen,’ aldus Lakerveld. ‘Het was bedoeld als een kleine opera.’ Inmiddels zijn daar een tentoonstelling en een serie lezingen bij gekomen. Daarnaast is er met veel verschillende mensen gesproken van wie de verhalen in de voorstelling zijn verwerkt. Zo werden Nederlandse en Syrische archeologen geïnterviewd die werkten aan het veiligstellen van het erfgoed langs de oevers van de Eufraat. Een groot deel van hen was ooit student bij Van Loon.

@Scènefoto door Sjoerd Derine

Lakerveld, Schunselaar en Hosam Alqalqeely, archeologisch adviseur van de voorstelling, benadrukken alle drie het belang van de Eufraat. Alqalqeely werkte zelf als student bij opgravingen rond de rvier. Volgens hem is het een bijzonder gebied met een eigen identiteit. ‘Als je van Damascus naar Aleppo rijdt, of zelfs naar Libanon, voel je weinig verschil qua cultuur. In het Eufraatgebied merk je dat wel. Mensen kleden zich anders, het dialect is anders.’

Volgens Alqalqeely is het geen overbodige luxe dat mensen meer te weten komen over het Eufraatgebied. Hier kwamen immers de oudste beschavingen tot bloei. Dat beaamt ook Schunselaar: ‘Ik vind het van belang om de aandacht te vestigen op een regio die een wezenlijke invloed heeft gehad op de westerse cultuur. De rivier speelt in zoveel verhalen en religies een rol.’ Lakerveld voegt daaraan toe dat we ons ervan bewust moeten zijn hoe verknoopt we zijn met het gebied. ‘Van Loon en zijn collega’s in Syrië zijn een treffend voorbeeld van zo’n enorme verknoping.’

Prent uit 1861 van de Eufraat bij Hilla, een stad in Midden-Irak. Vereeuwigd door Jean-Baptiste Eugène Napoléon Flandin, Franse archeoloog, schilder en oriëntalist (1809-1889)

De opera Va Pensiero maakt deel uit van een serie opera’s over natuurlijke hulpbronnen. Lakerveld wil dat mensen gaan beseffen dat die beschermd moeten worden. Ze legt uit dat je overal ter wereld muziekdrama kunt vinden met mythologische verhalen. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen is een thema dat veel terugkomt in de mythologie: ‘Dat we er misbruik van maken en dat er een einde aan zit. Dat is niet alleen een thema van de laatste twintig jaar.’ Bij de Eufraat zie je dat de bouw van dammen ervoor zorgt dat er minder water beschikbaar is. ‘Mijn poging is om door middel van opera de Eufraat aan het woord te laten. Als je ergens gaat staan en zegt dat de Eufraat opdroogt heeft dat minder impact dan wanneer je het daadwerkelijk laten zien,’ zegt Lakerveld.

Scènefoto door Sjoerd Derine

Bijzonder aan de opera is dat alle talen uit het Eufraatgebied in de voorstelling verwerkt zitten, inclusief oude talen, waaronder het Sumerisch. Alqalqeely was aanwezig bij de repetities en die stemden hem tevreden. ‘De opera is een mix van instrumenten, van culturen, van verschillende invalshoeken uit het gebied, bijvoorbeeld verhalen uit de islam, van Koerden en van Turken.’ De boodschap van de opera is volgens hem heel helder: ‘Die culturen kunnen wél samenwerken en samenwonen.’

Uiteindelijk hoopt Lakerveld met de opera een dialoog tot stand te brengen. ‘Een voorstelling begint voor mij ook altijd met dialoog. Ik probeer zoveel mogelijk verschillende mensen bij de opera’s te betrekken.’ Ze hoopt zowel operaliefhebbers als niet-operaliefhebber te bereiken om hen bewust te maken van de problematiek en hen kritisch te laten nadenken. Dialoog is daarbij belangrijk en daarom worden er naast de opera ook lezingen en nagesprekken georganiseerd. ‘Eigenlijk is het hele proces een dialoog,’ aldus Lakerveld.

Voor meer informatie: https://www.museumvanloon.nl/programma/opera-in-de-grachtentuin

Blue and Green going hand in hand: that’s how to save the coastal zones of the Middle East

The management of these coastlines affects the environment of millions of people. Actions taken on land impact the state of the sea. So, from privatized beaches to polluted sea water: blue and green go hand in hand. This connectedness of land and sea was the topic of a Green MENA Network online meeting with two speakers; Dr Manal Nader from Lebanon and Heba Elhanafy from Egypt. They enlightened us on the importance of having an integrated coastal zone strategy.

Take the case of Lebanon. Eight percent of the country consists of coastal zone, while fifty-five percent of Lebanon’s population lives there and seventy percent of the country’s industrial zones are located at the coast.

Dr. Manal Nader, director of the Institute of the Environment, University of Balamand, Lebanon explains how the Lebanese coastline is evolving. A study found that it is seriously affected by sea filling and erosion. The part of the coastline that is sandy or consists of pebbles (20% of the total 220 km), has seen an erosion of 2,5 million square meters. ‘What is also extremely worrisome is that we have more than 8 million square meters of sea filling in the remaining 80%. Rubble that has been dumped into the sea to create more land. Such fillings change currents and nutrient regimes in the sea.’

Or take the case of Egypt. Heba Elhanafy, an urban planner and architect, researched how the Corniche Road in the coastal city of Alexandria affected the shore and especially the life of Alexandrians. The road was constructed by the British colonial regime in 1935 to transfer goods along Alexandria. From being just a rocky shore the coast started to have different functions. People began using the waterfront as a public space, and there were casinos and private businesses. After the establishment of the Republic of Egypt in 1952 until the late nineties, the waterfront started to become a real middle class getaway for people of different social groups. There still was a balance between public and private beaches. Elhanafy: ‘For Alexandrians, this historical access to the Mediterranean became their number one identity.’

The Corniche of Alexandria in the 1930's. ©Serag Eldeen

In 1999, a vast corniche expansion was built in the water. The four-lane road became ten to sixteen lanes wide. A first impact study showed that the expansion affected marine life. ‘We used to have a thriving turtle population that I only hear of because during my time it was gone,’ says Elhanafy. Other effects were the loss of nine public beaches and the overtaking of public space by privately owned constructions. ‘Today, the whole waterfront is filled with dense construction. There is a very small percentage of the coast that is beach, and for all of them, you have to pay to get in. The very little public space that still exists is intensively used by locals, even if they have to sit behind a fence.’

Integrated Coastal Zone Management

Both cases make clear that the shared interest from different sectors and stakeholders easily leads to friction. Coastal areas are controlled by several agencies that often do not coordinate with each other. Nader: ‘In addition, we see that there is minimal coordination between private enterprises and NGOs, while they should actually work on a common agenda, and realise that a destroyed coastline is bad for everybody.’

For this reason, Integrated Coastal Zone Management (ICZM) was brought into life, a conceptual approach that brings stakeholders at different (intergovernmental, national, local) levels together, to develop integrated strategies. But still, as Nader explains, ‘it all comes down to the quality of governance, as ICZM programs are extremely complex: they are multi-sectoral and seek to integrate and coordinate activities at political, legal, and managerial levels.’

In Lebanon, the ministry of Environment is responsible for biodiversity. The Ministry of Agriculture is responsible for fishery. The Ministry of Transport is mandated over the maritime public domain. The Ministry of Tourism, of course, is responsible for the tourism sector, as the Ministry of Defense is for security and borders (which are also in the sea). ‘They all have to reach agreement on what is to be done in the coastal areas. That is quite a challenge.’ In other countries in the region, the situation is not much easier. ‘As far as I know, integration has not been reached anywhere around the world. Laws are not being passed, and ministries hold tight control of their mandates.’

One of the challenges is to balance between public and private interests. Elhanafy: ‘For me, the role of the public authorities is to protect public interests. Unfortunately, the authorities in Alexandria are protecting only a slice of the community, a certain type of public: those who can afford to pay to enjoy the sea.’ She compares this with other waterfront developments around the Mediterranean. ‘In Barcelona or Valencia, there is a balance between commercial and public access.’

©The Institute for the Environment, Balamand University

Coastal Zone management is about protecting habitat. The Institute for the Environment identified sites for protection in Lebanon, based on their ecological and cultural values. ‘We found that all cities on the coastline are at risk of sea storms or other forms of environmental stress.’ In Lebanon, there are now a number of marine protected areas (like Nakoura, Byblos and the Raoucheh cliffs and caves off the coast of Beirut) for which there is a national strategy. There are deep sea caves that need protection, especially those that the oil and gas industry is picking up, which is a huge risk. On top of that, climate change impacts the vulnerable life and natural balance at all coastal zones. Sea levels rise, destruction of coralline reef due to exploitation and rise in temperatures, intensifying and higher frequency of winter storms.

Governments responsibility for long term planning.

It is important that governments strategize for the coastlines over the medium to long term, instead of looking at short-term gain. So far, short-term development is mostly the norm at the coastlines of the Mediterranean, as well as at the Red Sea coast, and with the Saudi Arabian development of projects like the NEON project. The same holds true in Alexandria, where plans exist for expanding construction in the sea. Besides the environmental problems related to such building, the plans ignore the very real possibility of Alexandria drowning in the near future due to rising sea levels. Instead of working to protect people living near the sea, authorities and the private sector still seem to go for short term money making.

Nader explains how authorities should consider both the local and the regional effects of developments. ‘The government should do a lot. It should stop dam building. Sediments that replenish beaches come from the floods of rivers. We in Lebanon suffered from the building of the Aswan dam, because the Nile used to pump a lot of sand into the sea, that used to be carried by the sea up to the Gaza – Israeli coastline and zigzag up to us. Those sediments are now trapped behind the Aswan dam. We don’t know what is going to happen with the Ethiopian dam. And temperatures already started rising when the Nile was not allowed to flood anymore. We can also see that erosion on the Egyptian coastline is huge. A few years ago a whole temple of Cleopatra rose up, due to erosion. It was covered by sand, and then again uncovered by erosion. Which means that we see sea levels rising and falling, which is a natural process, but it usually takes a very long time.’

‘Governments should take the interaction between land and sea into consideration. We should stop messing around with the coastline, stop building marinas, stop sea filling, stop looking at quick economic gain as the main approach of our policies. We should use precautionary approaches and think what will happen in the future, with all of the knowledge that has been acquired overtime.’

The role of citizens

According to Nader, citizens should play the main role in deciding how the coastal zones are to be managed. After all, they are the beneficiaries of any government policy. But they cannot go by instinct on quick gain and quick consumption. ‘A collective consciousness needs to be developed, and we see this happening in some areas, for example in the coastal town of Byblos (Jbeil). There, people are starting to agree with us that protecting their coastline is beneficial for them from a touristic perspective, a money-making perspective, but also for sustainability, and for saving on costs on infrastructure or damages. So, citizens have a fundamental role in rejecting certain things. I can do the studies, we can do webinars, but it comes down to the citizens.’

In Alexandria, in spite of the fences, citizens do what they have been doing for hundreds of years: claiming their right to the sea. With a local NGO and the Oecumene Studio, Elhanafy conducted a workshop early this year with youth from different backgrounds on how to increase accessibility to the sea. ‘There are those who go cycling at the sea, the runners, the fishermen who have seen the number of fish depleting.’ In August, they will launch a platform that unites and engages all these people and their activities on the waterfront, to advocate together for more public access and integrated development. Hopefully, they can collectively do what the government fails to do so far: protect the coast and secure a future on land. Because green and blue go hand in hand.

