De giftige nasleep van het kalifaat

Zelfs in november is de zon meedogenloos heet in Noord-Irak. We leren er Hewan Omer kennen. Ze werkt als lokale manager van de Free Yezidi Foundation in het vluchtelingenkamp Khanke. Regelmatig moet ze in de schaduw bijkomen. Van de hitte, maar ook van opgehoopte frustratie. Ze loopt door het kamp waar 17.000 Jezidi’s al bijna zes jaar wonen – een van de vele kampen in de regio. Op 3 augustus 2014 veroverde IS het woongebied van de Jezidi’s in noordwest-Irak en richtte er een bloedbad aan. Vijftigduizend inwoners sloegen op de vlucht. Na al die jaren kunnen de meeste vluchtelingen nog steeds niet terug naar huis.

Het gebrek aan hulp zit Hewan erg dwars. ‘Het is nu zes jaar later, politici vergaderen erover, maar er gebeurt niets. Hoe lang zitten we hier nog vast? In de winter zijn er overstromingen, in de zomer is het verschroeiend heet, er zijn vaak branden en er is bijna geen werk. Deze tenten zijn niet gemaakt om jaren in te leven.’ De hopeloosheid blijkt ook uit toenemende zelfmoordcijfers.

Gevoegd bij al die ellende is de verbittering onder Jezidi’s over de lichte straffen die met name IS-vrouwen in Nederland tot nu toe hebben gekregen. Het is moeilijk om bewijs te verzamelen over wat de vrouwen precies hebben misdaan, en dus blijft de tenlastelegging vaak bepekt tot lidmaatschap van een terroristische organisatie. Dergelijke overwegingen zijn niet besteed aan Dalal Ghanim, een Jezidische farmaciestudente die met haar familie uit Irak naar Nederland vluchtte: ‘Twee jaar in een Nederlandse cel is een stuk comfortabeler dan zes jaar in een vluchtelingenkamp.’

Jezidi-kinderen in het kamp Khanke in noord-Irak. ©Orlastraz/Wikimedia

Appels en peren? Feit blijft dat de slachtoffers lijken te zijn ondergesneeuwd in het debat over de Nederlandse IS-vrouwen. En dat doet pijn. De Jezidi-gemeenschap voelt zich aan haar lot overgelaten. Het steekt dat IS-vrouwen terug kunnen naar Nederland als het ze lukt een consulaat in de regio te bereiken, terwijl de meeste Jezidi’s geen asiel krijgen. De situatie in Irak zou immers weer veilig zijn. Is dat ook echt zo? Het is maar hoe je het bekijkt, meent Dalal. ‘Op 2 augustus 2014 was de situatie ook veilig. Op 3 augustus werden duizenden mensen vermoord en ontvoerd. Dat kan zo weer gebeuren.’

De slachtoffers lijken te zijn ondergesneeuwd in het debat over de Nederlandse IS-vrouwen. En dat doet pijn.

Mensen denken volgens Dalal te gemakkelijk dat de wandaden jegens de Jezidi’s voorbije geschiedenis zijn. ‘Ze vergeten de gevolgen. In totaal hebben we het over een half miljoen vluchtelingen, die alles kwijt zijn. Er is een collectief trauma, en hulp blijft uit. De vrouwelijke Syriëgangers die wél terug kunnen krijgen na een relatief korte gevangenisstraf een normaal leven.’

Dalal heeft weinig begrip voor de kalifaatvrouwen die beweren dat ze niet hebben deelgenomen aan IS-wreedheden en daar soms niet eens weet van zouden hebben gehad. Weliswaar worden vooral mannen verantwoordelijk gehouden voor de gruwelen die namens het kalifaat werden gepleegd, maar vrouwen droegen hun steentje bij. Ze hielpen bij verkrachtingen, juichten mishandeling toe of maakten zich er zelf schuldig aan. Althans volgens getuigenissen van overlevenden en studies. ‘Ze zijn direct of indirect verantwoordelijk voor het faciliteren van de misdaden van IS,’ zegt Dalal. ‘Ik ken persoonlijk Jezidi’s die zijn ontvoerd en mishandeld door Europese uitreizigers. Naar getuigenissen wordt niet gevraagd.’

In Duitsland gebeurt dat wel, met onlangs het allereerste proces waarin een IS-man en zijn vrouw terechtstaan voor genocide en oorlogsmisdaden. Een Jezidi-vrouw die twee jaar door het stel werd gegijzeld, getuigt in de zaak.

‘Veel massagraven in de regio bevatten bewijsmateriaal’, zegt Amjad-Al Karaf, medeoprichter van een platform voor Jezidi’s, die in 2011 naar Nederland vluchtte. ‘Meer dan tachtig van die graven zijn in kaart gebracht, maar tot nu toe zijn er niet meer dan achttien geopend. We zijn bang dat bewijsmateriaal verdwijnt.’

Genoeg reden dus om passende berechting van Syriëgangers uiterst serieus te nemen. En het ontbreken van mogelijkheden daartoe in Nederland te zien als een zwaarwegend ethisch en juridisch bezwaar tegen repatriëring. Toch lijkt een kanttekening op zijn plaats. Misschien wel een hele reeks kanttekeningen.
Criminologe Marion van San, die onderzoek deed naar (de)radicalisering en daar een boek over schreef, verzet zich tegen het over één kam scheren van alle IS-vrouwen. ‘Het is geen homogene groep. Zijn ze allemaal medeplichtig? Absoluut. Veel IS-vrouwen die ik sprak hadden het vooral over zichzelf en niet over slachtoffers. Dat is tekenend. Maar ik weet niet op welke schaal ze betrokken zijn geweest bij de misdaden tegen Jezidi’s.’

De IS-vrouwen zaten volgens Van San veelal thuis. ‘Ik betwijfel of ze veel van het geweld met eigen ogen hebben gezien. Dat vertellen ze zelf. Maar ook als je het optreden van IS als beweging onder de loep neemt, blijkt dat vrouwen geen wapens kregen, behalve op het laatst. Je ziet hooguit een vrouw met een kalasjnikov op een foto, en dat was vooral propaganda. Voor IS lagen de taken van de vrouw thuis.’

‘Veel IS-vrouwen hadden het vooral over zichzelf en niet over slachtoffers. Dat is tekenend.’

Tom de Boer, die als advocaat optrad namens vrouwen die terugkeer naar Nederland eisten, zegt heel goed te begrijpen wat de Jezidi-gemeenschap dwars zit. ‘In het land waarnaar je bent gevlucht, wil je niet opnieuw oog in oog staan met iemand die het gedachtegoed aanhangt waaronder je zo hebt geleden. De vraag is echter of de vrouwen – die Nederlands zijn – het recht hebben terug te keren naar het land waarvan ze de nationaliteit bezitten? Ja, en dus zullen ze dat recht vroeg of laat opeisen.’

De Hoge Raad besliste niettemin anders: de Nederlandse regering hoeft zich niet in te spannen voor repatriëring. Dit arrest stuit De Boer vooral tegen de borst vanwege de kinderen van de vrouwen, die per definitie onschuldig zijn en in de kampen geen enkel perspectief hebben. ‘Elk ander Nederlands kind was allang terug geweest, maar het gevoel leeft in de samenleving dat zij hier niet horen.’

Dat de IS-vrouwen in Noord-Syrië in een penibele situatie verkeren, is door eigen verkiezing, stelt het Nederlandse kabinet. Bovendien vindt de regering het te gevaarlijk voor ambtenaren om de vrouwen en hun kinderen op te halen. Oorlogscorrespondent Hans Jaap Melissen, die de regio goed kent, bestrijdt dit: ‘De MIVD komt regelmatig langs om vrouwen te ondervragen. De Amerikanen zijn bovendien bereid te helpen bij repatriëring.’ Het Ministerie van Defensie wil niet op Melissens bewering reageren.

Het moet gezegd: bijna elk Europees land met Syriëgangers legt eenzelfde passiviteit aan de dag als Nederland. Uitzondering is het kleine Kosovo, misschien niet toevallig het enige Europese land met een in overgrote meerderheid islamitische bevolking. Anderhalf jaar geleden repatrieerde het met hulp van de Verenigde Staten ruim honderd IS-ers uit de Noord-Syrische kampen, vooral vrouwen en kinderen.

Zij, en strijders die eerder terugkeerden, werden onderworpen aan deradicaliseringsprogramma’s. Dat gebeurde bijvoorbeeld door het ‘Institute for Security, Integration and Deradicalization’. Opmerkelijk is dat het om een NGO van spijtoptanten gaat, dus om mannen die hun radicale verleden afzwoeren. Zoals mede-oprichter Arbër Vokrri (40), tegenwoordig arts, maar in zijn jonge jaren islamist.

Hij heeft begrip voor de angst om IS-ers terug te halen, zegt hij in een Zoom-gesprek vanuit de Kosovaarse hoofdstad Pristina. ‘Toch is repatriëring de beste optie. Terroristen vinden altijd de weg terug naar hun land als ze dat willen. Bovendien is het een morele plicht de kinderen te redden. Doe het anders uit eigenbelang: laat je het na, dan heb je de jihadi’s van morgen al gekweekt. Je verkleint het gevaar dat terugkeerders vertegenwoordigen door ze te deradicaliseren. Een voorwaarde is wel dat je daar veel tijd in stopt.’

©David Liuzzo

In Nederland bestaat de nodige scepsis rond de ‘deradicaliseringsindustrie’. De meeste Kosovaarse radicalen waren volgens Vokkri echter nog jong toen ze werden ‘gehersenspoeld door extremistische propaganda’. Dus zou je ze in principe weer kunnen deprogrammeren. ‘Hun kennis van religie is oppervlakkig. Waar ze vooral behoefte aan hebben is zingeving, een spiritueel houvast. Dat zocht ik zelf destijds ook. Probeer ze daarom niet met alle geweld van hun geloof af te brengen. Belangrijker is dat je ze het gevoel geeft van waarde te kunnen zijn voor een gemeenschap. Geef ze vooral ook iets te doen. En bedenk, ten slotte, dat deze investering zich kan terugverdienen: mensen die gederadicaliseerd zijn, willen heel graag ook anderen op het rechte pad terugbrengen.’

Skender Perteshi, expert van de Kosovaarse denktank KCSS (Kosovar Centre of Security Studies) zegt het clubje van Vokkri een warm hart toe te dragen (‘they’re friends’), maar heeft toch zijn bedenkingen. Religie speelt volgens hem wel een rol, maar geen hoofdrol bij deradicalisering. ‘Veel Syriëgangers kwamen uit criminele milieus en zijn voor hun recrutering individueel benaderd.’ Leveren ze bij terugkeer gevaar op? ‘Een klein percentage misschien, op de korte termijn. Uiteindelijk is niet terughalen gevaarlijker.’

Dan fronst hij zijn wenkbrauwen: ‘Laten we eerlijk zijn,’ zegt hij, ‘daarmee houden westerse regeringen zich toch helemaal niet bezig? Ze zijn gewoon bang dat terughalen stemmen kost. Hier in Kosovo zijn er nog zo veel méér problemen dat de kwestie lang niet zo’n heet hangijzer is.’

Beide Kosovaarse experts zijn het erover eens dat deradicalisering alleen kans van slagen heeft wanneer de eigen familie daarbij nauw wordt betrokken. Criminologe Van San onderschrijft deze visie, maar blijft somber over het effect van deradicalisering. ‘Je kunt er nog zoveel programma’s op loslaten, maar dat werkt niet als iemand zelf niet wil.’ Voor de kinderen is ze hoopvoller. ‘Met de juiste begeleiding krijgen ze hoogstwaarschijnlijk een vrij normaal leven.’

‘Laten we eerlijk zijn. Westerse regeringen zijn gewoon bang dat terughalen stemmen kost.’

Een ding lijkt vast te staan: in de Syrische kampen raken de vrouwen nooit uit de greep van IS, zelfs niet als ze dat werkelijk willen. In verband met haar onderzoek onderhoudt Van San contact met Belgische en Nederlandse kalifaatvrouwen. Een aantal kwam in Koerdische gevangenschap aanvankelijk redelijk gematigd over, maar doordat het uitzicht op terugkeer naar Nederland ontbreekt, verdampt vroeg of laat de motivatie om de beweging de rug toe te keren. ‘Ik wil mij niet meer aansluiten bij IS,’ zei een van hen tegen Van San, ‘maar in het kamp kan ik alleen zandhappen. Bij IS krijg ik tenminste brood.’

Y. Boechat (VOA/Wikimedia)

Het terughalen van de IS-vrouwen naar Nederland is dus ook in van Sans ogen uiteindelijk de minst slechte optie. ‘Ik kan niet uitsluiten dat ze een gevaar zullen vormen, maar hier kun je ze in ieder geval monitoren.’
Strafrechtadvocaat Tamara Buruma pleit eveneens voor repatriëring en berechting in Nederland. Waarom geen vervolging in Syrië en Irak zelf? Daaraan kleven ernstige bezwaren. De Syrische Koerden hebben de middelen niet, Irak is zeer kwistig met de doodstraf.

Bovendien, zo stelt Buruma, zal het verzamelen van bewijs overal moeilijk zijn. ‘Feit is,’ zo stelt ze, ‘dat vrouwen en onschuldige kinderen al langer dan drie jaar vastzitten zonder enige vorm van proces. De keus is dus niet tussen vervolging hier of vervolging daar, maar voor vervolging hier of geen enkele vorm van gerechtigheid. Niet voor de vrouwen, niet voor hun kinderen, en niet voor de Jezidi’s.’