You can watch the recording of the our online event on our Youtube channel.

Een oriëntalistische dromer en romanticus , maar nooit blind

Voor velen blijft de schrijver Pierre Loti een romanticus en een dromer, en met name ook een vreemde snuiter die van verkleedpartijen hield. Hij goot de tijdgeest van het oriëntalisme in een literaire vorm. Zijn autobiografisch geïnspireerde romans schilderen het getransfigureerde beeld van een mysterieuze Oriënt, en getuigen van een verlangen naar het exotische.

De Franse kunstenaar Henri Matisse (1869-1954) was zeer enthousiast over Loti’s beschrijvende gaven, waarvan hij de pracht besefte toen hij getuige was van taferelen die de schrijver Loti literair had vastgelegd. Die taferelen getuigen van realisme, zijn minutieus beschrijvend. Pierre Loti reisde in het voorjaar van 1869 als cadet van de Franse marine door de steden Fez en Meknes in het binnenland van Marokko. Zijn talenten en beroep maakten Julien Viaud alias Pierre Loti tot een globetrotter. Hij was een Franse marineofficier en schrijver. Enkele van zijn ontelbare romans groeiden in de late 19e en vroege 20e eeuw uit tot bestsellers.

‘Au Maroc’

Loti was 39 jaar oud toen hij in april en mei 1889 voor de Franse ambassade diende bij het hof van sultan Moulay Hassan in Marokko. Hij publiceerde zijn aantekeningen over deze tijd in 1890 in zijn werk ‘Au Maroc’. Loti, die door Franse ambassadeur Jules Patenôtre was uitgenodigd om mee op reis te gaan en daarvan verslag te doen, deed eigenlijk veel meer dan dat. Hij was toen al een schrijver met een zekere faam – hij werd in 1891 verkozen in de prestigieuze, in 1635 opgerichte Académie Française. Het Marokko dat hij ‘ontdekte’, had geen spoorwegen, auto’s of wegen, schreef hij; het was een Marokko waarvan hij hoopte dat het nog lang vrij zou blijven van al deze moderne ontwikkelingen.

Oriëntaalse romantiek: 'Au Maroc'

Het half-autobiografische liefdesverhaal ‘Aziyadé’

Op het moment dat hij Marokko binnenkwam, had hij al negen boeken geschreven, waarvan er drie geheel of gedeeltelijk waren gebaseerd op zijn ervaringen in Turkije, Senegal en Algerije. Het eerste is waarschijnlijk het bekendste van alle werken, het semi-autobiografische liefdesverhaal ‘Aziyadé’, dat begon in en Istanbul, hoofdstad van het Ottomaanse rijk.

Liefdesroman: Waarschijnlijk het bekendste van alle werken, het semi-autobiografische liefdesverhaal 'Aziyadé'

Zijn voorliefde voor de Oriënt kwam al snel tot uiting in zijn werk. ‘De Oriënt heeft mij een magie geschonken waarvan ik mij nooit zal kunnen bevrijden,’ schreef hij in zijn roman uit 1892,  ‘Fantômes de L’Oriënt’. Met deze woorden schetste hij zijn levenslange fascinatie voor de Oriënt zoals hij die ziet: ondoorgrondelijk, sensueel en statisch. Loti ondervond voor het eerst de aantrekkingskracht van de moslimwereld tijdens zijn reis naar Algerije in 1869. Degenen die ‘Au Maroc’ lazen, ‘zouden mij zelfs kunnen verdenken,’ zo schreef hij, van een ‘voorkeur voor moslimlanden.’ Hij gaf toe dat hij altijd het gevoel had ‘een halve Arabische ziel’ te bezitten.

Fervent verzamelaar

Vanaf 1880 werd Loti ook een fervent verzamelaar van voorwerpen die hij op zijn reizen verwierf. De meeste van deze souvenirs werden overgebracht naar zijn ouderlijk huis in Rochefort, aan de Franse Atlantische kust. In 1895 kocht hij het naastgelegen huis om zijn verzameling in onder te brengen, en ook hier was het snel te klein. De gemeente Rochefort kocht het huis van Loti in 1969 en bouwde het om tot museum. De structuur van drie verdiepingen – bescheiden van buiten maar prachtig van binnen met voorbeelden van islamitische architectuur, kunst en handvakwerk die Loti zo bewonderde en zo uitgebreid verzamelde – bevinden zich uiteraard aan de Rue Pierre Loti.

Rariteitenkabinet: Een van de vele ruimtes in het huis van Pierre Loti in Rochefort

Het museum bevat een appartement met kamers die werden ontworpen door Loti, waarvan de inrichting zijn romantische fascinatie voor de islamitische wereld weerspiegelt: de Turkse salon, met een subtiel gegraveerd cederhouten plafond dat doet denken aan de Alhambra in Andalusië in Zuid-Spanje, de Arabische kamer, karakteristieke ramen in Arabisch design en Turkse tegels uit de 17e eeuw, evenals een minbar (spreekgestoelte). Dit laatste is een gerestaureerd deel uit de door brand beschadigde Umayyaden-moskee in Damascus dat Loti in 1894 kocht toen de autoriteiten op het punt stonden het te slopen. Hij bracht het naar Rochefort met een ploeg Syrische ambachtslieden. Tussen zijn dienst bij de marine door bracht Loti een groot deel van zijn vrije tijd thuis in deze kamers door, zittend op de lage banken, om zijn herinneringen vast te houden en om te schrijven.

Diep in het leven in Istanbul gedoken

Geboren als Louis-Marie-Julien Viaud, het jongste kind van een Hugenotenfamilie uit de middenklasse, was het Loti’s zeevaartdienst die hem voor zijn boeken inspireerde, waaronder ‘Le Manage de Loti’, over Tahiti, ‘Madame Chrysanthème’ en ‘Pêcheur d´Islande’. Na een cruise in de Stille Zuidzee en een periode in Senegal, zeilde Loti in 1876 naar Turkije. Hij bezocht eerst Thessaloniki (nu Griekenland), en reisde vervolgens naar Istanbul. Hij verdiepte zich in het Turkse leven, kleedde zich volgens de tradities, leerde Turks en kocht zelfs een appartement in de Eyüp-wijk aan de Aziatische kant van de Bosporus.

Pierre Loti naar een schilderij van Hasan Thaqi, 2009 (Privébezit Oscar Bergamin)

Aan het einde van zijn verblijf in 1877 was hij vrij om te gaan waar hij maar wilde, zonder bijzondere aandacht op zichzelf te vestigen. Officieel als officier, maar ook privé, keerde Loti vele malen terug naar Istanbul en schreef niet minder dan zeven boeken over Turkije. Net onder de oude Osmaanse begraafplaats van Eyüp met een prachtig uitzicht over de Bosporus bestaat vandaag nog het Café Pierre Loti. Bij zijn laatste bezoek aan Istanbul in 1913, toen zijn schip aanmeerde, werd hij begroet door een juichende menigte. Sultan Mehmed V Reşad nodigde hem uit voor een diner in het Topkapi-paleis, een zeldzame eer voor een Europeaan. Hij logeerde in pracht en praal in de oude stad, waar hij erg van hield. Op de dag van zijn staatsbegrafenis op 16 juni 1923 in Frankrijk gingen de vlaggen in Istanbul halfstok.

Reis naar Perzië in ‘Vers Isphahan’

Loti bezocht Marokko, Algerije, Egypte, Palestina, Libanon, Syrië, India, Oman en Perzië, en schreef daarover. In 1894 reisde van Caïro via de Sinaï naar Palestina, maar maakte een omweg via weinig gebruikte karavaanroutes. In het voorwoord van zijn trilogie ‘Le Désert, Jérusalem et Galilée’, die in 1895 in Parijs werd gepubliceerd, legt de auteur uit waarom hij de moeilijkste en gevaarlijke route had gekozen vanaf Suez naar Sinaï (Egypte) en door de Petra-woestijn naar Aqaba (Jordanië). De reden bleek heel eenvoudig en duidelijk: ‘Omdat iedereen mij dat probeerde af te raden.’

Loti bezocht Perzië in 1900. Op weg daar naartoe maakte hij ook een tussenstop in Oman. De sultan in Muscat schonk hem een dolk en een zwaard uit zijn privécollectie. De schrijver voegde ze toe aan zijn verzameling Arabische wapens in Rochefort, samen met de geschenken van de sultan van Marokko in 1889: een verzilverd geweer en een Damasceense sabel. In Perzië reisde hij naar Isfahan en bezocht hij ook Shiraz, Qum en Teheran. ‘Vers Ispahan’ (Naar Isfahan) werd gepubliceerd in 1904. ‘Iedereen die met mij mee wil naar Isfahan tijdens de rozenseizoenen,’ begint Loti, ‘moet zoals vroeger in langzame etappes rijden’… ‘Iedereen die met mij meegaat naar verloren oases in velden met witte papavers en tuinen’… ‘zal een oude stad van ruïnes en geheimen vinden, zijn blauwe koepels en minaretten met het eeuwige azuurblauwe… ‘

In de biografie van Pierre Loti door Leslie Blanch uit 1985 staat: ‘In de hotels en boekhandels van Iran hebben nieuwe edities van ‘Vers Ispahan’ altijd een prominente plaats ingenomen tussen de nieuwste reisboeken en gidsen van de regio.’

Invasie van ‘Cookis’ in Egypte

In 1907 bezocht Loti Egypte als gast van de Khedive (Osmaanse onderkoning) Abbas Hilmi en de Egyptische nationalistische leider Mustafa Kamil Pasha en reisde hij langzaam per schip van Caïro de Nijl op naar Aswan. Deze reis resulteerde in ‘La Mort de Philae’, wat verwijst naar een eerdere tempel op het eiland in Opper-Egypte die onder water kwam te staan doordat er een dam werd gebouwd.

Dromer: Loti ziet zich zelf als Farao

In dit boek betreurt Loti de modernisering van Egypte en hekelt hij de invasie van verwende toeristen die hij ‘Cookis’ noemt – naar de Britse reisorganisatie ‘Thomas Cook and Son’. Loti liet de autoriteiten in Cairo het Egyptisch Museum dag en nacht openen, zodat hij de tentoongestelde voorwerpen bij kaarslicht kon zien. Hij meende zich daar zeker in een eerder leven in een faraonische vorm te zullen vinden. Uiteindelijk zag hij zichzelf in de mummie van Ramses II. Loti ging zo ver om zijn gelijkenis aan te tonen dat hij op een ansichtkaart zijn portret voegde bij de overblijfselen van de Egyptische heerser uit de 14 eeuw voor Chr. Bovenaan schreef hij: ‘Oh! Ik zal binnenkort op hem aan de linkerkant lijken!’

Excentriek: Portret op een ansichtkaart met de mummie van Farao Ramses II in het Egyptische museum van Cairo

Melancholie, en meer poëzie dan proza

Loti’s Weltschmerz in ‘La Mort de Philae’ is duidelijk in tegenspraak met zijn volgen sommigen naïeve bewondering voor de schoonheid  in ‘Au Maroc’. Dit werk bevat meer poëzie dan proza en was Loti’s eerste reisboek. Hij houdt de lezer voor dat deze geen verhandeling zal vinden over hoe het land zich bij de ‘moderne beweging’ kan aansluiten. In plaats daarvan portretteert hij Marokko als een ongerept land, haast een Hof van Eden, vrij van buitenlandse invloeden, een land dat ‘kalm, wild, overspoeld met licht’ is, de aarde eruit ziet als ‘een bloementapijt’, en waar zelfs de wilde dieren niet bang voor hem zijn.

Loti noemt voorbeelden van de strikte rechtvaardigheid van de sultan en schroomt niet om onaantrekkelijke stadslandschappen te beschrijven. Maar zijn hart ligt bij de charme van het land. De schrijver vraagt Marokko om ‘vooruitgang’ af te wijzen en vast te houden aan tradities. Hij smeekt het land zelfs om ‘Europa de rug toe te keren’.

Was Loti gewoon een gekke romanticus die blindelings vertrouwde een verleden dat beter bij hem paste dan in zijn eigen tijd? Het antwoord hangt af van de persoon aan wie de vraag wordt gesteld. Zijn beschermheer, de ambassadeur Jules Patenôtre, nam resoluut afstand van Loti’s oproep tegen de vooruitgang van Marokko.

Oriëntalist en ‘exoot’

Loti was een excentrieke oriëntalist die belang hechte aan sensaties, instincten en impulsen, hoewel hij ook over een bewonderenswaardig talent beschikte als gekwelde en precieze waarnemer en transparante stilist. Henri Matisse bezocht Tanger tweemaal in 1912 en 1913 en schilderde daar een aantal verbazingwekkende kleurrijke schilderijen; hij plaatst Loti in een ander licht. Door ‘Au Maroc’ te lezen, zei Matisse, raakte hij vertrouwd met het landschap van Marokko. Hij waardeerde Loti’s vermogen om te beschrijven, waarvan hij de pracht pas besefte toen hij zelf het beschrevene aanschouwde. Loti was een man van romantische en ongecompliceerde beelden, ‘een dromer, maar nooit blind’.

Na de dood van generaal Soleimani: Irak, Iran en sji’itische milities

Het onderzoek naar deze groep en de gevolgen van de moord op Soleimani en al-Moehandis is, met uitzondering van enkele journalistieke artikelen, echter karig te noemen. Aangezien al-Moehandis’ het hoofd was van de Hashd’, is het voor Midden-Oostenkenners meer dan interessant om te kijken naar de effecten van de moordaanslag. Zijn de Iraakse sji’itische milities bijvoorbeeld agressiever geworden? Hebben ze hun doelen aangepast? Heeft Soleimani’s Iraanse Revolutionaire Garde de teugels nog steeds strak in handen of hebben minder Irangezinde actoren als de sji’itische warlord en politicus Moqtada al-Sadr of grootayatollah al-Sistani meer voor het zeggen gekregen? Kortgezegd, wat is de invloed van de dronestrike op de rol van Iran in Irak?

Martelaars en Muqawamma: de strijd van de PMU

Nadat de Islamitische Staat medio 2014 in korte tijd grote delen van Irak in handen had gekregen leek de situatie voor de sjiitische gemeenschappen steeds nijpender te worden. Het soennitische IS, bekend om zijn wandaden jegens aanhangers van andere sekten binnen de Islam, haalde zich al snel de angst en woede van Iraks sjiieten op de hals. In hun wijdverspreide propagandavideo’s lichtten ze hun gruweldaden breed uit. Iraakse sjiieten werden gechoqueerd met executievideo’s, gedwongen bekeringen en andere marteldaden. Dit op sjiieten gerichte geweld bereikte haar toppunt in 2014, bij het bloedbad van Camp Speicher. Hier werden meer dan duizend sjiitische rekruiten van de Iraakse luchtmacht genadeloos afgemaakt in wat wordt beschreven als het één-na-dodelijkste terroristische incident in de wereldgeschiedenis. De reactie van de Iraakse sji’a was niet mild en veel van hen sloten zich aan bij bestaande strijdgroepen om wraak te nemen op de Islamitische Staat.

Een punt van belang is dat de sjiitische gemeenschap van Irak niet uniform is. In beschouwingen van de Iraakse burgeroorlog is nog wel eens sprake van ‘de sjiieten’ of ‘de sji’a’ als monoliet blok. In werkelijkheid kent de miljoenen tellende groep sjiitische Irakezen tientallen, zo niet honderden afsplitsingen. Groot en klein, ouder en nieuwer, elk met hun eigen leiders, affiniteiten, ideeën en gebruiken. Een figuur dat zich tot 2014 echter redelijk politiek neutraal had weten te houden – en daardoor door alle Iraakse sjiieten geëerd en gerespecteerd werd – is grootayatollah Ali al-Sistani. Een van Iraks voornaamste sjiitische geestelijken.

Poster van de Iraakse sjiitische voorman ayatollah Ali al-Sistani in Bagdad. © AP

Al-Sistani brak na het bloedbad van Camp Speicher met zijn apolitieke houding en vaardigde een politiek Fatwa uit. Hierin riep hij Irakezen op zich op te geven voor de veiligheidsdiensten”. Deze uitspraak werd over het hele sjiitische politieke spectrum nageleefd: 2014 zag een enorme toename van het aantal sjiitische rekruten die gehoor gaven aan de roep om Muqawamma, de heilige taak de sjiitische gemeenschap te verdedigen. Het gros van deze nieuwe soldaten kon je echter niet in het Iraakse leger vinden, maar in milities die aanvankelijk veelal specifiek tegen de Islamitische Staat waren gericht. Dit was mede doordat veel sjiieten zich verraden voelden door hun soenitische medesoldaten, die vaak halsoverkop voor de Islamitische Staat op de vlucht waren geslagen. Om orde aan te brengen in de chaos van deze nieuw ontstane militiestructuur, en om de overheid nog enige inspraak te geven in het reilen en zeilen van de strijd tegen IS, richtte Bagdad onder premier al-Maliki de Popular Mobilization Units (PMU), de Hashd’ al-Sha’bi op.

De hierboven genoemde pluriformiteit van de Iraakse sjiitische gemeenschap werd ook binnen deze verzamelgroep echter al snel zichtbaar. Nog tijdens de strijd tegen de Islamitische Staat toonden de groepen binnen de PMU al verschillende ideologieën en ideeën voor de toekomst van het land. De scheidslijnen binnen de organisatie kwamen grotendeels overeen met de al bestaande scheidslijnen in het Iraakse sjiitische landschap. Aanhangers van invloedrijk warlord Moqtada al-Sadr verenigden zich bijvoorbeeld in de Sarayat al-Salam. Strijders op de loonlijst van de Islamic Revolutionary Guard-Quds Force (IRGC-QF) -het elitekorps van de Iraanse Revolutionaire Garde- schaarden zich achter Kata’ib Hizb’Allah, Asa’ib Alh al-Haq of verscheidene andere kleine groepen. Volgelingen van de gematigde, apolitieke al-Sistani richtten hun eigen groepen op.

De pas gecreëerde PMU kenmerkte zich dus al vrijwel direct door verdeling en potentiële frictie. Discussies over welke geestelijke de voornaamste leidende rol moest hebben, of welke vorm van politiek sjiisme moest worden aangehouden, vonden hun weg naar het militaire en vervolgens ook politieke landschap. Dit werd versterkt door de vele politieke partijen die door de verschillende milities opgericht werden en de interne concurrentiestrijd die kwam te ontstaan.

De Interne Split: de strijd ín de PMU

Irak-kenners Renad Mansour en Faleh Jabar beschrijven in hun artikel over de toekomst van de PMU hoe Iran, voor de dood van Qassem Soleimani en zijn luitenant al-Moehandis, de loyaliteit van de Hashd’ waarborgde. Met giften in de vorm van wapen- en drugleveranties, maar ook door staatssubsidies oneerlijk te verdelen, hield de Islamitische Republiek pro-Iraanse milities sterk en de interne oppositie zwak. Zo was al-Moehandis bijvoorbeeld het laatste woord gegund bij de verdeling van subsidies. Daardoor kregen er in dat slechts drieduizend van de veertienduizend aan al-Sadr gelieerde strijders in 2017 hun loon. Ook andere tactieken werden niet geschuwd: Hakim Zamili, lid van het Iraaks parlement in naam van Moqtada al-Sadr’s politieke partij, klaagde bijvoorbeeld over het feit dat het hoofdkantoor van de PMU slechts vierduizend van de achttienduizend geleverde Sarayah al-Salam-rekruten officieel erkende.

Begrafenis van Qasem Soleimani, op 6 januari 2020 in Teheran. In het midden de Iraanse geestelijk leider Khamenei, naast hem, met de witte tulband, president Rohani ©Foto khamenei ir./Wikimedia commons

Deze feiten leiden tot een tweetal observaties. Ten eerste wordt duidelijk dat Iran er alles aan doet om de positie van pro-Iraanse milities te bevorderen, zelfs als dat ten koste gaat van de slagkracht van de PMU als geheel. Iedere rekruut telt in de strijd tegen de Islamitische staat en andere anti-sjiitische groeperingen, dus het weigeren van veertienduizend potentiële strijders is ongebruikelijk en zeer waarschijnlijk politiek gemotiveerd. Ten tweede bewijst dit het belang van niet alleen Qassem Soleimani, maar vooral ook van Abu-Mahdi al-Moehandis. De leider van de Quds Force en de topman van Kata’ib Hizb’Allah zijn juist degenen die aan het hoofd van de fondsenverdeling staan. Het verlies van deze twee figuren is dus zonder twijfel een enorme klap voor de belangen van de Islamitische Republiek Iran op het Iraakse strijdtoneel.

Daarbij komt ook nog dat de Iraanse missie in Irak praktisch geheel stoelde op het persoonlijke netwerk van Qassem Soleimani. Al-Sistani is door zijn relatief neutrale positie een algemeen gerespecteerd figuur, en al-Sadr haalt veel van zijn legitimiteit uit zijn familiegeschiedenis en uit het feit dat hij als een van de eersten tegen de Amerikanen in opstand kwam. De Iraniërs worden, ondanks Khamenei’s claims dat hij alle sjiieten wereldwijd representeert, door veel Irakezen toch als vreemdelingen, als buitenlanders gezien. Iraanse inmenging in Iraakse binnenlandse aangelegenheden is ondanks het gedeelde sjiitische geloof alsnog een buitenlandse inmenging, en dus niet altijd even welkom. Het uiterst persoonlijke netwerk van Soleimani en de gevestigde macht van al-Moehandis vormden tot de dronestrike dé basis van de Iraanse macht. Het uitvallen van deze twee figuren betekent dus in theorie het verlies van het netwerk dat de PMU, door fondsen selectief te verdelen en anti-Iraanse groeperingen bewust klein te houden, standvastig pro-Iraans hield.

Post-Dronestrike: de PMU na Soleimani

In een in januari geschreven artikel op AlJazeera blikt Farima Alsmadi terug op een jaar zonder Soleimani. De Islamitische Republiek is volgens haar gespitst op voorkoming van een directe confrontatie met haar steeds agressiever wordende tegenspelers. Dit leidt tot een situatie waarin Iran niet direct kan reageren op aanvallen uit angst voor vergelding. De numerieke en materiele kracht van de Islamitische Republiek is na een jaar corona en een lange periode van internationale sanctiepolitiek afgenomen. Niets doen zet het prestige van het regime op het spel. Dit maakt het opgebouwde netwerk aan milities en politiek clientisme dus belangrijker dan ooit.