Veel Jezidi’s hebben hun hoop gevestigd op een internationaal tribunaal, maar die is ijdel, meent Christophe Paulussen, senior onderzoeker bij het T.M.C. Asser Instituut (een kenniscentrum op het gebied van internationaal recht) en research fellow bij het International Centre for Counter-Terrorism – The Hague. ‘Dat kost allemaal tijd en geld, en er moet nú gehandeld worden. De kampen zijn lek, er verdwijnen steeds meer mensen onder de radar, een levensgevaarlijke situatie. Maak daarom gebruik van de middelen die je hebt: repatriëren en berechten.’

Dit is volgens Paulussen ook wat het OM en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid aanraden. ‘Maar de politieke wil ontbreekt. Politici zijn bang dat er een terreurdaad in Nederland wordt gepleegd onder hun bewindsperiode. Als ze er de komende jaren voor zorgen dat Nederland veilig is, zien ze hun taak als volbracht.’

Ter illustratie van de risico’s die een dergelijke kortzichtigheid met zich meebrengt haalt Paulussen een berucht voorbeeld aan uit een recent verleden: Camp Bucca in Irak, een gevangenis die de Amerikanen na hun invasie in 2003 hadden opgezet. Daaruit zijn de ISIS-netwerken voortgekomen. ‘Dus zeggen Amerikaanse experts nu: haal ze weg uit die kampen in Noord-Syrië, trek ze uit elkaar, je creëert een Bucca 2.0.’

Waarom een internationaal terrorismetribunaal geen haalbare kaart is? Dat zit hem al in de definitie van terrorisme: ‘Daarover is geen overeenstemming en dat is een enorm struikelblok,’ zegt Paulussen. Ook het Internationaal Strafhof, nota bene zetelend in Den Haag, biedt geen uitkomst. Syrië, bijvoorbeeld, is geen lid, en in dat geval is goedkeuring van de VN-Veiligheidsraad nodig. Die zal hoogstwaarschijnlijk uitblijven wegens een Russisch veto.

Is deelname van Syrië aan zo’n internationaal proces dan nodig? Paulussen meent van wel. Hij vindt het in ieder geval twijfelachtig om binnen de Syrische context alleen IS te berechten. ‘Dan laat je de misdaden van Assad buiten beschouwing, en die waren het talrijkst in de regio. Wanneer het uiteindelijke doel nationale verzoening is, kun je niet zo eenzijdig zijn.’

Waarom een internationaal terrorismetribunaal geen haalbare kaart is? Dat zit’m al in de definitie van terrorisme.

Volgens Tamara Buruma is het bovendien de vraag of de vrouwen om wie het gaat belangrijk genoeg zijn voor berechting door een internationaal tribunaal: ‘Dat richt zich enkel op grote vissen, zo leert de geschiedenis.’

Paulussen begrijpt dat de getraumatiseerde Jezidi’s zich niet kunnen neerleggen bij de lichte Nederlandse straffen. Hij signaleert echter een hoopgevende ontwikkeling: ‘Europese landen experimenteren gezamenlijk op het gebied van oorlogsrecht. Aanklagers keken in het verleden vaak alleen naar IS-lidmaatschap, want dat was de snelste en eenvoudigste manier om tot een veroordeling te komen. Sinds kort zie je in Europa dat het OM op grond van bepaald bewijs verschillende aanklachten formuleert. Een foto van een strijder die poseert bij een lijk toont niet alleen lidmaatschap van een terreurorganisatie aan, maar is ook een oorlogsmisdaad. Zo kun je de straf opkrikken.

Wellicht nog belangrijker is dat er door deze werkwijze steeds meer gekeken wordt naar specifieke daden en niet enkel naar algemene aanklachten. ‘Dat is ook voor de slachtoffers van belang, want die willen uiteindelijk weten wat er precies met hun naasten is gebeurd’, aldus Paulussen.’

Al enige tijd bestaat er een Europees netwerk van officieren van justitie dat zich bezighoudt met genocide, misdaden tegen de mensheid, en oorlogsmisdaden. Steeds intensiever onderzoekt dit ‘genocide network’ hoe aan terreurzaken andere aanklachten kunnen worden gekoppeld, waardoor een straf hoger uitvalt.
De slachtoffers van IS hoeven de hoop op passende berechting in Nederland dus niet op te geven. Mits Den Haag in beweging komt. Want anders valt er helemaal niets meer te berechten. Dat is de wrange conclusie.

De Libanese vallei die in opstand kwam, of: hoe milieuactivisten het corrupte gezag tartten

Van 2014 tot de zomer van 2020 speelde Paul Abi Rached een hoofdrol in een reeks van protesten tegen dammen, die culmineerden in een campagne tegen de bouw van de dam in de Bisri-vallei. Hoewel de dam door de overheid als oplossing voor de watertekorten in Beiroet werd gepresenteerd, zou hij volgens veel experts schadelijk zijn voor het milieu. Het project zou landbouwgrond, archeologische vindplaatsen en bestaansmiddelen van de lokale bevolking vernietigen en het risico op een aardbeving vergroten. Afgelopen februari deelde Paul tijdens een online evenement met het Green MENA Network zijn ervaringen met de ‘Save the Bisri Valley’ -campagne. Gepassioneerd zette hij uiteen hoe de campagne een succes werd.

Bisri-vallei

De Bisri-vallei is een mooie, brede en vruchtbare vallei in Zuid-Libanon. Hij bestaat voornamelijk uit weilanden, natuurlijke vegetatie, rivierland en dennenbossen. Op slechts één hectare (0,2%) van het hele gebied staan gebouwen, de rest is natuur. Veel trekvogels vinden hier een rustplaats. De Bisri-vallei heeft een rijke historie: hij lag op de oude handelsweg die Sidon met Damascus verbond, en die deel uitmaakte van de Zijderoute. De vallei ligt bezaaid met Romeinse ruïnes, ook vind je er de Mar Mousa-kerk en zo’n 75 andere archeologische bezienswaardigheden.

Water

Het idee voor een dam in Bisri Valley is niet nieuw: het Amerikaanse Bureau of Reclamation stelde het al in 1953 voor. Maar het werd pas menens toen het Libanese Ministerie van Energie en Water in 2010 een nieuwe nationale strategie voor water ontwikkelde. Die omvatte onder meer een dam in de Bisri-vallei, aan de Bisri-rivier tussen de Chouf- en Jezzine-regio’s, 395 meter boven de zeespiegel. De dam zou een opslagcapaciteit van 125 miljoen kubieke meter water hebben, de op een na grootste van het land. Doel van het project was om drinkwater te leveren aan de regio Groot-Beirut en om 11,2 MW aan waterkracht op te wekken.

Het Bisri-project was niet de enige dam die de Libanese regering had gepland. Eerder werd de lokale bevolking al opgeschrikt door allerlei activiteiten in het dorp Janneh, zoals boren en het omzagen van bomen. En er kwamen dammen in Balaa, in Hammana, Brissa en in Mseilha. Milieugroeperingen en lokale bewoners namen samen een reeks initiatieven met een gemeenschappelijke slogan: ‘Nee tegen willekeurige dammen’ (#NoDam #SaveLebanon). Paul legt uit: ’We hebben de ecologische en economische kosten van de dammen aan het licht gebracht. Wij milieuactivisten willen niet alleen mooie plekken beschermen, we geven ook ruchtbaarheid aan dit soort schadelijke projecten. Het punt is dat ze niet legaal zijn, aangezien er geen milieueffectstudies zijn uitgevoerd.’

Overheid en Wereldbank

In november 2015 kwam het parlement (dat zijn termijn onrechtmatig had verlengd in een periode dat Libanon geen president had, maar dat is een ander verhaal) bij elkaar om overeenstemming te bereiken over een ​​lening van de Wereldbank voor het Bisri-damproject. Omdat dit niet de eerste dam in Libanon was, was er tegen die tijd een wijdverspreid besef van de impact op de natuur en op de lokale bevolking. De campagnes tegen de Janneh-, Balaa-, Mseilha-projecten waren niet succesvol, maar kregen wel brede aandacht in de media en bij sociale media. ‘We namen een beslissing’, zegt Paul. ‘Alle mensen uit Janneh, Balaa, Bisri, Dannaiye en de aangrenzende regio’s kwamen samen om onze opties te bespreken. Na al deze mislukkingen lag er nu een plan voor een dam in Bisri. Wat moesten we doen?’

Paul Abi Rached met megafoon

In juli 2017 troffen de activisten voor het eerst werknemers van de Wereldbank in Libanon. Er  werd een videoconferentie belegd met Libanese experts en deskundigen van de Wereldbank. ‘We hebben niet alleen aan demonstraties en petities gedaan, snap je,’ zegt Paul. ‘We begonnen een dialoog. Over de vele redenen waarom de dam een ​​slecht idee was, zowel economisch als geologisch. We vroegen of ze alternatieve mogelijkheden hadden verkend. Dit alles hebben we  besproken met de experts van de Wereldbank.’  In augustus 2018 dienden de activisten een klacht in tegen de Wereldbank en in oktober 2018 kwam het inspectiepanel van de Wereldbank naar Libanon, maar dit leidde niet tot een wijziging van de plannen. Het project werd niet geannuleerd.

De druk op de activisten nam toe. Paul: ‘Toen besloten  wij, milieuactivisten, dat er een campagne moest komen buiten de milieubeweging. Een grotere campagne, waar ook oppositiepartijen, experts en andere belanghebbenden bij betrokken waren. Hier begon ‘Save the Bisri Valley’.’

Het spandoek van de campagne werd een bekend beeld dat bij veel protesten te zien was. Er werd een campagneliedje gecomponeerd en de groepen startten een petitie die in november 2018 door 140.000 mensen was ondertekend. Desondanks begonnen aannemers in februari 2019 met het opzetten van containers in de Bisri-vallei.

Flyer waarin alternatieven voor de dam worden beschreven

Gedurende 2019 waren er elke week demonstraties. Paul en zijn collega Roland Nassour werden uitgenodigd in Irak voor een bijeenkomst van milieugroeperingen vanuit de hele wereld, georganiseerd door mensen van de ‘Save the Tigris’ -campagne. De Bisri-campagne werd opgepakt door internationale media en door organisaties zoals International Rivers. Het droeg allemaal bij aan toenemende druk op de publieke opinie, het parlement en de Wereldbank. ‘Misschien’, zegt Paul, ‘maakte de Bisri-campagne de weg vrij voor de landelijke revolutie die begon in oktober 2019, toen grote menigten eisten dat politici zouden aftreden.’

Tegen 2020 begon de stemming eindelijk te veranderen bij de beleidsmakers en de financieringsinstellingen. Sommige politieke partijen gingen de Save the Bisri Valley campagne steunen. De Wereldbank verzocht de regering om de dialoog aan te gaan met het maatschappelijk middenveld en met de lokale bevolking van Bisri Valley. Maar de activisten wilden het ministerie van Water en Energie niet langer ontmoeten en de dialoog mislukte.

In juli gingen de demonstraties door. Toen op 4 augustus de haven van Beiroet voor een groot deel explodeerde, droeg dit bij aan de enorme woede van de Libanese burgers over het gebrek aan professionaliteit binnen de ministeries en de openbare instellingen. Als het leiderschap deze hoeveelheid chemicaliën niet zou kunnen beheren, hoe zou het dan de bouw van een dam kunnen controleren die honderdvijf miljoen kubieke meter water bevat en zich over een geologische breuklijn uitstrekt?

De Libanese diaspora in Amerika, Duitsland en Afrika steunde de campagnes en zette de Wereldbank onder druk om de financiering stop te zetten. De Groenen in het Duitse parlement hebben de Duitse regering gevraagd om geen Duits geld beschikbaar te stellen voor de financiering van de Bisri-dam via de Wereldbank.

Alle inspanningen wierpen uiteindelijk vruchten af. Op 5 september 2020 besloot de Wereldbank een definitief om de lening stop te zetten:

Beiroet, 5 september 2020 – De Wereldbank heeft vandaag de Libanese regering op de hoogte gebracht van haar besluit om de niet-uitbetaalde fondsen in het kader van het Water Supply Augmentation Project (Bisri Dam Project) te annuleren wegens niet-voltooiing van de taken die noodzakelijk zijn voordat er kan worden begonnen met de bouw van de Bisri-dam.

Het geannuleerde deel van de lening bedraagt 244 miljoen Amerikaanse dollar en de annulering is onmiddellijk van kracht.

(de volledige tekst van de verklaring is hier te vinden).

Wat maakt een campagne succesvol?

De ‘Save the Bisri Valley’ -campagne is een leerzaam voorbeeld van campagnevoeren tegen milieuonrechtvaardigheid. De campagne had de volgende belangrijke elementen:

Samenwerking:

De campagne was een gezamenlijke inspanning van lokale en nationale bewegingen en initiatieven. Lokale, nationale en internationale activisten slaagden erin één consistente boodschap uit te dragen, en dat was zeer effectief.

Multidisciplinaire en inclusieve aanpak:

De betrokkenheid van experts, specialisten en advocaten hielp bij het analyseren en bespreken van de zaak vanuit verschillende invalshoeken (ecologisch, economisch, geologisch, historisch, cultureel, legaal), bovendien in samenspraak met de lokale bevolking en mensen die al generaties lang in het gebied wonen en werken.