Soleimani werd opgevolgd door zijn strijdmakker Esmail Qaani. Hoewel Qaani net als Soleimani een veteraan is binnen de Quds Force, geniet hij niet de bekendheid en het respect van zijn voorganger. Zowel binnen als buiten Iran is Qaani tot zijn meest recente promotie een relatief onbekend figuur gebleven. Deze opvolging is daarom, om Qaani’s positie te versterken, gepaard gegaan met veel publiek vertoon, zowel in de Islamitische Republiek als in zijn vazalstaten. Ook in Irak waren afgelopen jaar veel grootse parades van aan Tehran gelieerde strijdgroepen. Tegelijkertijd moesten dergelijke parades en vergeldingsacties vanwege de voorgenoemde lastige positie waarin Iran zich bevindt voorzichtig worden uitgevoerd. Ondanks een retorische zwaai naar Jihad tegen autoritaire regimes en internationale interventie konden Qaani en de Quds Force nou eenmaal niet zélf het vuur openen. Officiële retaliatie is daarom in de praktijk, met uitzondering van de raketaanval begin 2020 waarin de Iraniërs een Amerikaanse basis beschoten, grotendeels uitgebleven.

Het afgelopen jaar was er wel een toename van schermutselingen en aanvallen  op doeleinden gelieerd aan het Westen en hun partners. De aanval op Soleimani en al-Moehandis heeft geleid tot een veelheid aan directe repercussies, gewelddadige vergeldingsacties en harde klappen aan het adres van de tegenstanders van de Hashd’. Kort door de bocht gesteld lijkt het uitschakelen van Abu-Mahdi al-Moehandis en Qassem Soleimani dus niet te hebben geleid tot een verzwakking van de positie van pro-Iraanse groepen in Irak, maar juist eerder tot een veel hardere tegenbeweging. Je zou dus kunnen beargumenteren dat de dronestrikes, bedoeld om de Iraniërs te verzwakken, uiteindelijk hebben geleid tot een verdere versterking van de Iraanse macht in Irak.

De Toekomst: Pro-Iraans Arabistan of een Zwakker Iran?

In zijn speech op 31 juni 2020 greep Khamenei terug op de aanval op Soleimani. De Grootayatollah zette uiteen hoe de Verenigde Staten met onder andere deze aanval een poging hadden gedaan om Iran fysiek af te scheiden van de aan haar verwante Arabische verzetsbewegingen. Hoewel Khamenei hier niet lang bij stil stond toont het wel het belang van Irak aan, en van de activiteiten van onder andere de Quds Force in dit land. In de Iraanse buitenlandpolitiek vormt Irak de schakel tussen Tehran en haar bondgenoten. Het behouden van en de bescherming van de Iraanse suprematie in Irak is dus noodzakelijk.

Moqtada al-Sader in 2019 in Teheran, geflankeerd door geestelijk leider Khamenei en Qasem Soleymani ©khamenei.ir/Wikimedia Commons

Moqtada al-Sadr bracht eind januari 2020 een een bezoek aan de Iraanse heilige stad Qom om de toekomst van de PMU te bespreken. Het bezoek toont volgens analist Seth Frantzman aan dat zelfs deze machtige warlord, die zich vóór de Amerikaanse aanval nog bezig hield met het steunen en beschermen van de anti-regeringsprotesten, nu voorzichtiger handelt en potentieel zelfs meer open staat voor Iraanse invloeden in zijn organisaties. Al-Sistani daarentegen profileert zich, met zijn korte ontmoeting met de paus afgelopen maart, wederom als een verbindende factor voor alle Iraakse sjiieten én als concurrent van Khamenei. De aanval op Soleimani en al-Moehandis heeft dus zeker invloed gehad op de onderlinge verhoudingen tussen de verschillende sjiitische groeperingen en hun geestelijk leiders.

Binnen academische kringen wordt nog volop gespeculeerd over de daadwerkelijke gevolgen van de drone-aanval op de toekomst van de PMU. Over één ding zijn ze het wel eens: de luchtaanval waarbij Abu-Mahdi al-Moehandis en Qassem Soleimani werden gedood heeft de spelregels voor groepen gelieerd aan de PMU grotendeels veranderd. Volgens Robin-D’Cruz en Mansour kan de luchtaanval de pro-Sadr en pro-Sistani-groepen binnen de organisatie hebben gedwongen om een ​​minder anti-Iraanse houding aan te nemen. Aan de andere kant speculeren academici als Michael Knights dat de luchtaanval juist weer een positief effect kan hebben op de positie van anti-Iraanse groepen.

Hoe dan ook heeft de luchtaanval de Iraanse leiderschapsstructuren in Irak vrijwel volledig omvergegooid. Dit heeft geleid tot een vacuüm, waar minder pro-Iraanse groeperingen gretig gebruik van zouden kunnen maken. Moqtada al-Sadr kan bijvoorbeeld zijn numerieke superioriteit, de sterke sociale basis van zijn beweging, zijn banden met zowel internationale als binnenlandse spelers en het einde van al-Moehandis’ macht over de verdeling van PMU-fondsen in zijn voordeel gebruiken om de overhand te krijgen. Aan de andere kant kan de versterkte slagkracht van pro-Iraanse groepen binnen de PMU wijzen op een verdere pro-Iraanse neiging en een versterking van de positie van de Islamitische Republiek.

Na de luchtaanvallen hebben groepen als die van al-Sadr volop steun betuigd aan Iran. Zo heeft Muqtada al-Sadr zijn hulp aan de protestbewegingen ingetrokken en met zijn militie het Turkish Restaurant, het hart van de protesten in Bagdad in 2019, bezet. Dergelijke acties gingen begrijpelijkerwijs ten koste van de steun van Bagdads protestbewegingen aan al-Sadr en zijn groepering. Om te begrijpen waarom al-Sadr zo’n controversiële zet zou nemen kunnen we, aldus Knights, teruggrijpen op diezelfde aanvallen die bedoeld waren om Iran te verzwakken. Die hebben volgens hem namelijk bewezen dat de Verenigde Staten praktisch zonder directe consequenties tegenstanders kunnen en zullen liquideren wanneer dat hen zo uitkomt. Als de VS de leider van de IRGC-QF in Irak zo kan aanvallen, kunnen ze dat dus ook doen bij andere groeperingen. Het inleveren van autonomie en achterban voor Iraanse bescherming en het lidmaatschap van een grote en machtige organisatie als het PMU, zou een pragmatische, zo niet noodzakelijke stap kunnen zijn om als militie te kunnen overleven.

De kern van het verhaal is en blijft dus dat we gewoon nog niet kunnen weten wat de precieze invloed van de moordaanslag is op de positie van Iran in Irak. De ontwikkelingen van het afgelopen jaar tonen een complex beeld van een complex land, en de dronestrike en de daaropvolgende gebeurtenissen laten zien dat de positie van Iran zowel is versterkt als verzwakt. De toenemende agressiviteit van pro-Iraanse groepen in de PMU kan een teken zijn van zowel zwakte als kracht. De luchtaanval op Soleimani en al-Moehandis heeft de Islamitische Republiek de belangrijkste spil in hun zo nodige netwerk ontnomen, maar tegelijkertijd bewees de aanval hoe belangrijk zo’n sterk netwerk is, ook voor de Iraakse groepen. Het ontstane machtsvacuüm is duidelijk nog niet opgevuld en Qaani heeft nog niet de prestige en het respect dat Soleimani had, maar ook potentiële tegenspelers, ook al-Sadr en al-Sistani, hebben nog geen duidelijke greep naar de macht gedaan. Wel kan geconcludeerd worden dat het uitschakelen van individuen als Soleimani en al-Moehandis géén directe doodsklap betekent voor een organisatie als de PMU. Er liggen dus nog mogelijkheden open, voor zowel Iran als voor andere landen en groeperingen. De controle van de Hashd’ op de Iraakse politiek is onmiskenbaar, maar de race voor controle op de PMU – en dus invloed in Iraks sji’a gemeenschap – is nog lang niet gewonnen.

De Zwitserse Alpen als eigendom van het Kalifaat van Cordoba (2)

Zoals in deel 1  beschreven, verkeerden Europa en het Latijnse christendom in de tiende eeuw in chaos. De onbekwaamheid van de opvolgers van Karel de Grote, de machtsdromen van graven, hertogen, baronnen en bisschoppen, maar ook de strijd tussen kerk en staat maakten invasies van Saracenen, Noormannen en Magyaren (Hongaren) mogelijk. Koning Hugo I van Italië, heerser van Lombardije, de Provence en grote delen van Bourgondië, schonk de Saracenen in 942 een groot deel van het hedendaagse Zwitserse, Italiaanse en Franse Alpengebied om zijn eigen kroon te redden.

De Saracenen – die hun uitvalsbasis in het Zuid-Franse plaatsje La Garde-Freinet bij St. Tropez hadden – bezetten toen al meer dan twintig jaar de Grote Sint-Bernhardpas. Zij genoten een exclusief doorgangsrecht en konden tol heffen. Dat betekende in de middeleeuwen meestal roof van goederen en afpersing van reizigers – en de Via Francigena (Frankenweg) was de oude snelweg die pelgrims gebruikten om van het Frankische rijk of vanuit Canterbury in Engeland via het Frankische rijk naar de begraafplaatsen van de apostelen Petrus en Paulus in Rome te komen.

Aangezien pelgrims geen wapens mochten dragen waren zij op hun weg een makkelijke prooi. Roof en diefstal, uitbuiting, bedrog, moord, ziektes: altijd dreigde er gevaar. Een van de oudste reisverhalen, waarschijnlijk uit de negende eeuw, gaat over de Engelse monnik Gildas de Wijze, die rond het jaar 530 een pelgrimstocht naar Rome maakte. Onder de titel ‘pro itineris et navigii prosperitate’ (voor veiligheid ter land en te zee) sprak hij een pelgrimsgebed uit dat de gevaren en zorgen van het dagelijks leven van de pelgrim levendig beschrijft. In de vroege middeleeuwen was het volstrekt irrelevant of het moslims of christenen waren die de Alpenpassen bezetten – in die tijd had haast niemand in Europa zich met de Islam beziggehouden. Waarom de middeleeuwse pelgrims hier samen met de Saracenen worden vermeld, is nochtans belangrijk, want een bijzondere gebeurtenis zou later voor een belangrijke historische ommekeer zorgen.

De Alpen – Jabal Munjaws

In de tiende eeuw hadden bergen zelden een naam en de Grote Sint-Bernhard heette nog Mont-Joux (Latijn: mons Iovis): de Jupiterberg. Bovenaan de pas bevond zich in de Romeinse tijd een tempel, waarin de lokale (Keltische) god Poeninus werd aanbeden, die door de Romeinen gelijkgesteld werd met  Jupiter Optimus Maximus. De berg wordt voor het eerst genoemd door Julius Caesar in de commentarii rerum in gallia gestarum (commentaren op de gebeurtenissen in Gallië). In the Kitāb al-muqtabis fī ta’rīkh rijāl al-Andalus van Ibn Hayyan van Cordoba (987–1075), de grootste historicus van Andalusië, staat die naam ook; Jabal Munjaws – een term die de Arabieren van die tijd gebruikten voor het hele Alpengebied.

Een belangrijke getuige uit de tijd dat Koning Hugo I de Alpenovergangen aan de Saracenen gaf was Liutprand van Cremona (922-972), een Lombardijse historicus en kroniekschrijver, en latere bisschop van Cremona. Hij schreef over deze alliantie met de Saracenen een ‘ode aan Mont Jovis’: ‘Ongelooflijk dat jij, Berg Jupiter, de meest vrome mensen laat sterven en toevlucht biedt aan de Moorse schurken. O, moge de bliksem u treffen en u in duizend stukken slaan.’

Razend is Liutprand: ‘Quam inique tibi, rex Hugo, regnum defendere conaris: Hoe onrechtvaardig probeert u uw koninkrijk te verdedigen, koning Hugo! Herodes heeft veel onschuldige mensen vermoord, opdat hij niet van zijn aardse koninkrijk zou worden beroofd, maar u laat schuldige mensen vrij rondlopen om een koninkrijk te krijgen.’ Is er beter bewijs voor de aanwezigheid van de Saracenen in de Alpen? En er zijn nog veel meer primaire bronnen, zoals handgeschreven kronieken, vondsten en namen van gebouwen die verwijzen naar het islamitische erfgoed in de Alpen.

Soms emotioneel gevoerde discussie

Het spoor van de Saracenen kan vanuit hun basis in Fraxinet (La Garde-Freinet), het Massif des Maures tussen Argens Plain en de Golf van St. Tropez worden gevolgd, langs de kustlijn – Côte des Maures – richting oosten naar de Côte d’Azur. Daar voerden de Saracenen aanvallen uit op Marseille en Aix-en-Provence en trokken ze vervolgens de Rhônevallei op en de Alpen en het Piëmont in. Al in het jaar 906 hadden de Andalusische troepen de bergpassen van de Dauphiné ingenomen, de Mont Cénis overgestoken en de vallei van de Suse aan de Piemontese grens bezet.

De Saracenen bouwden stenen forten in de gebieden die ze veroverden – in de Dauphiné, Savoye en Piëmont – en noemden ze vaak ‘Fraxinet’, naar hun basis. Tot op de dag van vandaag leeft de naam in deze gebieden in verschillende vormen voort, zoals Fraissinet of Frainet, Frassineto, Frascendello of Fraxinth. Via de Passo del Monte Moro aan de Monte Moro in het Monte-Rosa-massief tussen Italië en Zwitserland (ten oosten van de grote en kleine St.Bernard) in Piëmont kom je aan de Zwitserse kant in Saas-Almagell in het kanton Wallis uit. Almagell stamt uit het Arabisch en betekent ‘hoofdkamp’, een verdere aanwijzing voor de aanwezigheid van Saracenen daar. In het verleden was dit gegeven vaak aanleiding voor een oppervlakkige en soms emotionele discussie die sinds de zogeheten  ‘Sarazenenhypothese’ is ontvlamd tussen burgers, gemeente- en toeristenbureaus. Aanleiding was het in 1840 verschenen werk ‘Naturschilderungen, Sittenzüge und wissenschaftliche Bemerkungen aus den höchsten Schweizer Alpen, besonders in Süd-Wallis und Graubünden’,  van de Straatsburger archeoloog en cartograaf Christian Moritz Engelhardt (1775-1858).

In hetzelfde gebied bevindt zich ook de 4027 meter hoge berg Allalinhorn met de Allalin Gletscher (ala’i-ain, ‘aan de bron’). Volgt men de in kronieken beschreven aanwezigheid van Saracenen in West-Zwitserland, dan komt men in het landschap nog meer van zulke namen tegen; naast die van bouwwerken zoals Saraceense vestingwerken, dragen gebouwen en velden in Zwitserland tot op de dag van vandaag Saraceense namen: ‘La Tour aux Sarrasins’ bij Vevey (Waadt), ‘la voute et le creux Sarrasins’ bij Lucens (Waadt), de ‘mur des Sarrasins’ bij Avenches (Waadt) of de heuvel ‘Maurmont’ bij La Sarraz of de ‘Fossé des Sarrasins’ bij Bière (Waadt). ‘Gollie aux Sarrasins’ bij Villars-sous-Yens (Waadt), ‘Murailles des Sarrazins’ bij Villarepos (Fribourg), ‘Ruine de la tour des Sarrasins’ bij Vully-le-Bas (Fribourg) en de ‘Tour des Sarrasins/Guévaux’ bij Guévaux (Fribourg), ‘Motte des Sarrasins’ bij St.-Maurice (Wallis), ‘Le port et les ponts des Sarrasins’ bei Neuchátel (Waadt); ‘Cimetière des Sarrasins (begraafplaats)’ bij Lovatens (Waadt) en ‘Le creux des Sarrasins’ bij Payerne (Waadt).

Saracenen op Zwitsers gebied (in het groen).

Munten, waterwerken en familienamen

Volgens de Zwitser Markus A. Klinkner, die het meest gespecialiseerde archief over de geschiedenis van Arabieren en Moslims in de Alpen in zijn bezit heeft, zijn er verder een groot aantal muntvondsten in het bovengenoemde gebied bekend waaronder ‘Ash-Shash Dirham des Ismail bin Ahmad’ (uit 834) en ‘Abbasidische AR Dirham’ (uit 786). Klinkner wijst ook op een volgend interessant feit: de familienaam Sarrasin is in Zwitserland 166 keer vertegenwoordigd, waarvan 141 in het kanton Wallis.

Hij noemt ook andere namen die bijna uitsluitend hier voorkomen: Sarazin, Saladin, Salade, Salathe, Salomon, Sala, Salla, Sallin, Salin, Salahuddin maar ook bijvoorbeeld Moret. Hetzelfde is eigenlijk in het Italiaanse Piëmont ten zuiden van de Alpen waar veel mensen Morreto of Moretti heten, of in Franse Savoye waar veel Lenoirs voorkomen. De advocaat en hobbyhistoricus Raoul Imseng (uit Saas-Fee) liet – nieuwgierig door deze kennis – zijn etnische afkomst door een DNA test bepalen; hij bleek een prominent  ‘Arabisch DNA’ hebben.

Daarnaast doen in de Zwitserse Romandië een aantal technische constructies tot nu toe hun werk: Deze omvatten waterwegen en kanalen die zo alleen in deze regio voorkomen maar verder goed te vergelijken zijn met soortgelijke in Andalusië of Syrië (qanats) zoals de “Sarrasin-Suone” bij Chandolin (Walllis) of de “bisse de Sarazins” bij Vercorins (Wallis). Fonteinen kunnen ook tot deze technische werken worden gerekend, zoals de fontein in Lutry in het kanton Waadt aan het meer van Genève, die officieel Mauro-Fonté wordt genoemd.

Ontvoering van Abt Majolus van Cluny de druppel die de emmer doet overlopen

Zoals in deel 1 beschreven, had keizer Otto I op diplomatieke weg vanaf het jaar 953 tevergeefs geprobeerd kalief Abdurrahman van Cordoba ervan te overtuigen de Saracenen van hun rooftochten in het Alpengebied terug te roepen. De dominante invloedssfeer van de Spaanse Umayyaden hield tot 972 stand.

Daarop maakten de Saracenen een kapitale fout.

In 973 ontvoerden rond duizend van hen de bisschop en Abt van de Abdij van Cluny, Majolus (de latere heilige), die van Ravenna op weg was naar zijn machtige abdij ten noorden van Lyon in de Bourgogne. De met keizer Otto I bevriende Majolus en zijn reisgenoten werden bij Martigny en de kleine St. Bernard in Zwitserland gekidnapt en gevangengezet. Veel devotievoorwerpen en een zilverschat van Cluny werden omgesmolten om het losgeld van duizend zilveren ponden voor de vrijlating te kunnen betalen, wat tot een algemene mobilisatie van de Provençaalse aristocratie leidde. Deze werd gecoördineerd door graaf Willem I van de Provence. Het incident was de druppel die de emmer deed overlopen en bezegelde volgens kroniekschrijvers de ondergang van de Saracenen.

Majolus van Cluny werd 973 tegen een losgeld van 1000 pond zilver door de Saracenen vrijgelaten

In The Arab/Muslim Presence in Medieval Central Europe, suggereert Midden-Oosten-specialist Manfred W. Wenner dat de terugtrekking van de Saracenen uit de Alpen mogelijk is ingegeven door een wijziging van het buitenlands beleid in Cordoba. Abdurrahman III stierf in 961 en werd opgevolgd door zijn zoon Hakam II, een vreedzame man die het enthousiasme van zijn vader voor veldtochten in Zuid-Frankrijk en de Alpenregio’s niet deelde. Wenner denkt dat Hakam ‘geen toestemming gaf voor versterkingen om vanuit Spaanse havens naar Fraxinetum te vertrekken’, waardoor het voor de islamitische enclave in de Alpen steeds moeilijker werd om een militaire aanwezigheid te behouden. Met de slag bij Tourtour van 973 werden de Saracenen door graaf Willem I uit La Garde-Freinet verdreven.

“Geschiedenis is geschreven door de winnaars”

Het verglijden van de tijd maakt het misschien gemakkelijker om sommige gevoelige onderwerpen aan te roeren, maar dat is duidelijk niet het geval als het gaat om de relaties tussen moslims en christenen in de middeleeuwen, bijvoorbeeld in Zwitserland. Nativisme, zelfingenomen religieus vooroordeel, racisme en chauvinisme, of de vaak even diepgewortelde reacties tegen al deze zaken, of ze nu nostalgisch of opzettelijk correctief zijn, maken het soms moeilijk om een afstandelijke kijk te behouden op de geschiedenis van het het christelijk-islamitische conflict en het Latijnse irredentisme.

Geschiedenis wordt geschreven door winnaars, luidt een gezegde. Wanneer dat zo is, dan is dit een verhaal over de ‘verliezers’. Het is een verhaal over de overwonnenen, in plaats van over de overwinnaars, over degenen die zich onderwierpen, in plaats van degenen die zegevierden. Dit is daarom één van de vele verhalen over de moslims van het Latijnse christendom in de middeleeuwen: een etnisch-religieuze minderheid van Saracenen die heersten over de belangrijkste alpenpassen van Europa in het huidige Zwitserland, grenzend aan Frankrijk en Italië.

De Zwitserse Alpen als eigendom van het Kalifaat van Cordoba

‘Contact met moslims en de islamitische wereld was een van de essentiële krachten die de Europese cultuur vormden na het Latijnse christendom,’ schrijft Brian A. Catlos, hoogleraar religieuze geschiedenis aan de Universiteit van Colorado, in zijn recente werken ‘Muslims of Medieval Latin Christendom’(2018) en ‘Kingdoms of Faith’ (2019). ‘De aanwezigheid van belangrijke moslimminderheden in de middeleeuwse samenleving was een krachtige motor van acculturatie, aanpassing en innovatie – een uitdaging en een stimulans voor de christenen onder wie ze leefden.’ Hij haalt een breed scala van primaire bronnen aan om een complexer beeld te schetsen dan algemeen bekend is en laat zien hoe moslims, christenen en joden samen een verfijnde beschaving opbouwden die de westerse wereld veranderde, zelfs toen ze meedogenloze oorlogen tegen elkaar voerden.

Karel de Grote en het Kalifaat van de Abbasiden onder Harun al-Rashid in Bagdad

Er zijn talrijke primaire bronnen, zoals handgeschreven kronieken, vondsten en namen van gebouwen die verwijzen naar het islamitische erfgoed in de Alpen. Een etnisch-religieuze minderheid van Saracenen die heersten over de belangrijkste alpenpassen van Europa in het huidige Zwitserland, Frankrijk en Italië? Dat moet wel in de juiste historische context worden neergezet.