Multisectoriële activiteiten:

De campagne richtte zich tot de publieke opinie, parlementsleden, relevante ministeries, maar ook tot de (internationale) financieringsinstellingen en zelfs politieke partijen in Europese landen.

Geduld en timing:

De campagne werd ontwikkeld in een tijd waarin de milieubeweging zich erg gefrustreerd voelde nadat campagnes tegen andere damprojecten waren misluk. De campagneboodschap vond weerklank door de wijdverspreide woede onder Libanezen over corruptie en slecht leiderschap, wat bleek toen de volksrevolutie in oktober 2019 ontvlamde. Tegelijkertijd is het uiteindelijke succes ook te danken aan het geduld en de volharding van de activisten.

Materiaal:

Een vaste fotograaf maakte deel uit van de campagne en legde alle activiteiten vast. Er werden flyers, brochures en foto’s gedeeld waarin werd uitgelegd wat er op het spel stond, alternatieve oplossingen werden voorgesteld en er werd opgeroepen tot actie. Dit was belangrijk, als informatiebron om de boodschap van de Wereldbank (die uiteraard meer geld heeft te besteden aan PR en communicatie) tegen te gaan. De banner ‘Save the Bisri Valley’ werd gedragen bij elke protestactiviteit in het land, en werd een bekend beeld in de hoofden van mensen.

Gepassioneerde campagneleiders en veel vrijwilligers

Paul: ‘Ik moet de duizenden burgers bedanken die hebben geholpen het damproject te stoppen.’ Volgens hem waren vrouwen de speerpunt van de beweging. ‘Wij, de mannen, deden de verdediging, het waren de vrouwen die naar voren gingen om zich tegen dit project te verzetten.’

  Hier de volledige presentatie van Paul in het Arabisch

bekijken op ons YouTube-kanaal.

Van toeschouwer tot deelnemer aan de Syrische revolutie

In de lente van 2010 kondigde de Turkse regering een overeenkomst aan met de regeringen van Libanon, Jordanië en Syrië om een vrijhandelszone tussen deze landen tot stand te brengen. De regeling omvatte ook de afschaffing van de visumplicht voor burgers van deze landen die zich binnen het betreffende gebied verplaatsten. Al jaren was ik een frequent bezoeker van Syrië. Het land fascineerde me. In 2010 begon ik met de productie van Syrische meubels in Damascus voor de export naar Europa, naast een eigen zeep- en shampoomerk uit Aleppo en katoenproducten uit Homs.

De eerste container ging in november 2010 per schip naar Europa. Het was ook meteen de laatste lading. Met het uitbreken van de Syrische revolutie in maart 2011 was het, door de onmiddellijk daaropvolgende sancties van de EU, niet eens meer mogelijk om een spijker het land uit te krijgen. Mijn productiewerkplaats in de wijk Al-Qadam van Damascus, ten westen van het Palestijnse Yarmouk-kamp, werd 2012 met de laatste Scudraketten die het Syrische regime voorradig had bestookt en met de grond gelijk gemaakt.

Tijd om mij zorgen te maken over het verlies had ik niet, maar ik had mezelf wel voor de kop kunnen slaan dat ik zo naïef was geweest; ik schreef in 2009 nog een artikel met als kop “Daar waar Kain Abel vermoorde, is het best vredig”. Ik had als analist beter moeten weten; ‘Tribes with flags’– ‘Stammen met vlaggen’, zo voorspelde de bekende (in 2012 overleden) journalist Peter David de komende gebeurtenissen al in het themanummer van The Economist, ‘Waking from its sleep – A special report on the Arab world’. 2009, al twee jaar voor het uitbreken van de Arabische Lente sprak hij van een ‘fever under the surface’, een koorts onder de oppervlakte die ieder moment in een revolutie kon ontbranden.

Eerste ontmoeting met ISIS

Omdat ik 2011 al niet terug naar Syrië kon reizen, volgde ik het nieuws over Syrië dagelijks vanaf de zijlijn en zag dat Turkije al in april 2011 begon met het bouwen van vluchtelingenkampen in Islahiye, Karkamış en Nizip. Die weten al meer dan de rest van de wereld, dacht ik toen. Op dat moment waren er nog geen vluchtelingen die de grenzen overstaken, behalve een aantal van mijn vrienden en vroegere medewerkers die naar Libanon vluchtten.

In 2012 was dat wezenlijk anders. Om te weten te komen aan wat voor aan hulpgoederen behoefte was, ging ik in juli 2013 op verkenning in Noord-Syrië; vanuit Turkije naar Jarabulus, Manbij, Al-Bab en Aleppo. Ik zag honderden jihadisten uit Europa die vanuit Karkamiş de grens van Turkije naar Syrië overschreden om zich bij de een of andere rebellengroep aan te sluiten en had als Afghanistan-veteraan een soort Déjà vu. Ik zag gewapende, streng salafistische strijders met zware mitrailleurs op Toyota Pick-ups door de straten patrouilleren.

‘Dat is ISIS’, zo vertelde mij de (met een Kalasjnikov bewapende) chef-arts van het ziekenhuis van Manbij, ‘ad-daula al-islāmiyya fī l-ʿIrāq wa-š-Šām’. Ik zag kindsoldaten en ook de vertwijfeling van de lokale hongerende bevolking. Met de ‘dokter’ reed ik naar Aleppo en terug om medicamenten te halen. Van checkpoint naar checkpoint, waarvoor hij een hele stapel vlaggen in de auto had om steeds de juiste te kunnen laten zien. Als er granaten naast de auto ontploften, zette hij de radio wat harder en deed zijn raampje dicht.

In September 2013 was ik uitgenodigd om over mijn ervaringen te vertellen tijdens het symposium ‘Revolutions / Revo-coup-lutions? A Reassessment of the Arab Springs’ aan het Centre for the Advanced Study of the Arab World and the School of Arts, Languages and Cultures (Middle Eastern Studies) van de Universiteit van Manchester. Het was de bedoeling om naast de professoren van Manchester, Leeds, Cambridge en Oxford, ‘het stof van mijn schouders kloppend’ een bericht uit het veld te laten horen – zo hadden ze zich dat voorgesteld. Ik vertelde over ISIS; maar nog niemand had daarover gehoord. Een paar maanden kende de hele wereld de beweging.

Gejaagd door Al Qaida en ISIS

Omdat de meeste hulpwerkers niet naar Syrië durfden te reizen had ik al in 2013 een hulporganisatie speciaal voor Syrië opgericht, met het doel het beter te doen dan bestaande organisaties – later uiteraard de zelfde fouten makend, maar daar leerden we van. In datzelfde jaar begonnen we met het brengen van babyvoeding, levensmiddelen, en in de koude winter van 2013/2014 ook met warme maaltijden in Jarabulus die lokaal door vrouwenverenigingen werden gekookt voor 10´000 vluchtelingen in die plaats.

Bouw van schoollokalen in Gaziantep, Turkije

Daarna begonnen we met de productie van kinderboeken voor kampen met vluchtelingen en  ontheemden in Noord-Syrië, maar ook met de bouw van voorgefabriceerde schoollokalen tot en met projecten voor de wederopbouw van scholen; de restauratie van de landbouwschool in Atareb (provincie Aleppo), en scholen in Atareb and Bab as-Salaam (provincie Aleppo), Has, Sarmeen, Maaret an-Numan (provincie Idlib) en kinderspeelplaatsen.

Tussendoor leverden we pakketten met kleding en schoenen, direct vanuit de Turkse fabrieken. We deden niet aan kledinginzamelingen in Europa. ‘Die kinderen hebben in die modder laarzen nodig,’ zeiden mijn Europese collega’s. Maar wanneer vluchtelingenkinderen een innig verlangen uitten naar ballet- of sportschoenen, dan organiseerde ik die; duizenden. Ook kinderen in die situatie moeten hun dromen kunnen waarmaken.

Het hele team bestond buiten mij uit Syrische mannen en vrouwen en voordat ik het me echt realiseerde zat ik aan tafel met de Syrische oppositieregering in het zuid Turkse Gaziantep, die onder anderen ingenieurs naar ons toestuurde voor cursussen in projectmanagement of de nieuwste ontwerpprogramma’s van Autocad. Ik ontmoette ambassadeurs van Europese landen, en diplomaten die bezig waren met het opzetten van diverse hulpmiddelen zoals de Information Management Unit van de Assistance Coordination Unit en een Early Warning System voor de detectie van mazelen en polio, maar ook netwerken van dierenartsen in Syrië die ervoor zouden moeten zorgen dat de veestapel, de koeien, schapen en geiten zouden worden gevaccineerd om genoeg voedsel in Syrië zelf te kunnen blijven produceren. Het zelfde gold voor de landbouw. 2014 werd het te gevaarlijk om naar Syrië te reizen, maar we lieten (democratisch gekozen) functionarissen van de Local Administration Councils – de Lokale Bestuursraden uit Noord-Syrië naar Turkije komen om wensen en projecten te bespreken.

Verstrekking van warme maaltijden voor 10´000 vluchtelingen in Jarabulus in Noord-Syrië

In September 2014 kwam ik in het vizier van ISIS en de Al Qaida geaffilieerde Jabhat Al Nusra die via Twitter opriepen mij gevangen te nemen: “Jabhat Al Nusra has announced order to capture @Oscar Bergamin, expecting #IslamicState conducting more subtle Capturing operation”. Ik was daarvan niet bijzonder onder de indruk omdat ik sowieso uit veiligheidsredenen niet meer naar Syrië reisde, maar mijn omgeving en mijn team werd er toch wel nerveus van. Iedere vrijdag reden we met het team voor een picknick – zoals we vroeger in Damascus deden – naar de oever van de Eufraat aan de Syrische grens op zichtafstand van ISIS; soms kwamen er mortiergranaten onze kant op, maar alleen het dak van de pergola tegen de zon liep wat schade op.

Het ergste was dat grote donateurs – vooral de Amerikanen – zich terugtrokken van onze projecten: ‘Interactie met ISIS’ noemden ze dat; ik was een veiligheidsrisico voor de Amerikanen geworden zonder dat te willen. Ik kreeg waarschuwingen uit de VS via LinkedIn, ‘IS jihadists are distributing your picture to their followers. Are you still in Syria? The FBI has been alerted that they are after you. It would be best to leave’.

Nog lang niet voorbij

Hoewel Syriërs in de noordelijke provincie Idlib en in delen van de provincie Aleppo deze week het 10-jarig jubileum van de opstand van 2011 herdenken, blijft het een onontkoombare waarheid dat de sloop van het land nog lang niet voorbij is. Na een decennium van conflict dat werd geïnitieerd en gedreven door een volkomen meedogenloos regime en versterkt en diplomatiek beschermd door zijn Russische en Iraanse bondgenoten, is Syrië gebroken. Minstens een half miljoen doden, meer dan 100´000 worden nog steeds vermist en 12,5 miljoen – meer dan de helft van de bevolking – zijn intern en extern ontheemd.

Met een economie die verlamd is door jaren van totale oorlog en die geleid wordt door een diep corrupt regime en incompetente regering, leeft meer dan 90 procent van de Syriërs nu onder de armoedegrens. Een gemiddeld staatssalaris bedraagt slechts tien dollar. Meer dan de helft van de basisinfrastructuur van Syrië is vernietigd of onbruikbaar en wederopbouw blijft een verre fantasie. In het niet door het regime gecontroleerde noorden van Syrië heeft de Russische beperking van de toegang tot hulp de humanitaire crisis dramatisch verergerd. Een op de drie kinderen is nu ondervoed is en vertoont tekenen van groeiachterstand. Hoewel het hoogtepunt van de vijandelijkheden lijkt te zijn afgenomen, wordt Syrië nog steeds geteisterd door meerdere conflictgebieden – elk met verschillende krachten, aangedreven door hun eigen unieke lokale dynamiek. Gebieden die in 2018 werden heroverd door het Syrische regime, zoals het zuiden van het land, zijn nu het armst en gewelddadigst, zoals de meer dan 400 aanslagen in het gouvernement Daraa in 2020 onderstreepten.

Hoewel het kalifaat van ISIS in maart 2019 min of meer werd verslagen, is de groep nu bezig met een hergroepering in de uitgestrekte centrale woestijn van Syrië, waar de strijdkrachten van het regime hun onbekwaamheid en kwetsbaarheid hebben getoond. ISIS-aanvallen zijn daar sinds begin 2020 consequent in omvang, reikwijdte en kracht toegenomen. Hoewel de staakt-het-vurens grotendeels in het noordwesten en noordoosten standhouden, zijn beide regio’s kruitvaten, waar een enkele vonk snel verlammend geweld zou kunnen veroorzaken. En bovenal blijven Israëlische vliegtuigen het hoofd bieden aan een aanhoudende Iraanse campagne om hun militaire verworvenheden in Syrië om te zetten in een strategische bedreiging voor Israël.

Onverschilligheid, besluiteloosheid en tegenstrijdigheid

Deze feiten geven slechts een glimp van de ware omvang van vernietiging, chaos, geweld en menselijk lijden die een decennium van conflict in Syrië heeft geoogst. Zoals de speciale gezant van de Verenigde Naties Geir Pedersen op 15 maart verklaarde, lijdt het geen twijfel dat de internationale gemeenschap in Syrië resoluut heeft gefaald en het land en zijn bevolking heeft overgeleverd aan een mate van geweld en lijden dat in decennia niet is gezien.