Het Frankische rijk was rond het jaar 800, onder Karel de Grote, het meest uitgestrekt. Met zijn kroning door paus Leo III werd het keizerschap na de ondergang van het Romeinse rijk in West-Europa in ere hersteld. Bijzonder belangrijk voor de spanbreedte van Karels buitenlandse politiek werden de relaties tussen het Frankische rijk en de twee heersers in het Oosten, de kalief van Bagdad, Harun al-Rasjid, uit de dynastie van de Abbasiden en de keizers van Byzantium in Constantinopel (vanaf 802 Nicephorus I.), dat een voortzetting van het Romeinse rijk.

Tussen Karel en Harun al-Rasjid was geen sprake van ideologische tegenstellingen. Dat ze ‘bevriend’ waren  lag aan hun gemeenschappelijke vijanden: de Byzantijnse keizers aan de Bosporus en de islamitische Umayyaden in het Spaanse Al-Andalus. Harun zocht toenadering tot Karel om redenen van  ‘grote politiek’ – de handelsbetrekkingen te land en te water, de karavaanwegen en de routes door de Middellandse Zee. Voor Karel was het van fundamenteel belang om de doorgang voor de pelgrims naar Jeruzalem en dus naar de heilige plaatsen van het christendom vrij te houden en voor de nodige bescherming te zorgen.

“Vraye historie ende al waer” – aanspraak maken op de waarheid

Karel de Grote had een campagne gevoerd op het Iberische schiereiland en leed een gevoelige nederlaag bij de pas van Roncevaux (Roncesvalles). Hij was juist op de terugtocht over de Pyreneeën toen de achterhoede van zijn troepen vernietigend werd verslagen. Het ‘Roelantslied’ uit de elfde eeuw beschrijft deze gebeurtenis en is een van de oudste Middelnederlandse ridderromans in het genre van het ‘chanson de geste’. Het is een anonieme bewerking van het Franse ‘Chanson de Roland’. De vertaling dateert uit de 13e eeuw, het Franse origineel uit de periode 1050—1150, toen Frankische romans of Karelromans, waarin Karel de Grote een centrale rol speelt (net als bijvoorbeeld in ‘Karel ende Elegast’) hoogtij vierden.

Karel de Grote was echter niet in Spanje om de moslims te verjagen of de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella vrij te maken, zoals in veel schoolboeken beschreven staat. Aanleiding voor de expeditie was juist een verzoek om bijstand van de islamitische lokale vorst Suleiman ibn Yaqzan al-Arabí al-Kelbi, die zichzelf had uitgeroepen tot gouverneur van Zaragoza en zich tegen de Umayyaden-heerschappij van de Emir van Cordoba keerde. Suleimans oproep was via de Abbasiden in Bagdad gegaan. Maar voor Karels nederlaag bij Roncesvalles waren niet die Umayyaden, ‘Moren’, ‘Mauren’, of Moslims verantwoordelijk geweest, zoals het ‘Roelantslied’ vermeldt, maar lokale christelijke Basken.

Kenmerkend voor de Karelromans is dat zij steeds weer aanspraak maken op ‘de waarheid”’; ‘Vraye historie ende al waer’ (‘Karel ende Elegast’). Deze verhalen in gewone volkstaal werden meer dan 200 jaar na Karels dood geschreven, en dat vooral om de zogeheten kruistochten in gang te zetten. De Europese clerus drong hierop aan, uit overtuiging dat de door het Christendom als rechtmatig eigendom beschouwde heilige plaatsen in het Heilige Land bevrijd moesten worden van de islamitische heersers.

Van St. Tropez naar de Alpen

Na de dood van Karel de Grote in 814 viel het Frankische rijk eerst uiteen in drie delen en daarna in nog kleinere, elkaar bevechtende koninkrijkjes, die op hun beurt weer waren opgedeeld in feodale staatjes als hertogdommen, graafschappen en bisdommen; een volgend bloedig hoofdstuk in de Europese geschiedenis.

De burcht van de Saracenen bei het plaatsje La Garde-Freinet in het Massif des Maures in Zuid-Frankrijk

Rond het jaar 890 zette een groep goed bewapende soldaten met een klein schip van de Andalusische vloot van Kalief Abdurrahman III voet aan land aan de Franse Riviera, bij de vroegere Romeinse plaats ‘Fraxinetum’. Waar deze plaats zich precies heeft bevonden is niet helemaal duidelijk meer, maar volgens de meeste kroniekschrijvers moet dit bij het Zuid-Franse plaatsje La Garde-Freinet bij St. Tropez zijn geweest. De Saracenen noemden hun basis Fraxinet – Farakhshanit in het Arabisch. De geografen al-Iṣṭakhrī en Ibn Ḥawqal noemen Fraxinetum Jabal al-Qilāl (zie afbeelding). Nadat steeds meer versterkingen uit Al-Andalus maar ook uit de Balearen aankwamen, begonnen de Andalusische strijders – ten Noorden van de Pyreneeën door historici steeds Saracenen genoemd – het gebied van Noord-Italië (Ligurië-Piëmont) te plunderen. Hun basis bleef La Garde-Freinet, al snel een van de best beveiligde forten aan de Franse kust. Aan het begin van de tiende eeuw staken ze voor het eerst de Alpen over.

Volgens de Zwitser Markus A. Klinkner, die beschikt over het meest gespecialiseerde archief over de geschiedenis van Arabieren en Moslims in de Alpen, is de Nederlandse Arabist en taalkundige, emeritus hoogleraar Kees Versteegh, de wereldwijde coryfee aangaande dit onbekende stukje geschiedschrijving. Dat blijkt uit zijn standaardwerk ‘The Arab Presence in France and Switzerland in the 10th Century’ (1990). Volgens Versteegh maakten de Saracenen vanaf het begin van hun verblijf in Garde-Freinet gebruik van de interne strijd tussen de Frankische koninkrijken. Het succes van hun invallen was dus een direct gevolg van het machtsvacuüm. Deze invasies zijn voor het eerst serieus en uitvoerig beschreven in 1836 door de Franse historicus Joseph Toussaint Reinaud (1795-1867) in ‘Invasions des Sarrazins en France en Savoie, en Piëmont et dans la Suisse’.

Onderverdeling in twee tijdperken

Markus A. Klinkner schrijft in band 10 van de eerste Duitstalige Islamitische Encyclopedie ‘At-taariichul-islaami – die islamische Geschichte’ dat de aanwezigheid van Saracenen in Zwitserland moet worden onderverdeeld in twee tijdperken: de jaren 900 tot 942 en de jaren 942-973. In de eerste periode bezetten de Saracenen de Zwitserse Alpenpassages en gingen ze hoofdzakelijk op rooftocht. Ze plunderden machtige kloosters en beroofden pelgrims en handelaren.

In de tweede periode namen de Saracenen een groot deel van het Zwitserse Alpengebied in. Dat werd middels een verdrag gelegitimeerd door Koning Hugo van Lombardije, de Provence en grote delen van Bourgondië. Dat was een ommekeer, want eigenlijk wilde Koning Hugo aan de plunderingen in het alpengebied door de Saracenen uit Garde-Freinet een einde maken. Zijn troepen stonden op het punt de Saracenen uit Garde-Freinet te verdrijven. Hij had hen achtervolgd en bijna verslagen met de hulp van zijn zwager Leo Porphyrogenitus, de Keizer van Constantinopel, die een deel van de Byzantijnse vloot en het ‘Griekse vuur’ stuurde en de Andalusische vloot in de Golf van St. Tropez vernietigde (het Griekse vuur was een soort vlammenwerper  die naar verluidt rond 673 werd uitgevonden werd door een christelijke Syrische vluchteling genaamd Kallinkos van Heliopolis; tegenwoordig Baalbek in Libanon).

De Saracenen werden gedwongen zich op naburige hoogten terug te trekken. Maar net toen het einde van de Andalusische kolonie in Zuid-Frankrijk onvermijdelijk leek, zorgden nieuwe ontwikkelingen in Europa voor een ommekeer in de geschiedenis.

Vrede met de Saracenen, Barcelona en vrije handel Al-Andalus

Koning Hugo had zijn kroon geërfd van de vermoorde keizer Berengarius. Berengarius I had een christelijk bondgenootschap met een grote legermacht aangevoerd tegen de Saracenen. Als dank werd Berengarius tot keizer gekroond door paus Johannes X. Daarop ontbrandde een machtsstrijd in Italië tussen Hugo en Markgraaf Berengarius, de kleinzoon van de vermoorde monarch. Markgraaf Berengarius, die aanvankelijk de steun genoot van de Saracenen, sloot zich aan bij Hermann I, de hertog van Zwaben, en haalde hulp bij het hof van de Duitse keizer Otto de Grote (Otto I) om zich tegen koning Hugo te verdedigen.

Van alle kanten aangevallen sloot koning Hugo een verdrag met zijn vijanden, de Saracenen. Hij gaf de islamitische Saracenen een groot deel van het hedendaagse Zwitserse, Italiaanse en Franse Alpengebied als rechtmatig eigendom met de bedoeling dat ze de strijdende Zwaben en zijn rijk ten zuiden van de Alpen ruimtelijk van elkaar zouden scheiden en het zou beschermen tegen aanvallen.

Volgens professor Kees Versteegh is het mogelijk dat Hugo een ander motief had, dat verband hield met zijn betrekkingen met Abdurrahman III.  ‘Rond het jaar 940 sloot Hugo vrede met de heerser van Barcelona, Sunyir ibn Gunfrid al-Ifrang, zoals hij door de Arabische bronnen wordt genoemd. De vredesonderhandelingen werden ook bijgewoond door enkele Franken, onder wie iemand ‘genaamd ‘Unğuh’, die regeerde in Italië en vrije handel met Al-Andalus nastreefde. De tekst van het verdrag werd gestuurd naar Nasr Ibn Ahmad, de qadi (rechter) van Farakhshanit (Garde-Freinet) en naar de gouverneurs van de Balearen en de zeehavens van Al-Andalus. Het feit dat Unğuh (Hugo) in de tekst wordt voorgesteld als heerser in Italië komt overeen met wat we weten over Hugo’s afwezigheid uit de Provence in dezelfde periode, zo stelt Versteegh.

Keizerlijke ambassadeur naar de Kalief gestuurd

In 953 werd Johannes van Gorze door Otto I voor twee jaar als gezant naar de kalief van Cordoba gestuurd. Johannes was een monnik uit Lotharingen, diplomaat, kerkelijke landgoedbeheerder en kloosterhervormer uit het bisdom Metz. Het doel van de missie was de kalief te vragen om een einde te maken aan de plunderingen in het Alpengebied door Saracenen uit Garde-Freinet. De voor deze aangelegenheid extra benoemde onderhandelaar van het kalifaat was een vertrouweling van Abdurrahman III, de joodse hoogwaardigheidsbekleder aan het hof van Cordoba, diplomaat en arts Chasdai Ibn Shaprut. Chasdai kwam tot de conclusie dat de brief van Otto I niet op deze manier kon worden bezorgd en overtuigde de Ottonische missie om nog een brief op te stellen.

Schilderij van Dionisio Baixeras: Johannes van Gorze verschijnt als gezant van keizer Otto I voor kalief Abdurrahman III.

Johannes ontmoette ook vaak een andere topdiplomaat en vertrouweling en secretaris van de kalief, de bisschop van Elvira (betekent Spanje), Recemundus, die bekend was met de islamitische leerstellingen. Pas na jarenlang touwtrekken en het terugsturen van de Ottonische missie naar Frankfurt om met een nieuwe brief terug te keren, waren de protocolaire problemen opgelost en kon met de uitwisseling van geschenken en met de onderhandelingen worden begonnen. Deze historische aangelegenheid is in 1885 door de Catalaanse schilder Dionisio Baixeras op mooie wijze geïllustreerd (zie foto).

Volgens Markus A. Klinkner wordt er in deze context weinig aandacht besteed aan het feit dat ook de Duitse keizer door deze jarenlange diplomatieke onderhandelingen de Zwitserse Alpenregio’s beschouwde als onderdeel van de dominante invloedssfeer van de Spaanse Umayyaden, waardoor het Alpengebied in deze periode (942-973) formeel de Umayyaden-enclave was. Bovendien zijn er geen campagnes bekend van Otto I tegen de Saracenen in de Zwitserse Alpen; dit in tegenstelling tot de talrijke oorlogshandelingen tegen de Fatimidische Saracenen in Italië, onder andere in Sicilië.

Deel 2 gaat over de effecten van de tijd van de Saracenen op de verschillende gebieden in Zwitserland, over de vondsten en het islamitische en Arabische erfgoed dat ze achterlieten en waar dat vandaag nog te vinden is.

Syrisch televisiedrama: toonbeeld van creativiteit en symbool van hoop

Het draait allemaal om liefdesverhalen. Joubin, die een leerstoel  Arabische studies aan het Davidson College in North Carolina bekleedt,  woonde vanaf  2002 in Syrië en richtte er een galerie op. Al-Jisr (De Brug) was een plek waar kunstenaars, musici en intellectuelen vrijelijk bijeenkwamen en discussieerden over cultuur en politiek. Joubin leidde de galerie samen met haar in 2008 overleden echtgenoot Monkith Sa‘id, ook in Nederland een bekend kunstenaar en beeldhouwer.

Na zijn overlijden pendelde Joubin tussen Syrië en de Verenigde Staten en voltooide haar onderzoek. Haar koffers zaten volgepropt met honderden DVD’s om alle miniseries (musalsalat) te kunnen volgen. Op het vliegveld werd haar altijd om uitleg gevraagd. Zodra ze aan de douaniers vertelde dat ze dol was op liefdesverhalen ontspon zich een geanimeerd gesprek over beroemde acteurs en favoriete dramaseries. Daarna kon ze zonder problemen doorlopen.

Rebecca Joubin

Televisiedrama biedt hoop en houdt Syrië en misschien wel het hele Midden Oosten bijeen. Eind december 2020 overleed Hatem Ali, een van de meest populaire dramaregisseurs in de Arabische wereld. Zijn dood bracht Syriërs van alle achtergronden, etniciteiten, kleur en maatschappelijke afkomst samen om te rouwen over dit grote Syrische én culturele verlies. ‘Dit is sinds 2011 niet voorgekomen,’ reageert soapschrijfster Araa Al Jaramani.

Geen wonder: iedereen kijkt en bespreekt de laatste series, er is discussie online, in koffiehuizen en tijdens bijeenkomsten van intellectuelen. Joubin analyseert niet alleen het erfgoed van het Syrische drama in tijden van catastrofe, maar nodigt lezers uit in gesprek te gaan over de urgentie van deze populaire kunstvorm. Drama biedt een menselijk perspectief in de oorlog, geeft diverse standpunten en stemmen weer en is het kloppende hart van de Arabische samenleving.

Politiek van liefde
Joubin onderzoekt de Syrische miniseries al vele jaren. Kijken naar series is een nationaal tijdverdrijf en een belangrijk ritueel gedurende de ramadan, met elke dag miljoenen kijkers. De makers van Syrisch drama zijn meesters in scenarioschrijven, regisseren, acteren, muziek en mise-en scène. Heel wat anders dan de oppervlakkige verhaallijnen van ‘Goede Tijden, Slechte Tijden’. Zo zijn de miniseries uit het oude Damascus vooral populair omdat ze zich afspelen op echte historische plekken en verhalen vertellen uit voorbije tijden. De authenticiteit van deze series en de natuurlijke manier van filmen krijgen veel lof.

‘Vóór de opstanden werden deze series gezien als een metafoor die de Baath partij via de Franse Koloniale Mandaatsperiode op een indirecte manier zou bekritiseren,’ aldus Joubin.’ Toen de opstanden begonnen gaven mensen miniseries zoals Bab al-Hara (‘Kijk in de Wijk’) zelfs de schuld van het ontstaan ervan. Deze series waren in 2011 zo populair dat in heel  Damascus tissuedozen met Bab al-Hara te koop waren en toeristen en masse de nagebouwde filmset bezochten. In de loop der tijd veranderden de series van standpunt. Geen kritiek meer op de Baath-partij maar op westerse samenzweringen tegen Syrië. Toen de opstanden begonnen, was de reactie van mensen dat het allemaal kwam door Amerika, Israël, Frankrijk en Europa. De dialoog veranderde. De kritiek op het regime loopt nu via Westerse samenzweringen. De grootste zorg blijft het door oorlog verscheurde Syrië.’

Joubins onderzoek documenteert drama vanaf de jaren zestig. Haar eerdere boek ‘The Politics of Love’ is een weerslag van meer dan 250 miniseries, persverslagen, Facebookdiscussies en uitgebreide interviews met beroemde makers zoals de Vader van het Syrische Drama, Haitham Haqqi, maar ook anderen, zoals Mamduh Adwan, Najib Nseir, Inas Haqqi en Colette Bahna. Een uitgebreide groep schrijvers, regisseurs en acteurs deelde verhalen van de oudere generatie die inzicht geven in de geschiedenis van het Syrische televisiedrama.

Regisseur Haitham Haqqi (brildragend) op de set van de Zijden Markt, Khan al-Harir

Storytelling
Het is geen wonder dat Syrisch televisiedrama zo levendig is. Damascus heeft een eeuwenoude traditie van verhalen vertellen waar de verteller, de hakawati, zijn publiek betovert en meevoert. Een van de oudste verhalenhuizen in Damascus, Nawfura, bestaat al sinds de 17e  eeuw. In de orale traditie is drama het belangrijkste ingrediënt. Joubin ziet drama niet alleen als visuele literatuur, maar richt zich ook op het kunstzinnige aspect ervan.

Ze legt uit: ‘In drama komen alle kunstvormen samen, dat maakt het zo krachtig. Dat de Syriërs hier meesters in zijn is geen toeval. In de jaren zestig werden politieke partijen verbannen, waardoor veel activisten voor de televisie gingen werken. Veel scenario’s en scripts worden dan ook geschreven door romanschrijvers, dichters en journalisten die geschiedenis omzetten in kunst. Los van de artistieke waarde van de miniseries zijn ze er niet alleen op gericht mensen te vermaken, maar juist ook om officiële verhaallijnen te ontmantelen. De dramaseries vormen een arena waarin postkoloniale Syrische cultuur en artistiek talent tot uitdrukking komen in een strijd om visies op het verleden, het heden en de toekomst van Syrië.’

De relatie tussen dramamakers en het autoritaire regime is volgens haar complex. ‘In tegenstelling tot films vallen televisieproducties niet onder directe staatscontrole. Toch zijn veel particuliere productiebedrijven, grotere en kleinere, via een achterdeur verbonden met de staat. Het is algemeen bekend dat de dramaseries geld witwassen van corrupte ambtenaren. Het regime kiest doelbewust mensen uit met een dubieuze status om op die manier macht over hen uit te oefenen. Insiders weten dat veel productiebedrijven na de Arabische Lente werden opgeheven omdat zij hun geld overboekten naar buitenlandse rekeningen.’

Meesters in framing
Mensen vragen zich af hoe het mogelijk is dat de familie Assad nog steeds aan de macht is. Joubin:  ‘Zij beheerst de kunst van framen door angst te creëren, en door middel van verdeel-en-heers. Deze tactiek houdt de Assads in het zadel. Het begon onder Hafez- al-Assad, in zijn hoedanigheid van ‘verhalenverteller’. De staat gebruikt cultuur om legitimiteit te verwerven. Hafez beweerde een culturele revolutie te steunen om zo het vertrouwen van de intellectuelen te winnen. Zijn zoon Bashar ontmoet regelmatig kunstenaars, dwingt vriendschappen af en is nog actiever op dit vlak dan zijn vader.’

Een goed voorbeeld van framing is het woord ‘opstand’, zegt ze. ‘Gedurende de afgelopen tien jaar heeft het regime het woord ‘opstand’ consequent genegeerd en vervangen door het meer neutrale woord ‘crisis’, azmeh. De meerjarige sketchkomedie Schijnwerper, Buq‘at Daw’, bespotte dit in de aflevering: ‘De historicus van de crisis’. In deze korte sketch zien we Nasser Adib, een historicus in een smetteloos wit pak tijdens een interview op televisie. Hij legt uit dat het zijn plicht is om de ‘crisis’ te verslaan. Later wordt hij keer op keer opgewacht en onder druk gezet door agenten van de geheime dienst maar ook door zakenvrouwen en -mannen. Ieder dringt hem haar of zijn perspectief op de ‘crisis’ op. Als kijker voel je de spanningsopbouw, de constante dreiging en angst voor mishandeling. Als metafoor voor de verschillende frames krijgt de historicus telkens mappen in verschillende kleuren overhandigd, in groen, rood of blauw. De historicus raakt uiteindelijk verlamd door angst. Hij kiest voor de vrijheid van het leven als straatventer,  verkoopt snoep en loopt op twee verschillende slippers.’

Buq‘at Daw’, Schijnwerper, Ramadan 2017 Aflevering: De historicus van de crisis (gespeeld door Ayman Rida).

Olifant in de kamer
Wat is de samenhang tussen dramamakers en het regime? Is dit de olifant in de kamer?

‘Het fascineert me hoe het mogelijk is dat veel productiebedrijven indirect geaffilieerd zijn met het regime en tegelijkertijd toch in staat zijn om zeer kritisch werk te maken. De staat geeft ruimte voor harde kritiek en politieke scherts. Tegelijkertijd creëert diezelfde staat een relatie met de makers door het verlenen van privileges die het fundament van het politieke systeem veiligstellen en ervoor zorgen dat niemand te rijk kan worden. Denk aan cadeaus zoals huizen, auto’s of kleinere diensten zoals militaire vrijstellingen of de kans om je kinderen in het buitenland te laten studeren. Degenen die openlijk kritiek durven te uiten worden vaak gezien als heimelijke aanhangers van de regering.

‘Het is niet alleen een kwestie van cadeaus en privileges, het komt vooral door de onvoorspelbare tactiek van verdeel-en-heers. Het verlenen van gunsten aan de een maar niet aan anderen om dan op een onverwacht moment toe te slaan en de rekening te vereffenen. Dit creëert strijd tussen kunstenaars onderling en dat is precies de bedoeling. Het systeem van netwerken, patronage en coöptatie druppelt door in alle lagen van de samenleving. Drama is een van de branches waaruit blijkt hoe de infiltratie van corruptie werkt. Het fenomeen corruptie is overigens vaak onderwerp van de miniseries. Hierin zie je acteurs die proberen te overleven in wereld vol morele verdorvenheid, ongelijkheid en privileges.’

De bekende, inmiddels overleden scenarioschrijver Mamduh Adwan bevestigt dit spanningsveld. Hij beklaagde zich erover dat ‘intellectuelen worden gedwongen om te onderhandelen tussen hun behoefte aan veiligheid en het verlangen naar creatieve rebellie. Alleen door het afzwakken van een werk vindt een kunstenaar zelfregulering binnen de bureaucratische conventies van het regime.’

Grijs – Ramadi
Hoe werkt de Syrische geest als het gaat om kleur bekennen?