In de beginjaren werd de westelijke reactie gedeeltelijk bepaald door onverschilligheid, besluiteloosheid en tegenstrijdigheid. Als er één diplomatieke lijn was die het meest werd herhaald over Syrië, dan was het dat ‘er geen militaire oplossing is voor de Syrische crisis’ Welnu, Syrië’s dictator Bashar al-Assad, de Russische president Wladimir Poetin en de in januari 2020 door de Amerikanen vermoorde Iraanse generaal Qassem Soleimani zagen dat duidelijk anders. Tien jaar conflict in Syrië hebben de dictators van de wereld en hun toekomstige opvolgers één simpele les geleerd: als je je ingraaft, de wateren vertroebelt en al het mogelijke gebruikt om de binnenlandse oppositie neer te slaan, zal de wereld je vrijwel zeker niet in de weg zitten. Dat het Syrische regime meer dan 340 aanvallen met chemische wapens heeft uitgevoerd en geen betekenisvolle gevolgen daarvoor heeft hoeven dragen, zal vrijwel zeker de komende jaren rimpeleffecten hebben. Dat Russische gevechtsvliegtuigen gebruik kunnen maken van ‘deconfliction coordinates’, de coördinaten die door gezondheidswerkers aan de VN zijn verstrekt, om ziekenhuizen voor de ogen van de hele wereld plat te leggen, is ronduit beschamend.

Assad geen overwinnaar

Hoewel hij een decennium van conflict heeft overleefd, kan Assad geen overwinnaar worden genoemd. In zijn meedogenloze zoektocht naar de overwinning heeft Assad gedaan wat hij van plan was: hij heeft het land platgebrand en zijn tegenstanders als ‘ziektekiemen’ behandeld. Door dit te doen, lijkt hij elke basis om te regeren definitief te hebben gesloopt. Gemeenschappen die zijn heerschappij jarenlang hebben gesteund, worden zich bewust van deze realiteit en spreken hun mening luider dan ooit tevoren uit. Door vier jaar Trump nam de Amerikaanse invloed af, maar de bondgenoten in Europa en partners bij de VN wachten steeds ongeduldiger op het ontwaken van de VS. Zoals speciaal VN-gezant Pedersen vorige week benadrukte, is er een nieuw multilateraal format nodig; ook Amerika moet aan tafel zitten, en hij is er absoluut van overtuigd  dat zonder vergaande diplomatieke investeringen, mislukking opnieuw gegarandeerd is.

2015 op de vlucht naar Europa

Terwijl ik 2015 in Europa was, besloot praktisch mijn hele team om tijdens de grote vluchtelingenstroom naar Europa mee te vluchten. Ik kon niemand tegenhouden en wilde dat ook niet. Ik kon alleen hopen dat ze goed en gezond zouden aankomen. Mijn schoonouders wonen nog in Damascus, samen met een schoonzus wiens man al in de eerste uren van de revolutie spoorloos is verdwenen; haar huis is geplunderd, ze zag haar meubels per toeval bij een officier van het regime in de huiskamer. Een zwager werd in 2019 op 25-jarige leeftijd doodgeschoten terwijl hij zaadgoed voor snelgroeiende groentes naar het belegerde Ghouta smokkelde. Andere schoonzussen en een zwager vluchtten in 2015 naar Duitsland. Net als miljoenen andere Syriërs zijn families uit elkaar getrokken en verdeeld over tal van landen; vele zullen hun familieleden waarschijnlijk nooit meer zien.

The little Lebanese valley that could: environmentalists taunting a corrupt system

From 2014 until the summer of 2020, Paul Abi Rached played a leading role in a series of protests against dams, that culminated in a campaign against the building of the dam in the Bisri Valley. Despite being advertised as the solution to Beirut’s water shortages, the dam would, according to many experts, be damaging to the environment. It would destroy agricultural land, archaeological remains, and livelihoods, and increase the risk of an earthquake. Last February, during an online event with the Green MENA Network, Paul passionately shared his experiences of the ‘Save the Bisri Valley’ campaign, and shared the secrets of its success.

Bisri Valley

The Bisri Valley is a beautiful, broad and fertile valley in Southern Lebanon. It consists mostly of meadows, natural vegetation, river lands and pine tree forests. Buildings just take one hectare (0.2%) of the whole area, the rest is left to nature. Many migrating birds find a resting place here. Bisri Valley also has historic significance, as it lied on the old trade road that connected Sidon with Damascus, and was part of the Silk Route, connecting it to the Mediterranean Sea. The valley is scattered with Roman ruins, the Mar Mousa church, and nearly 75 other archeological sites.

Water

The idea for a dam in Bisri Valley is not anything new: it was proposed as far back as in 1953 by the U.S. Bureau of Reclamation. But preparations only became serious when the Lebanese Ministry of Energy & Water developed a new national strategy for water in 2010. This included a dam in the Bisri Valley, to be located on the Bisri river between the Chouf and Jezzine areas, at 395m above sea level, and was forecast to have a storage capacity of 125 million cubic meters of water (the second largest in the country after Qaraoun’s 210 million cubic meters). The objective of the project was to supply drinking water to the Greater Beirut region, and to provide 11.2 MW of hydroelectric power.

The Bisri dam project was not the only dam the Lebanese government did plan. Locals’ attention was first raised when drilling and tree cutting suddenly started in Janneh village. The same thing happened when dams were constructed in Balaa, in Hammana, Brissa, and in Mseilha. Environmental groups and locals collaborated in a chain of initiatives using a common slogan: No to random dams (#NoDam #SaveLebanon). Paul explains emphatically: ’We showed the environmental and the economic costs of the dams. We environmentalists not only want to protect beautiful places, we also make a noise about this type of damaging projects. The point is that they are not legal, since no environmental impact studies have been carried out.’

Government and World Bank

In November 2015 the parliament (which had extended itself unlawfully, at a time when Lebanon was without president, but that is a different story) came together to agree on a World Bank loan for the Bisri dam project. As this was not the first dam in Lebanon, there was by that time wide spread popular awareness of the impact on nature and the local populace. The campaigns against the Janneh-, Balaa-, Mseilha-projects had been unsuccessful, but were broadly publicized in the media and social media. ‘We took a decision,’ says Paul, ‘all the people from Janneh, Balaa, Bisri, Dannaiye, and the neighboring regions, we came together to discuss our options. After all these failures, now there was a plan for a dam in Bisri. What should we do?”

Paul Abi Rached (met luidspreker)

In July 2017 the activists had a first meeting with the World Bank Lebanon staff, and they had a video conference involving Lebanese experts and experts from the World Bank. ‘We didn’t just do demonstrations, and petitions, you see. We started a dialogue. About the many reasons the dam was a bad idea, both economically and geologically. We asked if they had explored alternative possibilities. We discussed this all with the experts from the World Bank.” In August 2018 the activists filed a complaint against the World Bank, and the World Bank’s inspection panel came to Lebanon in October 2018. However, this did not lead to a change of plans. The project was not cancelled.

Pressure on the activists increased. ‘This was the time that we, environmentalists, decided there should be a campaign outside the environmental movement. A bigger campaign, that also included opposition parties, experts and other stakeholders. And this is where ‘Save the Bisri Valley’ began.’ The campaign’s signboard became a familiar image that was seen in many protests. There was a campaign song, and the groups started a petition that had gained 140,000 signatures by November 2018. Still, in February 2019, building contractors were setting up containers in Bisri Valley.

Flyer describing alternatives to the dam

Throughout 2019 there were demonstrations every single week, as continuous reminders of the injustice of the project. Paul and his colleague Roland Nassour were invited to Iraq for a gathering of environmental groups from around world, organised by people of the ‘Save the Tigris’ campaign. The Bisri campaign gained traction in international channels, organizations like International Rivers started to care for the Bisri case. It all added to the pressure on public opinion, on the parliament, and on the World Bank. ‘Perhaps,’ says Paul, ‘the Bisri campaign paved the ways for the nation-wide revolution that started in October 2019, when big crowds demanded that politicians stepped down.’

By 2020, finally, the mood started to shift among the policy makers and the funding institutions. Some of the political parties began to support the Save the Bisri Valley case. The World Bank requested again of the government to enter into dialogue with civil society, and with the locals of Bisri Valley. But the activist movements did not want to meet with the Ministry of Water & Energy any longer, and the dialogue failed. In July, the demonstrations continued. When on 4 August the big explosion in the Beirut harbour occurred, this added to the tremendous resentment of the Lebanese citizens about the absence of professionalism within the ministries and the public institutions. If the leadership could not control this quantity of nitrate, how could it control the building of a dam that held one hundred five million cubic meters of water and that straddled a fault line?

People of Lebanese descent in America, Germany and Africa supported the campaigns and pressured the World Bank to stop the funding. The Greens in the German parliament pressured the German government not to accept German money to be used for funding the Bisri dam via the World Bank. And it worked.

On September 5 2020, the World Bank took a final decision to stop the loan:

Beirut, September 5, 2020 – The World Bank today notified the Government of Lebanon (GOL) of its decision to cancel the undisbursed funds under the Water Supply Augmentation Project (Bisri Dam Project) due to non-completion of the tasks that are preconditions to the commencement of construction of the Bisri Dam.

The cancelled portion of the loan is US$244 million and the cancellation is effective immediately. Certain categories of expenditures related to fiduciary and environmental/social safeguards requirements will remain exempt from cancellation at this time.

(the full text of the statement can be found here).

What makes a campaign successful ?

The ‘Save the Bisri Valley’ campaign is a case in point when it comes to learning lessons about how to successfully campaign against environmental injustice. The campaign had the following important elements:

Cooperation:

The campaign was a collaborative effort of local and national movements and initiatives. The fact that both local, national and international activists managed to push one consistent message was very effective.

Multidisciplinary and inclusive approach:

The involvement of experts, specialists and lawyers helped to analyse and discuss the case from different angles (environmentally, economically, geologically, historically, culturally, legally), together with locals and people that have lived in the area for generations, worked the land and cared for the land.

Multisectoral activities:

The campaign addressed public opinion, MPs, relevant ministries, as well as the (international) funding institutions and even political parties in European countries.

Patience and Timing:

The campaign was developed during a time when the environmental movement felt very frustrated after objections against other dam projects had been unsuccessful. Its message resonated with wide-spread resentment about corruption and inadequate leadership among the Lebanese, as became clear when popular revolution sparked again in October 2019. At the same time, the eventual success is also due to the patience and persistence of the activists.

Material:

A photographer tookpart in the campaign and captured all activities. Flyers, brochures and pictures were shared explaining what was at stake, proposing alternative solutions, and calling for action. This was important, as a source of information countering the message sent out by the World Bank (that obviously has more money to spend on PR and communication). The banner ‘Save the Bisri Valley’ was carried at every protest activity in the country so it became a familiar image in people’s mind.

Passionate drivers and many volunteers

Paul: ‘I have to thank the thousands of citizens that helped stop the project.’ According to him, women spearheaded the movement. ‘We, the guys, were defending, and the women were pushing forward in opposing this project.’

You can watch Paul’s full presentation in Arabic on our youtube channel.

Het emiraat Koeweit دولة الكويت: The future is bright

Koeweit is een klein, soeverein, olierijk emiraat op het Arabisch Schiereiland in Azië aan de kust van de Perzische Golf, grenzend aan Saoedi-Arabië in het zuiden en Irak in het noorden. Het land is meer dan twee keer zo klein als Nederland. De hoofdstad van het opulente Koeweit is het gelijknamige Koeweit (-Stad). In het uiterste zuiden bevindt zich het landbouwgebied Al-Wafra.

Koeweit staat bekend om oliewinning en woestijnvlaktes. De economie is vrijwel geheel gebaseerd op oliewinning. Hierdoor wist Koeweit zich te ontwikkelen tot een ‘super affluent society’, een land met een zeer hoog welvaartsniveau. Andere belangrijke industrietakken zijn scheepsbouw en ontzilting. Verder is de financiële sector van groot belang. Temperaturen boven 50 graden Celsius zijn niet uitzonderlijk. Daardoor heeft het land een schaarse flora en fauna. In de zomerperiode kunnen zandstormen optreden, veroorzaakt door de Shamalwind. Koeweit is het enige land ter wereld zonder water in de grond, maar het bezit ruim een vijfde deel van ’s-werelds olievoorraad. In Koeweit worden geen belastingen geheven. Het land behoort tot de Arabische Liga en de Gulf Cooperation Council, de Samenwerkingsraad van Arabische Golfstaten.

Vanaf de achtste eeuw maakte Koeweit deel uit van het Abbasidenrijk. In de zestiende eeuw werd het onderdeel van het Ottomaanse Rijk en kreeg het steeds meer autonomie. In 1899 werd het een Brits protectoraat en het duurde tot 1961 voor Koeweit onafhankelijk werd. In die tijd was al bekend dat Koeweit door de ontdekking van olie een rijk land was. Door de toestroom van gastarbeiders steeg het bevolkingsaantal van enkele tienduizenden naar ongeveer vier miljoen.