‘De kleur grijs, ramadi, verwijst naar mensen die neutraal zijn en weigeren om een politiek standpunt in te nemen. Ook deze kleur, dit gegeven, wordt door dramamakers vastgelegd. Drama schenkt je een stuk van de maatschappij, een stuk cultuur. Syrisch drama kan je niet in een categorie plaatsen. Scenarioschrijvers gaan op een verschillende manier met de druk om. Er zijn er die nostalgisch werk maken om de realiteit te vergeten. Sommigen geven het standpunt van de oppositie weer terwijl anderen verhalen maken over liefde of het huwelijk, zonder politiek statement. Er zijn regisseurs die veel verder gaan in hun kritiek, die metaforen en symbolen gebruiken om dingen aan de kaak te stellen. Het is makkelijker om kritisch te zijn wanneer je scenario’s schrijft in het buitenland. Filmregisseur Inas Haqqi maakt bijvoorbeeld een internetshow: Under 35. Dit is het eerste ongecensureerde Syrische platform dat jonge mensen de kans geeft om zich te uiten buiten de Syrische landsgrenzen. We kunnen niet generaliseren. Soms lukt het ook kritische series in Syrië te filmen maar het kan niet worden ontkend dat het moeilijker is fondsen te werven voor series die politiek kritisch zijn.’

Rode lijn en fluisterstrategie
‘Dramaseries lenen zich bij uitstek voor het versturen van indirecte boodschappen. Tegelijk heeft het regime een onzichtbare rode lijn getrokken. Niemand weet precies wanneer iemand daarover heen stapt en plotsklaps  in de kerkers van het regime ‘verdwijnt’. Dit maakt dat er weinig politiek-culturele artikelen over Syrisch drama in de media verschijnen. Hierdoor beweren mediaspecialisten buiten Syrië dat dramamakers deel uitmaken van de ‘fluisterstrategie’.  Het regime fluistert, intellectuelen praten erover, enzovoort. De verhalen van dramamakers zijn er volgens deze duiders vooral op gericht om een dragelijke dialoog met het Assad-regime te bewerkstelligen.’

De Syriërs zijn zich bewust van hun eigen demonen. Dit biedt een opening in de diepte van hun ziel.

Joubin is het met deze uitleg fundamenteel oneens. ‘Makers zijn beschouwend en zijn de eersten om te praten over de continue strijd tegen medeplichtigheid. Ze erkennen deze verleidingen. Vanuit westerse optiek moeten we vermijden om drama in categorieën te plaatsen, aangezien  iedere maker een andere manier heeft om met de huidige realiteit om te gaan. Waarom zouden we generaliseren en de autonomie van deze intellectuelen ter discussie stellen in een poging het regime in diskrediet te brengen?’Joubin richt haar aandacht liever op de makers zelf.

Woorden als zwaarden
‘Het regime heeft altijd geprobeerd om verdeeldheid te zaaien tussen intellectuelen, ook door het narratief van angst voor machtsovername door fundamentalisten. De makers die in Syrië zijn achtergebleven laten hun politieke mening niet altijd blijken. Sommigen menen dat de ware revolutie in de kunst zit, zonder directe politieke deelname. Er zijn kunstenaars die zich nooit ergens over hebben uitgesproken, en toch worden ze vermist, terwijl anderen kritische miniseries kunnen maken. In hun ogen zijn woorden als zwaarden, een manier om de moorden, vernietiging, spionage, corruptie en hypocrisie van het regime aan de orde te stellen. Een goed voorbeeld is de miniserie Helawat Al Ruh (‘De schoonheid van de ziel’),  van regisseur Rafi Wahbi. Hierin legt hij de belangrijke slogan vast die het begin van de vreedzame opstanden tegen het regime inluidde, de slogan die de Syriërs de hele wereld in stuurden. Wahed, wahed, al Sh‘ab al Suri Wahed: Een, een, het Syrische volk is een.’

Ontluchting – tanfis
Er zijn mensen die beweren dat politiek-ritische series zijn toegestaan vanwege tanfis, ‘ontluchting’. Volgens Joubin komt dit idee uit de Syrische cultuur zelf en is het niet uitgevonden door westerse academici. ‘Er gebeurt niets in de Syrische cultuur zonder dat het op een of andere manier terugkomt in drama. Er zijn heel wat series die de draak steken met het idee van tanfis: een metafoor waarin het regime dramamakers toestaat om kritiek te leveren zodat de druk op het systeem afneemt en een revolutie wordt voorkomen. Dit frame is inmiddels achterhaald met de komst van de revolutie en de vrije mediakanalen.’

Pan-Arabisch
Joubin signaleert een pan-Arabische ontwikkeling waarin de Syrische makers voorop lopen.
‘Syrische scenarioschrijvers zijn vaak toonaangevend in de dramawereld in het Midden-Oosten. Dit komt omdat ze in veel gevallen zowel kunnen schrijven als acteren en regisseren. De pan-Arabische ontwikkeling ontstaat vaak door de Syrische inventiviteit en manifesteert zich bijvoorbeeld in nieuwe series waarin acteurs uit verschillende Arabische landen voorkomen en ieder in hun eigen dialect spreken in een denkbeeldige wereld. Syrische acteurs spelen seizoenen lang in populaire Egyptische producties. Ook is er een bloeiende samenwerking en coproductie tussen Libanese en Syrische makers. De Libanezen brengen het geld in en de Syriërs geven hun kennis door, de onderlinge competitie groeit en de Libanezen maken meer en meer eigen werk. De Syrische makers zijn beroemd om hun vermogen remedies voor maatschappelijke kwalen te vinden en weten die te vertalen in excellent drama. Tussen de regels door lezen is een kunst die iedere Syriër verstaat.’

Al Nadam (Spijt, 2016, geschreven door Hassan Sami Yusuf, regie door Laith Hajjo)

Toekomst
Hoe zullen mensen over twintig jaar terugkijken op deze tijd ?

‘Voor de opstanden werden huwelijks- en liefdesmetaforen gebruikt om indirect kritiek te leveren op het regime. De onderwerpen die nu aan de orde komen zijn complexer, vanuit meer perspectieven. Neem de rol van de vader: hij is niet alleen financieel en ethisch hoeder van de familie, en beschermer van de maagdelijkheid van zijn dochters, maar ook iemand die emotioneel aanwezig is. Makers hopen over twintig jaar een idee te krijgen wat er vanuit verschillende invalshoeken is gebeurd. Sommige schrijvers zijn gericht op het behoud van erfgoed en het creëren van een collectief geheugen voor de toekomst. De soapseries bieden een vorm van zelfreflectie en een netwerk dat Syriërs over de hele wereld bijeen brengt.

‘Ik heb geleerd dat de series voor elk wat wils bieden. Dit schept weer een levendige gemeenschap. In het westen wordt de Syrische cultuur te vaak gegeneraliseerd, alsof zij monolithisch is. ‘Alle vrouwen worden onderdrukt.’ Als je met een veroordelend frame kijkt, mis je veel. De Syriërs zijn zich bewust van hun eigen demonen. Dit biedt een opening in de diepte van hun ziel. Ze vragen zich constant af: Wie zijn we? Wat is onze erfenis? De overlevingsstrategie onder makers getuigt van een enorme creativiteit die  haar vorm vindt in bloeiende kunst.’

When the seed knows the soil: a Palestinian story about resilience and food

Several years ago, when visiting Dheisheh camp in Bethlehem as a translator for an international NGO, Vivien Sansour was served homemade spinach pies. The taste was very comforting and good, and Sansour was amazed to learn that the spinach had been home-grown in the unkind environment of the refugee camp. ‘How can something so delicious grow in a place with so much pain?’ she thought. It marked the beginning of Sansour’s investigation into ‘the food she came from’.

She discovered that at one time Palestinian farmers were producing food for the whole world, while at present they were often excluded from their land, not allowed to grow the seeds their families had used for centuries. In a way, Sansour connected with her own culture and heritage through these seeds. She collected varieties that were thousands of years old. She understood that those seeds thoroughly know the Palestinian soil. At a time and a place where farmers had become used to monocultures as well as limited access to their land and water resources as a result of the occupation, Sansour started collecting indigenous Palestinian seeds and founded the Palestinian Heirloom Seed Library. With this seed library she seeks to preserve and promote heritage and threatened seed varieties, traditional Palestinian farming practices, and the cultural stories and identities associated with them. Based in the village of Battir, a UNESCO World Heritage site outside Bethlehem, the seed library also serves as a space for collaboration with artists, poets, writers, and journalists to exhibit and promote their talents and work.

‘How can something so delicious grow in a place with so much pain?’

Working closely with farmers, Sansour has identified key seed varieties and food crops that are threatened with extinction and would provide the best opportunities to inspire local farmers and community members to actively preserve their bioculture and local landscape. The Palestinian Heirloom Seed Library is part of the global conversation on biocultural heritage. Its Traveling Kitchen is a mobile venue for social engagement in different Palestinian communities, promoting cultural preservation through food choices.

Resilience and love

Hanneke van Hintum discovered the world of food production and the immense challenges faced by farmers when she and Ruud Sies partnered with Koppert Biological Systems. Sies and Van Hintum developed Resilience Food Stories, a storytelling platform where they show the real people behind the global complexity of food production and give them a space to tell their stories, which are extraordinary, exciting, inspiring, instructive, moving, and funny.

Hanneke tells the story of the Romanian priest, whose wife asked him to get her some parsley from the supermarket. When he found himself in the supermarket with a plastic covered bunch of parsley that had traveled all the way from Italy to his village, he had a moment of epiphany: ‘I can grow this myself’, he thought. And so he did, and he grew much more. The village now produces its own food, free of chemicals and with lots of love. ‘At the theological institute, I learned that as a priest I should do good to people. Producing good food is the equivalent for me’ the priest-turned-farmer said.

Food production and agriculture do not always come with romantic stories. Food systems are political systems and, says Sansour, ‘we humans are a greedy species; we always want more.’ Massive production, be it organic or non-organic, usually means that fertile land is consumed by one crop, which kills the soil. Sansour: ‘Farmers used to be artists, working with the land, but now they are forced to follow the rules of food producers.’ Five companies in the world own 70% of the global seed market. And only seeds that are registered in the official catalogues can be put on the market. The registration process is costly and complicated. There are farmers with beautiful and healthy vegetables that cannot be sold in supermarkets, because the seeds are not officially registered.

‘Farmers used to be artists, working with the land, but now they are forced to follow the rules of food producers.’

The seeds are a key element in the stories. Van Hintum: ‘People are in awe of seeds. It is miraculous that old and forgotten seeds can grow into plants and food.’ And seeds need soil. If there is no land because it is occupied, used for buildings or solar energy ‘farms’, or when it is overtaken by huge monoculture production, people are excluded from producing their own food. In a way, growing your own food is a form of resistance. Sansour calls it agri-resistance, defying neo-liberal politics where everything is owned and has a price. ‘What is on our plates reflects our choices: what is it I am eating? How was it produced, how much water was used, and was anybody or anything hurt in the process?’

Both Sansour and Van Hintum agree that what the world needs is a food production system that is kinder to the planet. Their stories on the resilience food platform and the seeds in the seed library tell this message: the magic is in the seed; it gives us all we need.

For more on Vivien Sansour’s work, watch this short movie by Al Jazeera.

For resilience food stories from around the world, go to https://resiliencefoodstories.com/. After corona restrictions have been lifted, Van Hintum and her partner will travel to the Middle East and North-Africa to collect resilient food stories.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.