Koeweit beschikt niet over spoorverbindingen en rivieren zijn er evenmin. Het wegennet is echter goed ontwikkeld. Gezien de omvang van het land en het feit dat er maar één stedelijke agglomeratie is, heeft het land een bijzonder groot snelwegennet van 525 kilometer. De hoofdstad Kuwait City heeft een radiale structuur met 7 ringwegen. Er loopt één snelweg naar Basra in Irak. Twee lopen naar Saudi-Arabië, respectievelijk naar Dhahran en Hafar. Langs de oostkust lopen twee snelwegen vanuit Kuwait City richting de Saudische grens, die halverwege samenkomen. Het grootste verkeersproject is de aanleg van de 34 kilometer lange Sheikh Jaber Al Ahmed Sabah Causeway over de Kuwait Bay. Een probleem voor het wegverkeer zijn de frequent voorkomende stof- en zandstormen.

Het aantal inwoners van Koeweit bedraagt ruim vier miljoen, waarvan het grootste deel in de agglomeratie Koeweit-Stad woont. Arabieren maken circa 57 procent van de bevolking van Koeweit uit. Veel gastarbeiders zijn afkomstig uit Pakistan, India, Bangladesh, Nepal en de Filipijnen. Meer dan 85% van de inwoners van Koeweit is moslim, overwegend soennitisch. Circa 10 procent christen, vooral gastarbeiders uit de Filipijnen. Deze mogen hun geloof belijden, maar evangeliseren is streng verboden. Voor de eigen inwoners is het officieel verboden over te gaan tot een andere godsdienst. In 2012 werd er een wetsvoorstel ingediend dat het verbiedt andere dan islamitische gebedshuizen te bouwen. Alcohol en homoseksualiteit zijn verboden. Blijkens een recente publicatie van Bloomberg Businessweek lijdt 88 procent van de bevolking aan obesitas.

De Kuwait Towers (de ‘Watertorens’) zijn de bekendste bezienswaardigheid in Koeweit en uitgegroeid tot het belangrijkste icoon van het land. De drie slanke torens ten oosten van Koeweit-Stad symboliseren de economische groei van het ooit zo slaperige emiraat.

De Liberation Tower is het op één na hoogste gebouw in Koeweit en staat symbool voor de bevrijding van Irak in 1991. Met zijn hoogte van 372 meter is de toren 40 meter hoger dan de Eiffeltoren in Parijs. De bouw begon al eind jaren tachtig, van wat toen nog The Kuwait Telecommunications Tower zou gaan heten. De inval van Irak in 1990 legde de bouwwerkzaamheden echter stil. Na de bevrijding werd de bouw hervat en in 1996 kon Koeweit de telecommunicatietoren in gebruik nemen. Op een hoogte van 150 meter bevindt zich een ronddraaiend observatieplatform en een restaurant. De Liberation Tower heeft 18 liften, die tot snelste ter wereld behoren.

Koeweit-Stad beschikt over veel luxueuze shopping malls. Het prijsniveau in de alom aanwezige vestigingen van supermarktketens Carrefour, Gulfmart, Géant en LuLu Hypemarché ligt fors hoger dan in Nederland.

Ondanks de fabelachtige rijkdom van Koeweit ogen sommige delen van de hoofdstedelijke agglomeratie als Bombay. Investeringen in infrastructuur zijn te lang uitgebleven.

De Golfoorlog

Gedurende en na de Irak-Iranoorlog, die duurde van 1980 tot 1988, waren er conflicten gerezen tussen Irak en Koeweit. Irak had zware schulden aan Koeweit en andere landen vanwege de financiering van de oorlog. Ook betichtte Irak Koeweit ervan dat het de grens tussen de twee staten geschonden had, militaire installaties had gebouwd en oliebronnen had aangeboord aan de Iraakse zijde van de grens. De Koeweiti’s produceerden te veel olie (40 procent meer dan het door de OPEC voor Koeweit vastgestelde quotum) waardoor de prijs daalde en Irak inkomsten misliep.

Toen onderhandelingen tussen de beide staten op niets uitliepen, viel Irak op 2 augustus 1990 Koeweit binnen. Het Koeweitse leger kon slechts enkele uren symbolisch weerstand bieden. De aanval werd internationaal veroordeeld. Economische sancties tegen Irak volgden snel. De Amerikaanse president George H.W. Bush stuurde troepen naar Saoedi-Arabië, wat vanaf januari 1991 leidde tot een grondoorlog van een Amerikaanse coalitie om Koeweit te bevrijden. Operatie Desert Storm zou het grootste luchtoffensief uit de geschiedenis worden en het grootste grondoffensief sinds de Tweede Wereldoorlog.

De toekomst: New Kuwayt

Het tijdperk van fossiele brandstoffen, waaraan Koeweit zijn fabelachtige rijkdommen dankt, nadert over enkele decennia zijn einde. Het land heeft veel ambitieuze plannen voor de toekomst, welke tot uiting komen in de visie New Kuwait. Die is erop gericht om Koeweit tegen 2035 regionaal en internationaal te hebben getransformeerd tot een financieel- en handelsknooppunt dat aantrekkelijker is voor investeerders. Nu nog is het golfstaatje economisch voornamelijk afhankelijk van olieproductie, maar andere sectoren, zoals landbouw, worden steeds belangrijker. Net als andere Golfstaten richt Koeweit zich op de Water-Energy-Food nexus, het complexe netwerk aan connecties tussen water, energie en voedsel. De agenda van Koeweit blijft onverminderd ambitieus en de toekomst ziet er uit goed uit.

Een humaniserend archief: de Palestine Cinema movie database

‘Een treurig stuk geschiedenis dat nog altijd wordt voortgezet, bezien in klassenverhoudingen.’ Zo omschrijft de website van het Nederlands filmfestival enigszins drukkend de documentaire ‘De Palestijnen’ van Johan van der Keuken uit 1975. Het was zeer waarschijnlijk de eerste film die het Nederlandse publiek te zien kreeg over het volk dat moest wijken voor de in die dagen nog vrijwel unaniem bewierookte staat Israël.

En wat kreeg dat Nederlandse publiek te zien? Oude mannen, het hoofd omwikkeld door een keffiyeh, die in het schemerduister van hun armoedige woningen op toonloze wijze verhaalden hoe zij ooit van huis en haard werden verdreven.

Vrouwen weeklagend tussen het puin van hun zojuist door de Israëlische luchtmacht vernietigde huis in een vluchtelingenkamp in Libanon, waar de documentaire werd geschoten. Onverschrokken fedayien  (‘zij die zich opofferen’) die vanuit zuid-Libanon Israëlische posities bestookten.

Kortom: veel ellende, veel heroïek, inmiddels al te vertrouwd, met daartussen vrijwel niets anders dan verantwoorde traktaten over de diepe maatschappelijke ongelijkheid tussen de door ‘rechtse’ christenen gedomineerde Libanese elite enerzijds en de ‘linkse’ moslims en Palestijnen anderzijds. Aangenaam voor wie al was bekeerd, en ook goed opgenomen en integer gedocumenteerd, maar het valt toch te betwijfelen of de film veel nieuwe bekeerlingen wierf, omdat de neutrale kijker weinig te weten kwam over wie die Palestijnen nu werkelijk waren.

Indringend portret, gesneden uit de documentaire 'De Palestijnen' van Johan van der Keuken (1975)

Nemen we een sprong van veertig jaar in de tijd en belanden we, zondag 8 maart 2015, op het Arab Women’s Festival in Den Haag, dat een dag had ingeruimd voor Palestijnse films. De programmeurs, de Cinema Palestina Werkgroep, kozen niet voor een geijkte politieke invalshoek, maar voor, onder andere … science fiction! En wel in de vorm van Nation Estate, een korte film van de Palestijnse Larissa Sansour waarin Palestina als futuristische wolkenkrabber wordt voorgesteld, met op elke verdieping een complete Palestijnse stad. We volgen een zwangere vrouw op haar bevreemdende tocht tot aan de bovenste verdieping van het hemelhoog reikende mythische bouwsel, waar ze uiteindelijk wordt getrakteerd op een panorama van Jeruzalem, terwijl ze haar buik voorzichtig vasthoudt.

De film is al na negen minuten afgelopen, maar de symboliek is even oorspronkelijk als ontroerend als wonderschoon.

Het is tekenend voor de ontwikkeling, in vorm en thematiek, van de cinematografie met betrekking tot Palestina sinds ‘De Palestijnen’ van Johan van der Keuken. Het is of in de tussenliggende periode de humaniteit van die Palestijnen is ontdekt. Of ze als een herkenbare groep mensen met herkenbare eigenschappen en verlangens zijn komen bovendrijven.

De twee overige films op die Palestijnse filmdag getuigen daar ook van. In het diverse malen bekroonde Three times divorced van de vrouwelijke regisseur Ibtisam Mara’ana volgen we een vrouw uit Gaza die wordt uitgehuwelijkt aan een Palestijn met het Israelische staatsburgerschap. Als hij haar verstoot, staat zij met lege handen: haar kinderen en haar bezit zijn van haar afgenomen, zelfs een staatsburgerschap heeft ze niet. Ze laat het er niet bij zitten, gaat het gevecht aan bij de rechtbank om haar oude leven terug te krijgen.

De film is eerder een sociaal dan een politiek drama maar laat toch pijnlijk zien wat het kan betekenen om een Palestijnse vrouw te zijn.

Het wat conventionelere ‘Le fils de l’autre’ tenslotte, gaat over een verwisseling van twee jongens op jonge leeftijd. Als adolescent komt de joods-Israelische jongen erachter dat hij eigenlijk Palestijn is en vice versa. Een killer scenario natuurlijk, maar niet zonder verdiensten, ook al is het ver afgedreven van het strenge maar ook wat kale ethos van vluchtelingen en fedayien.

In tegenstelling tot de organisatoren van de Palestijnse Filmdag in Hilversum, die tot en met 2016 vijf jaarlijkse edities beleefde, zou de Cinema Palestina Werkgroep nooit meer tot filmvertoningen komen. De organisatie van die ene dag in Den Haag was voor twee mensen al te uitputtend gebleken. Dit betekende niet dat de activiteiten tot stilstand kwamen. Achter de schermen werd gewerkt aan een duurzaam en waardevol project dat al in 2013 van start was gegaan: het archiveren op een eenvoudig excel-bestand van zo veel mogelijk films over en uit Palestina.

Wat initiatiefneemster Margot Heijnsbroek voor ogen stond? Het stimuleren van de vertoning van Palestijnse films, en wel in breedste zin. Waarbij het nadrukkelijk de bedoeling was om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Dus geen preken voor eigen parochie met louter materiaal in de geest van Johan van der Keuken, maar films die meer herkenbaarheid boden.

‘Film is een medium dat zich bij uitstek leent voor het populariseren van moeilijke thema’s,’ zegt ze. En dus bevat het archief veel films die geen strikt politieke lading hebben, maar de Palestijnen in al hun menselijkheid tonen. ‘Als je laat zien dat Palestijnen gewone mensen zijn,’- even kan Heijnsbroek een schaterlach niet onderdrukken – ‘maak je het voor Nederlanders makkelijker zich met hen te identificeren. Met films kun je ook illustreren wat onderdrukking met mensen doet in het dagelijks leven. Aanbod genoeg: de cinematografie van en over Palestijnen was aanvankelijk heel activistisch, maar vanaf de jaren tachtig zie je steeds meer films die aandacht besteden aan het gewone Palestijnse leven tegen de achtergrond van het verzet.’

Heijnsbroek vulde het bestand aan met wat zij op basis van speurtochten op het internet en het volgen van filmfestivals aan nieuwe titels vond, en stuurde een en ander naar omroepen en festivals als Movies that Matter en het Internationaal Filmfestival Rotterdam.

Dat had weinig resultaat. ‘Met name grote filmfestivals, die hun eigen netwerken hebben, zaten niet op mij te wachten. Ik kwam er niet tussen.’

Uiteindelijk besloot ze het bestand, dat tot dan alleen op de site van het Nederlands Palestina Komité en die van haar en haar man Frans Brons te zien was, te laten ombouwen tot een aantrekkelijke website. Zo ontstond in september The Palestine Cinema movie database, een onberispelijk vormgegeven, voor iedereen toegankelijke Engelstalige website, compleet met nieuwsrubriek en een uitgebreide About us, en met om en nabij de 1050 titels: documentaires (de hoofdmoot), speelfilms, zowel kort als avondvullend.

Elke titel gaat vergezeld van een vignet met de naam van de regisseur, de duur van de film, het jaar van uitkomen, een samenvatting van de inhoud, en een link naar een trailer en soms zelfs naar de hele film.

De zoekfunctie, die in het Excel-bestand natuurlijk uiterst beperkt was, kent nu veel meer opties: van simpel trefwoord, tot titel, tot samenvatting, tot naam van de regisseur, tot land.

Is dat land dan niet altijd Palestina? Nee, het gaat immers niet zozeer om films uit Palestina, maar over Palestina, en dus zijn lang niet alle regisseurs Palestijns – denk aan Johan van der Keuken, wiens ‘De Palestijnen’ uiteraard niet ontbreekt. Opvallend is het vrij grote aandeel Joods-Israëlische regisseurs. Hun werk gaat niet in alle gevallen direct over Palestijnen, maar over zaken die hen wel zeer sterk raken, zoals het geruchtmakende The Lab van Yotam Feldman, over hoe de Strook van Gaza en de Westelijke Jordaanoever als testgebied zijn gaan dienen voor wat de Israëlische wapenindustrie allemaal aan gruwelijke innovaties biedt. Of The Gatekeepers, een documentaire over de Israëlische binnenlandse inlichtingendienst Shin Bet, vanuit het perspectief van zes voormalige hoofden. Het feit dat ze er niet meer werken geeft ze de ruimte openhartig te zijn, en dat leidt tot een aantal grimmige bekentenissen.

De benadering is, zoals gezegd, breed: elke film die iets verduidelijkt over de situatie van de Palestijnen komt in aanmerking voor selectie. Maar er zijn natuurlijk grenzen. ‘We zijn niet neutraal, dat mag duidelijk zijn,’ zegt Margot Heijnsboek. ‘We nemen geen films op waarin Israël als slachtoffer van het conflict wordt afgeschilderd, omdat dit volgens ons een valse voorstelling van zaken is.’

Margot Heijnsbroek en Frans Brons

Echtgenoot Frans Brons plaatst een kanttekening: ‘Wat niet betekent dat er geen Israëlische slachtoffers zijn. Dus kan een documentaire over family circles, waarin familieleden van zowel Palestijnse als Israëlische slachtoffers van het conflict samenkomen, wél.’

Het is soms lastig om precies af te bakenen wat wel en geen plekje verdient in de database. Een film over kolonisten in Hebron, die simpelweg laat zien hoe ze zijn, is zinvol, en misschien ook wel veilig, omdat het gaat om mensen met zulke extreme opvattingen dat ze zeer waarschijnlijk niet op veel sympathie kunnen rekenen buiten hun eigen kring.

De documentaire Censored Voices, waarin een groep kibbutzim onder leiding van de beroemde auteur Amos Oz een aantal soldaten een week na de junioorlog ondervraagt is misschien op het randje, omdat de Israëlische invalshoek hier wel heel dominant is. Hoe dan ook gaat het niet uitsluitend om het Palestijnse perspectief, maar soms ook om het Israëlische en zelfs Britse perspectief, want ook BBC-beelden uit de jaren dertig hebben informatieve waarde, en ontbreken dus niet.

Weet de database al meer aandacht te genereren dan het excel-bestand? Het is misschien nog te vroeg om dat vast te stellen, maar de site wordt redelijk goed bezocht. Er is in ieder geval sprake van meer dynamiek. Ongetwijfeld zullen regisseurs en producenten happiger zijn op vermelding in een mooi vormgegeven database dan op een kaal excelletje, en dus is er kans op organische groei. Al was het maar omdat het Palestijnse filmwezen zowel op facilitair als artistiek gebied in de lift lijkt te zitten.

Het mandaatgebied Palestina kon in de eerste helft van de vorige eeuw bogen op een opmerkelijk rijk bioscoopaanbod, maar in de Palestijnse bezette gebieden was er jarenlang amper gelegenheid naar de film te gaan. Een door een idealistische Duitser in Jenin gebouwde bioscoop kwam door allerlei lokale strubbelingen en wrijvingen nooit echt van de grond en werd eind 2016 gesloopt. Het Al-Assi theater in Nabloes, dat in de jaren vijftig zijn deuren opende, moest sluiten tijdens de Eerste Intifada (1987-1993), kwam daarna weer tot leven, maar ging gedurende de Tweede Intifada (2000-ca. 2005) definitief dicht. Drie jaar geleden ging het gebouw tegen de grond. In Ramallah, de officieuze hoofdstad van de Westelijke Jordaanoever, vertoonde alleen het Al-Kasabah-theater lange tijd films. Maar zes jaar geleden ging de Palestine Tower Cinemas open, de eerste Palestijnse multiplex met zes zalen, surround sound en 3D, en schoot het filmaanbod daarmee in één keer omhoog.

Cinema Jenin, dat geen lang leven was beschoren

Op artistiek gebied is er ook veel vooruitgang geboekt. Larissa Sansour, regisseur van het eerder genoemde, futuristische Nation Estate, trok ook de aandacht met het heel raadselachtige maar visueel adembenemende In the future they ate from the finest porcelain. Er is Hany Abu-Assad, de Nederlands-Palestijnse regisseur wiens Paradise Now – over twee Palestijnse jongens die een zelfmoordaanslag in Israël voorbereiden – in 2006 voor een Oscar werd genomineerd. Er is Elia Suleiman, wiens innovatieve en door ironische humor gekenmerkte oeuvre ruim een kwart eeuw omspant en hem een aantal prijzen heeft opgeleverd.

De Palestijnse cinema is, met andere woorden, divers in zijn genres, gelaagd in zijn thematiek, en de laatste jaren zelfs niet gespeend van zelfspot, zoals blijkt uit het tragikomische The Wanted 18, dat het waargebeurde verhaal vertelt van een Palestijns dorp dat achttien melkkoeien koopt, die vervolgens door de Israëlische autoriteiten tot staatsgevaarlijk worden bestempeld.

Helaas ligt de Nederlandse publieke opinie nog steeds niet erg wakker van de Palestijnen. ‘Maar de sympathie voor de Palestijnse zaak is toch wel duidelijk toegenomen,’ zegt Margot Heijnsbroek. ‘Je merkt het aan het feit dat er meer Palestijnse films worden vertoond dan vroeger. En die films kunnen dan weer tot meer nóg meer sympathie  leiden.’

Dat riekt naar een win-win-situatie waarin de Palestine Cinema movie database voorbestemd is een belangrijke rol te spelen.

Ga nu dus naar: www.palestinecinema.com

Hulp bij het up-to-date houden van de database is welkom. Belangstelling? Meld u zich dan aan via het contactformulier op de website.

Dit artikel verscheen eerder in Soemoed, jaargang 48, nummer 6. 

Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah, een ‘deelnemende waarnemer’ in Egypte, Nubië en Arabië (2)

Jarenlang had Johann Ludwig Burckhardt zijn expeditie in opdracht van de African Association in Londen gepland en voorbereid –  eerst in Londen en Cambridge, later in het Midden-Oosten en Afrika. Hij reisde tussen 1809 en 1817 naar Syrië, de Hidjaz, de Levant en Egypte. Als ‘deelnemende waarnemer’ en geleerde reiziger studeerde hij Arabisch, verzamelde hij manuscripten, ontdekte en beschreef hij antiquiteiten en oude vindplaatsen, en hield hij een reisdagboek bij met gedetailleerde etnografische, culturele, antiquarische, geografische, economische, politieke en wetenschappelijke observaties.

Zijn gepubliceerde reisverslagen en brieven, maar ook talrijke handgeschreven legaten geven een beeld van zijn persoonlijkheid, zijn contacten en zijn werk. En dat werk is zo veelzijdig, het onderzoek dat hij verrichte zo alomvattend, dat het ruim een eeuw lang niet zou worden overtroffen. De aantekeningen van Burckhardt zijn nog steeds verplichte leeskost voor iedereen die een uitgebreide studie wil maken van bijvoorbeeld de geschiedenis van Saudi-Arabië.

Robinson Crusoe in het Arabisch vertaald

Eigenlijk was het niet de carrière die hij zich in zijn ouderlijke huis in Bazel en later aan de universiteiten in Göttingen en Leipzig had voorgesteld. De omwentelingen in Europa na de Franse revolutie waren een streep door de rekening geweest voor de jonge, in een rijke koopmansfamilie opgegroeide Burckhardt.  Hij was voorbestemd het handelshuis van zijn vader in Bazel over te nemen, maar Europa verkeerde de greep van Napoleon.

Het lukte Burckhardt echter om de door Frankrijk opgelegde continentale barrière te trotseren en Engeland te bereiken, waar hij een baan in diplomatieke dienst van Groot Brittannië dacht te kunnen krijgen (toentertijd niet ongebruikelijk). Maar in Londen zat niemand op Burckhardt te wachten. Hij verviel in bittere armoede – wat blijkt uit zijn brieven naar Bazel (Briefe an die Eltern) – tot hij hoorde van een onderzoeksopdracht voor de British Association for the Discovery of the Interior Parts of Africa – kort: de African Association.

De opdracht luidde: verkenning van de handelsweg tussen Cairo en Timboektoe. Daarvoor zou hij zich bij de zogenaamde Fessan-Karavaan moeten aansluiten, die goederen van Egypte naar Centraal Afrika vervoerde. Burckhardt  kende overigens een voorganger: de Duitser Friedrich Konrad Hornemann, die in 1797 met dezelfde opdracht vanuit Egypte was vertrokken, maar van wie sinds zijn laatste brief van 5 April 1800 niets meer was vernomen.

Pas zo’n twintig jaar later zou Burckhardt te weten komen wat Hornemann waarschijnlijk was overkomen: hij zou bijna de benedenloop van de Niger hebben bereikt, maar daar aan dysenterie zijn gestorven.

In Cambridge bezocht Burckhardt lezingen over astronomie, chemie, mineralogie, en plantenleer, maar ook verwierf hij basiskennis in medicijnen om zichzelf te kunnen behandelen als hij iets opliep. In 1808 benutte hij de hittegolf in Engeland (met temperaturen van meer dan 35 graden) om zich tijdens lange wandeltochten op het klimaat in het Midden-Oosten voor te bereiden, en sliep hij op harde vloeren. Uiteraard blokte hij ook op het Arabisch, dat hij na zijn aankomst in Aleppo in Syrië drie jaar lang verfijnde, naast het bestuderen van de Koran en de Soenna van de profeet Mohammed. Hij vertaalde Daniel Defoe’s Robinson Crusoe zelfs in het Arabisch.

Natuurlijk had Burckhardt een accent, maar dat kon hij verklaren door zich voor een Indische koopman uit te geven. Uit de brieven naar Bazel blijkt dat hij één keer bewijzen moest dat hij ook Indisch sprak en toen in het Zwitserduits (Schwyzertütsch) wat absoluut onverstaanbare zinnen sprak. Zijn interesse voor het Arabisch ging veel verder dan het leren van de taal: in zijn tijd in Syrië begon hij waardevolle handschriften te kopen en uiteindelijk bedroeg zijn verzameling rond 300 banden die hij per testament aan de universiteit van Cambridge vermaakte.

Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah (Foto ter beschikking gesteld door het historische museum Bazel)

Onderzoek naar de wortels van de ‘westerse civilisatie’

Zoals in deel 1 al vermeld, was archeologie niet alleen een moderne wetenschap, maar ook een koloniale discipline, geleid door buitenlanders die hun aanwezigheid rechtvaardigden met ‘onderzoek naar de wortels van de westerse civilisatie’. In de tijd van Burckhardt waren de enige aanknopingspunten voor Midden-Oostenstudies nog steeds de Bijbel en oude Griekse of Romeinse teksten. De uitgever van Burckhardts notities, John Murray, merkte in 1822 op: ‘De nieuwe informatie van Burckhardt bevat veel feiten met betrekking tot de geografie en natuurlijke historie, die wellicht nuttig zijn bij het volgen van de Bijbelse route van de Israëlieten van Egypte naar Syrië’.

Zo ontdekte Burckhardt dat de enige plaatsen in de Sinaï waar manna van de tamariskboom wordt geoogst, precies overeenkomen met dat deel van de ‘woestijn van Sin’ (ten zuidoosten van Gaza), waar Mozes zijn volgelingen de zoete substantie die ze ’s morgens hadden verzameld liet meenemen, zodat die hen tijdens hun lange omzwervingen als brood kon dienen. Dat was het voedsel dat God volgens de Hebreeuwse Bijbel aan de Israëlieten gaf toen Mozes hen door de Sinaïwoestijn leidde naar het beloofde Land. Het verhaal staat overigens ook in de Koran.

De Wilderness of Sin was ook de plaats waar de Engelsen Thomas Edward Lawrence (Lawrence van Arabië) en Leonhard Wooley in 1915 begonnen met archeologische opgravingen in opdracht van de Palestine Exploration Fund. De eigenlijke opdracht was echter om dit gedeelte van de woestijn in kaart te brengen teneinde de Britse invasie van Jeruzalem voor te bereiden. Burckhardt was daar al honderd jaar eerder, met een soortgelijke opdracht.

Palestina, Egypte, Nubië, Mekka

Na drie jaar in Syrië was Burckhardt klaar voor het eigenlijke doel van zijn reis: De weg van Cairo naar Timboektoe. Vanaf Damascus reisde hij via Gaza naar Cairo, waarbij hij ongebruikelijke routes nam (waardoor hij de stad Petra herontdekte). Op doorreis in Palestina legde hij even aan in Nazareth, waar hij de beroemde Engelse reizigster Lady Hester Stanhope ontmoette, een opmerkelijke vrouw – bekend als “The desert Queen’ (waar nog geen Netflix-drama van is verschenen) – die een uitstekend netwerk had in Syrië, Arabië en Egypte en over wie intussen meerdere boeken zijn geschreven.

In Cairo aangekomen moest Burckhardt concluderen dat de handelskaravaan van Fessan al een aantal jaren niet was verschenen vanwege een epidemie in centraal Afrika. Om niet zinloos te wachten, besloot hij  – met toestemming van de African Association – een reis naar Nubië te maken (Travels in Nubia, in 1819 uitgegeven). Tijdens deze reis in het diepe zuiden van Egypte ontdekte hij de Tempel van Aboe Simbel van farao Ramses II uit de 13de eeuw v.Chr.

In de lente van 1814 ondernam Burckhardt een nieuwe reis. Doel was deze keer een pelgrimstocht naar Mekka. Hij nam de route van Nubië over de Rode Zee naar Djedda. Van daar ging hij als pelgrim naar Mekka, waar hij drie maanden bleef en uiterst precieze notities maakte. In deze tijd ontstond een tweedelige monografie over de Wahabieten, Notes on the Bedouins and Wahabys, Collected During His Travels in the East dat in 1831 werd uitgegeven.

Het leven van de bedoeïenen en de geloofsrichting van de Wahabieten interesseerden hem bijzonder. Zo’n alomvattend onderzoek als het zijne is daarna meer dan honderd jaar niet meer gepleegd. De aantekeningen van Burckhardt zijn nog altijd onmisbaar leesvoer voor wie zich uitgebreid in de geschiedenis van Saoedi-Arabië wil verdiepen.

Burckhardts tweedelige monografie over bedoeïenen den de Wahabieten

Ook toen Lawrence van Arabië in 1916 – dus honderd jaar later – de bedoeïenen van de Hidjaz tot een opstand tegen de Osmanen kon bewegen, was Burckhardts werk nog steeds een van de weinige aanknopingspunten.

In Mekka nam hij deel aan alle rituelen, maar bleef hij een ‘deelnemende waarnemer’ die alles nauwkeurig noteerde en ook schetsen maakte van de belangrijkste gebouwen van de stad. Hij stelde zich op de hoogte van aankomende karavanen, hun routes en aankomsttijden.

Hadj-oorkonde Sjeikh Ibrahim (Universiteitsbibliotheek Bazel)

Burckhardt was nu een ‘Hadji’ – een eretitel voor wie de pelgrimstocht naar Mekka heeft volbracht. De Hadj is één van de vijf zuilen van de Islam, en dus verplicht voor alle gezonde, volwassen moslims die over voldoende geld beschikken – wat rond 1814 voor maar heel weinig moslims gold. Toch waren er tijdens Burckhardts Hadj rond 70.000 pelgrims in Mekka. De Hadj-oorkonde ‘voor Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah’ wordt bewaard in de universiteitsbibliotheek van Bazel.

Arabische spreuken en wijsheden

Na de Hadj wilde Burckhardt ook Medina bezoeken, waar het graf van de Profeet Mohammed ligt. Omdat de Sherif van Mekka, Mohamed Ali, een veldtocht tegen de Wahabieten plande moest hij nog een extra maand in Mekka blijven. Daarna pas sloot hij zich aan bij een karavaan naar Medina.

Onderweg probeerden enkele pelgrims uit Maleisië melk te kopen bij bedoeïenen, wat deze weigerden. Burckhardt, die ook al een boek over Arabische spreuken en idiomen had geschreven (Arabic Proverbs, or the manners and customs of the modern Egyptians), wist dat het onder bedoeïenen als schandelijk gold om melk te verkopen, dus ruilde hij zijn meegenomen beschuit in tegen de geitenmelk.

Burckhardts schets van de gebouwen in Mekka

In Medina werd Burckhardt erg ziek. Pas in 1815, nog steeds zwak, reisde hij per schip naar Ras Mohammed in het uiterste zuiden van de Sinaï, waar hij via Sharm El Sjeikh de weg over land naar Cairo nam. Omdat daar en in Suez de pest was uitgebroken, verbleef hij nog een tijd in de oase Tur buiten Cairo.

Op 24 juni 1815 keerde hij na anderhalf jaar terug naar Cairo. Aldaar liet de Karavaan naar Timboektoe weer op zich wachten, en dus maakte Burckhardt nog meerdere reizen, door de Sinaï maar ook naar Alexandrië, waar hij hoopte dat de zeelucht hem goed zou doen.

In het huis van de Britse Consul ontmoette hij er Ernest Missett, de lijfarts van Lady Hester Stanhope. In diens aanwezigheid uitte hij zich zeer kritisch over het excentrieke gedrag van de Britse edelvrouw, die zich in Saïda (Syrië/Libanon) als lokale heerser opwierp. Dit zorgde ervoor dat Lady Hester Stanhope bij de African Association een lastercampagne tegen Burckhardt begon. De leden van de Association gingen daar niet op in omdat Burckhardt in de jaren ervoor zijn integriteit had bewezen.

In februari 1816 deelde hij de African Association mee dat de Karavaan van Fessan nog steeds niet in Cairo was aangekomen, en ging hij daarom op nieuwe reizen door de Sinaï naar de Golf van Aqaba, maar ook naar het Katharinaklooster. Hij beklom de Mozesberg waar Mozes de Tien geboden van God zou hebben ontvangen. Op het kloosterterrein bevindt zich ook een moskee uit 1106 die het klooster tegen moslims moest beschermen. De moskee wordt echter niet gebruikt; de mihrab (gebedsnis die de gebedsrichting aangeeft) is namelijk niet naar Mekka gericht.

Dood in Cairo

Terug in Cairo in 1817 werd Burckhardt weer ziek. Op 15 oktober liet hij de beroemde Britse reiziger en diplomaat Henry Salt naar zijn huis komen om instructies over zijn erfenis te geven. Nog dezelfde nacht stierf hij en de volgende dag werd de geleerde, Hadj, en sjeik Ibrahim op de begraafplaats Bab el Nasr volgens de islamitische ritus begraven. En zijn graf is daar nog steeds.

Burckhardts reisbeschrijvingen werden in het Duits vertaald omdat ze belangrijke informatie over ‘Bijbelse Geografie’ bevatten. Voor cartografen was het werk ook uiterst interessant. De Nederlandse officier Charles William Meredith van der Velde (1818-1898) schreef herhaaldelijk dat Burckhardts reisberichten essentieel waren voor het in kaart brengen van Palestina.

Burckhardt werd in Europa vooral bekend door de herontdekking van Petra en Aboe Simbel. In 1991 kreeg hij postuum een onderscheiding toegekend door Koningin Nur Al-Hussein van Jordanië die door de Burckhardt- stichting in Bazel in ontvangst werd genomen en in de  permanente tentoonstelling in het ouderlijke huis van Burckhardt in Bazel, het Haus zum Kirschgarten, nog steeds te zien is. De opdracht van de African Association –  verkenning van handelswegen van Cairo naar Timboektoe – kon Burckhardt nooit uitvoeren (dertig jaar later ontdekten de Britten uit dat de handelsweg van Cairo naar Timboektoe compleet ongeschikt was); maar zijn beschrijvingen over Syrië, het Libanongebergte, Palestina, de Sinaï, Arabië en Nubië zijn zo waardevol dat ze nog vele mensen zullen bezighouden.

Onafhankelijkheidsmedaille postuum toegekend aan Burckhardt door het Koningshuis van Jordanië

Vooral tegenwoordig vragen velen zich af of Burckhardt daadwerkelijk moslim was geworden of dat dit een deel van zijn dekmantel was. Alleen in recente beschrijvingen wordt betwijfeld dat hij het islamitische geloof oprecht had omhelsd. Zo ook in de documentaire over Burckhardt van de Duitse Zender ZDF (Terra X). In brieven naar Bazel schreef hij echter dat hij na beëindiging van zijn missie naar Loden wilde terugkeren omdat ‘ze daar zeker een goede baan voor mij hebben’. In 1816 was dit in ieder geval geen thema. Het interesseerde in Londen maar ook in Bazel niemand welke God Burckhardt aanbad. Dat is de laatste twintig jaar pas een halszaak geworden.

Lees hier deel 1.

Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah, een ‘deelnemende waarnemer’ in Syrië en Libanon (1)

‘Ik verliet Aleppo in de middag; na een half uur kwam ik aan in het miserabele dorpje Sheikh Anszary, waar ik afscheid nam van mijn waardevolle vrienden, de heren Barker en Van Masseyk, de Engelse en Nederlandse Consul in eredienst van hun landen. Ik passeerde twee grote waterreservoirs genaamd Djob Mehawad en Djob Emballat en bereikte na ongeveer twee uur de karavanserai Khan Touman bij het plaatsje met dezelfde naam, gelegen aan de Koeyk – Aleppo-rivier. De karavanserai is in slechte staat; de Pasha’s denken er niet meer aan om openbare gebouwen te repareren.’

Zo begint het bericht van Johann Ludwig Burckhardt over zijn reis van februari tot en met maart 1812 aan zijn superieuren in Londen, dat pas meer dan tien jaar later in gedrukte vorm zal verschijnen als het hoofdstuk Journal of a Tour from Aleppo to Damascus, through the Valley of the Orontes and Mount Libanus in het werk Travels in Syria and the Holy Land (1822).

Een ontdekker tegen wil en dank

Dat Burckhardts vrienden John Barker en Jan van Masseyk buiten de stad Aleppo afscheid nemen heeft een reden. Burckhardts missie is uiterst geheim en ook duur. De British Association for the Discovery of the Interior Parts of Africa (African Association), stond onder leiding van Sir Joseph Banks, de voorzitter van de Engelse Royal Society. (Banks maakte naam tijdens de natuurhistorische expeditie in 1766 naar Newfoundland en Labrador en hij nam deel aan de eerste grote reis van kapitein James Cook (1768–1771). De African Association betaalde deze onderneming en had veel geld in de jongeman geïnvesteerd.

In 1812 was Burckhardt al drie jaar in Aleppo om zich voor te bereiden op zijn eigenlijke taak: voor de Engelsen de route van Caïro naar Timboektoe onderzoeken en van daaruit naar de monding van de Niger. Al zijn voorgangers waren bij dezelfde missie om het leven gekomen: door ziekte of moord. Burckhardt had Banks ervan kunnen overtuigen dat het doel alleen bereikt kon worden door een perfecte dekmantel  aan te nemen, de taal en gebruiken onberispelijk te beheersen en zelfs het geloof – de islam – te internaliseren. Zo nam Burckhardt – na zich een jaar lang aan de Universiteit Cambridge te hebben voorbereid – al bij zijn aankomst in 1809 op Malta de naam Ibrahim Ibn Abdallah aan.

Tijdens zijn voorbereidingstijd in Syrië, Arabië en Egypte, werd hij een ontdekker tegen wil en dank. De ontdekkingen van Petra en Abu Simbel waren een welkome ‘bijvangst’. Nadat Napoleon met zijn expeditieleger tussen 1798 en 1801 Egypte bezette maakte hij ook een einde aan de Britse suprematie in de Middellandse Zee en zorgde hij kort voor een dominante rol van Frankrijk in de Levantijnse handel.

Napoleon had voor zijn Egyptische expeditie ook een deskundigengroep van bijna tweehonderd wetenschappers, ingenieurs, kunstenaars meegenomen. Hij legde het fundament voor een tijdperk waarin archeologie niet alleen een moderne wetenschap werd, maar ook een koloniale discipline, geleid door buitenlanders die hun aanwezigheid rechtvaardigden met ‘onderzoek naar de wortels van de westerse civilisatie’.

Burckhardt was niet alleen geïnteresseerd in ruïnes maar ook in oude Griekse inscripties op gebouwen. Zo ontdekte hij Bostra (Buṣra ash-Sham) in het zuidwesten van Syrië, de antieke stad Phaena waarvan de precieze ligging lange tijd onbekend was, maar die in de Romeinse Provincie Arabia Petraea lag.

Kaart uit 1851 van Syrië en Libanon door de illustrator Henry Warren (1794-1879)

Tegelijkertijd onderzochten de koloniale machten hoe ze ‘de ander’ konden controleren en beheersen en hoe de verschillende bevolkingsgroepen te identificeren waren. Dat was wat Burckhardt deed in opdracht van de African Association. De tijd van het ‘oriëntalisme’ brak aan: een term die later zou worden gebruikt ter aanduiding van de dominante westerse opvatting van de Oriënt, oftewel het Oosten in culturele zin, zoals die ontstaan is in de tweede helft van de negentiende eeuw (Edward Said); de tijd van de mondiale kolonisatie door de grote westerse mogendheden die in de jaren na Burckhardts reizen op gang zou komen. De Engelsen veroverden Egypte in 1882.

Europa in revolutionaire tijden als verbindend element

Hoewel Burckhardt het afscheid – voor altijd – van John Barker, Jan van Masseyk  heel nuchter en emotieloos beschrijft, moet hij met na drie jaar een hechte vriendschap met hen hebben ontwikkeld. Burckhardt was zelfs peetoom van de in 1811 geboren zoon van de Barkers. Eén ding is zeker: ze deelden een haat jegens Napoleon waarover Burckhardt vaak aan zijn ouders (‘Briefe an die Eltern’) in Bazel schreef.

Het Europa van toen was niet minder chaotisch en gevaarlijk dan het Midden-Oosten van vandaag. Het Holland van Van Masseyk was al 1795 door Franse troepen bezet en de eerste Bataafse republiek werd al in 1806 door  Napoleon opgeheven en veranderd in het Koninkrijk Holland, dat zou worden bestuurd door Napoleons broer Lodewijk-Napoleon. Het Koninkrijk Holland moest in 1810 op zijn beurt plaats maken voor een rechtstreekse annexatie door Frankrijk.

Burckhardts thuisstad Basel werd in 1797 in de ‘dochterrepubliek’ (Helvetische republiek) ingelijfd bij het revolutionaire Frankrijk. Zijn vader – een rijke koopman – moest als antirevolutionair vluchten en de jonge 15-jarige Johann Ludwig kon alleen nog maar studeren in het Pruisische Neuchâtel. Later werd hij naar de universiteiten Leipzig en Göttingen in de nog niet door Napoleon bezette gebieden gestuurd. Hij heeft zijn familie nooit meer gezien, maar bleef ermee corresponderen.

Over de in Izmir geboren Engelse diplomaat en botanicus John Barker is veel bekend; hij hielp de katoen- en zijdecultuur in Syrië verbeteren en introduceerde ook vaccinatie in het Midden-Oosten. Dat gebeurde tijdens een uitbraak van cholera in het noorden van Syrië. Burckhardt noemt – net als de Duitse reiziger Ulrich Jasper Seetzen (1767–1811) – de Hollandse consuls Nicolas en Jan van Masseyk. Over hen is in de archieven bijna niets te vinden. In het Nationaal Archief wordt de naam Van Masseyk in Aleppo tweemaal genoemd (een deel van de archieven uit Aleppo die later naar Beiroet zijn overgebracht zijn helaas bij een brand verwoest). Daarbij gaat het om een corruptiesschandaal waarover men kan nalezen dat ‘Van Masseyk werd vervangen door een Venetiaanse gezant‘ .(Generale Index op de Registers der Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, waar deze een ‘missive’ behandelen van de Directeuren van den Levantschen Handel).

Waarschijnlijk gaat het om Nicolas van Masseyk, de vader van consul Jan van Masseyk – de posities van consul werden vaak van vader op zoon doorgegeven.

Jan van Masseyk was door Napoleons broer Lodewijk Napoleon ontslagen, maar zat natuurlijk nog gewoon op zijn post in Aleppo. Hij zette de handel voort en kende Nederland waarschijnlijk nauwelijks.

Het embargo van het Franse Keizerrijk tegen Groot Brittannië – waartoe al onder het Franse Directoraat in 1796 was besloten – bracht de drie Europeanen in Aleppo samen. Dat John Barker een tijdje moest onderduiken bij de Druzen in het Libanese gebergte vanwege een Osmaans-Britse oorlog (1807-1809) zorgde ervoor dat Burckhardt later uiterst gedetailleerde analyses kon maken die bekend kwamen te staan als On the Political Division of Syria, and the recent Changes in the Government of Aleppo.

Dat klinkt al bijna als een titel uit het jaar 2020. Daardoor werd Burckhardt nog steeds genoemd in Britse militaire handboeken die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Britse inlichtingendienst waren opgesteld. Zijn rapporten bevatten details over de organisatie en stammengebruiken, oorlogsvoering, huwelijksrecht, het fokken van paarden en kamelen, religie en poëzie, de prijzen van levensmiddelen en handelswaren – en dat alles levendig ingekleurd door anekdotes.

Aleppo-Sarmeen-Idlib-Hama-Tripoli-Jbeil-Goutha-Damascus

Na zijn afscheid van Barker en Van Masseyck en zijn vertrek uit het ‘het miserabele dorpje Sheikh Anszary’ op 14 februari 1812 buiten de stad Aleppo, reisde Burckhardt als Ibrahim Ibn Abdallah naar Sarmeen en vandaar naar Idlib via Djissr Shogher (Dschisr asch-Schughur) over de weg naar Ladiqiya (Latakia) via Djebel Rieha (Djebel Zawiye) door het dal van de rivier Orontes naar Hama en vandaar naar Tripoli/Trablus. Daar verbleef hij tien dagen (‘very pleasantly’) om vervolgens via Jbail (Byblos) naar Damascus te reizen.

‘Ik passeerde Djebel Harissa’ richting de Bekaa-vallei, (waar hij al eerder was) via Djob Djennein, en Ghouta naar Damascus, waar hij op 22 maart 1812 aankwam. Onderweg schrijft hij over de stad Hosn (Al-Husn): Als Syrië ooit weer het theater van Europese oorlogsvoering wordt, zal dit kasteel een belangrijke positie zijn; in zijn buurt eindigt de Libanus en beginnen de bergen van Noord-Syrië; het is daarom noodzakelijk de communicatie van de oostelijke vlaktes naar de kust veilig te stellen’. Hij zou daarmee meer dan gelijk krijgen.

Het kasteel waarover hij spreekt is de middeleeuwse kruisvaardersburcht ‘Krak des Chevaliers’, vandaag de dag UNESCO-werelderfgoed, dat inderdaad door de Fransen in 1920 in beslag werd genomen, lang een van de grootste Syrische toeristenattracties was en in de recente oorlog in Syrië bekend werd door de Battle of Hosn (2014). Het doel van het Syrische leger was om de aanvoerroutes van de rebellen voor rekruten en wapens uit Libanon te onderbreken.

Het 'Krak des chevaliers, Foto Wikimedia/Xvlun

Burckhardt voorspelt de ‘Civil war in Syria’

Burckhardts reis voerde door het Libanongebergte, de heuvels tussen de oostkust van de Middellandse Zee en de bergketen met de beroemde ceders. Dit gebied, de Chouf, is eeuwenlang het thuisland geweest van de de Druzen, een bevolkingsgroep met een geheime esoterische leer. Sinds de tijd van de Verlichting hadden westerse reizigers veel belangstelling voor geheime religies. Op John Barkers aanbeveling was Burckhardt enkele dagen te gast bij emir Bashir Shihabs (Chehab) in zijn paleis in Beit ed-Din. Daar ontmoette hij ook het hoofd van de rivaliserende Druzen, sjeik Bahir Gunbalat (Joumblatt).

Burckhardt kon de explosiviteit van het conflict tussen Druzen en de Maronieten en andere Christenen niet in detail voorzien. Zijn diepgaande analyse van sociaal gevoelige situaties stelde hem echter wel in staat brandgevaarlijke politieke standpunten in zeer korte tijd correct te beoordelen. Zijn beschrijving van Druzische gebruiken en levenswijzen en zijn analyse van de rivaliteit tussen de twee belangrijkste autoriteiten van het Libanongebergte zijn ook vandaag de dag nog nuttig om de voortdurende spanningen tussen Druzen en Maronieten (resulterend in een reeks bloedbaden tussen 1825 en 1973) te begrijpen.

In 1860, iets meer dan 40 jaar na Burckhardts dood, begon een burgeroorlog in het Libanon-gebergte dat de New York Times ‘Civil War in Syria noemde omdat de uitwerking van deze oorlog in heel Syrië tot aan de stadsmuren van Damascus te merken was. Er volgde een internationale interventie onder leiding van Frankrijk. Op 5 september 1860 werden overeenkomsten bereikt met Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland, Pruisen en Oostenrijk.

Frankrijk zou voor de helft van de soldaten moeten zorgen. De Franse Generaal Beaufort d’Hautpoul leidde de ‘vredestroepen’ – je zou haast denken aan een ‘humanitaire interventie’ met Blauwhelmen –, maar de Fransen hadden uiteraard eigen belangen in Libanon die ver teruggingen. Al in de zestiende eeuw had de Franse koning François I een akkoord gesloten met de Osmaanse sultan, waardoor de christenen van Libanon onder Franse bescherming vielen. Het zou zomaar kunnen dat de Franse president Macron dit in gedachten hield, toen hij een dag na de explosies in de haven van Beiroet van 4 augustus meteen naar Libanon reisde.

Het Franse korps bestond uit 6000 soldaten. De mannen landden op 16 augustus 1860 in Beiroet en bleven tot juni 1861. Groot Brittannië protesteerde tegen deze lange aanwezigheid, maar dat had geen zin. Een van de zeer belangrijke langetermijngevolgen was dat de nieuwe ‘autonomie’ van Libanon ten opzichte van het Osmaanse Syrië de kern van de conflicten in het huidige Libanon werd. Burckhardt had deze voorspeld. In zijn Journal of a Tour from Aleppo to Damascus, through the Valley of the Orontes and Mount Libanus schrijft hij: Het behoeft nauwelijks betoog dat veel van de sekten die Europa in de vroege tijden van het christendom aan stukken hebben gescheurd, nog steeds bestaan in deze landen: Grieken, Katholieken, Maronieten, Syriërs, Chaldeeën en Jakobieten, die allemaal hun eigen parochies en kerken hebben. Omdat ze niets kunnen doen tegen de religie van hun hooghartige heersers, de Turken, keren ze de enige wapens die ze bezitten, schandalen en intriges, vol woede tegen elkaar, en elke sekte is gek genoeg om te geloven dat haar kerk zal bloeien op de ruïnes van die van hun ketterse broeders’. Dat klinkt eigenlijk als de situatie waarin Libanon vandaag de dag nog steeds verkeert. De Joumblatts en Chehabs zijn nog steeds rivaliserende families in Libanon.

The Political Division of Syria, and the recent Changes in the Government of Aleppo’

In de al genoemde beschrijving On the Political Division of Syria, and the recent Changes in the Government of Aleppo gaat Burckhardt in op de machtsverhoudingen in het Osmaanse Syrië. Een Syrië dat honderd jaar later door Frankrijk en Groot Brittannië met het geheime Sykes-Picot akkoord van 1916 werd opgedeeld, zich in 1812 nog van Anatolië naar Aqaba aan de Rode Zee uitstrekte, en geheel Syrië, Jordanië en Palestina omvatte.

Burckhardt beschrijft de invloedssferen van de verschillende beylerbeyliks of pashaliks, de primaire administratieve indelingen van het Ottomaanse rijk in Syrië:  ‘De Pashaliks zijn vijf in aantal. Tot de Pashalik van Aleppo behoort de regering van Aintab (vandaag Gaziantep), Badjazze, Alexandretta (İskenderun) en Antakia. Damascus regeert over Hebron, Jeruzalem, Nablus, Bostra, Homs en Hama. De Pashalik van Tripoli strekt zich uit langs de zeekust van Jbail tot Latakia; die van Saida (Sidon) of Akka, van Jbail tot bijna Jaffa, inclusief de bergen die door de Druzen worden bewoond. De Pasha van Gaza regeert in Jaffa en Gaza, en in de aangrenzende vlakten. De huidige Pasha van Damascus is tegelijkertijd Pasha van Tripoli en bezit daarom het grootste gedeelte van Syrië. De Pashalik van Gaza is momenteel bij die van Akka gevoegd.’

Dat was, in de woorden van Burckhardt, de nominale verdeling van Syrië. ‘Maar,’ zo voegde hij eraan toe, ‘de macht van de Porte (het Hof van de Sultan in Istanbul) is in dit land zozeer aan het afnemen, vooral sinds de tijd van Djezar Pasha van Akka, dat er een aantal kleine onafhankelijke leiders zijn opgestaan, die hun soeverein trotseren. Badjazze, Alexandretta en Antakia hebben elk een onafhankelijke Aga. Aintab, ten noorden van Aleppo, hebben Idlib en Shogre (Dschisr asch-Schughur), op weg van Aleppo naar Latakia, hun eigen leiders, en pas vorig jaar slaagde de Pasha van Damascus erin Berber te onderwerpen, een formidabele rebel, die zijn zetel had gevestigd in Tripoli, en het daar de afgelopen zes jaar had uitgehouden.’

De Pasha’s volgden dezelfde praktijk: ‘Het is waar dat noch de Pasha van Damascus, noch die van Akka het openlijk hebben aangedurfd de standaard van de rebellie op te richten; zij genieten de voordelen van de bescherming van de hoogste regering, maar zij zijn veel meer afhankelijk van hun eigen kracht dan van de grillen van de Sultan, of van hun intriges aan het Hof van de Sultan voor de voortzetting van hun macht.’

Het beleid van de Porte, aldus Burckhardt, ‘is om degenen die ze niet kan ruïneren te vleien en met eer te overladen, en te wachten op een gelukkig ongeluk waardoor ze haar macht kan herwinnen; maar vooral om een formele breuk te vermijden, die enkel maar haar eigen zwakte zou blootleggen,  en de Pasha’s en hun onderdanen zou vergiftigen met ideeën van rebellie. De Pasha’s van Damascus en van Akka blijven formeel plichtsgetrouwe onderdanen van de Sultan; en ze sturen zelfs aanzienlijke sommen geld naar Constantinopel om de jaarlijkse verlenging van hun ambten te verzekeren.

Zulke beschrijvingen uit het jaar 1812 zijn voor Syrië uniek en zeer uitvoerig. Burckhardt ondernam – meestal lopend, zelden te paard of op een ezel – ook excursies naar het Haroun-gebergte en de bergen naar het Oosten en Zuidoosten van het meer van Tiberias. Hij beschreef  een reis van Damascus door de bergen van ‘Arabia Petraea’ (oude Romeinse benaming) en de woestijn El Ty naar Caïro in de zomer van 1812; en de reis naar de berg Sinaï, in het voorjaar van 1816. Maar daar blijft het niet bij. Burckhardt  alias Ibrahim Ibn Abdallah was als ‘deelnemende waarnemer’ diep in het sociale, religieuze en culturele leven van het Midden-Oosten gedoken. Een leven waar hij nooit meer uit zou komen.

In deel twee over de reizen van Johann Ludwig Burckhardt alias Sheikh Ibrahim Ibn Abdallah wordt uitvoerig ingegaan op de ontdekkingen in Nubië, de Hidjaz (Saudi-Arabië) en Burckhardts pelgrimstocht naar Mekka en Medina, en zijn precieze beschrijvingen over bedoeïenen en Wahabieten (die nog vandaag grote invloed hebben op onder meer het Saudische koningshuis) en zijn verzameling Arabische geschriften en antiquiteiten.

De Arabische Lente van de hele wereld

Deze maand is het tien jaar geleden dat een wanhoopsdaad van een Tunesische fruitverkoper, die zichzelf in brand stak, de zogeheten Arabische Lente inluidde. Een lente die volgens een veelgehoord cliché ‘op een winter uitdraaide’: het volk dat opstond tegen zijn despoten kreeg – op een enkele uitzondering na – niet de democratie die het in veel gevallen eiste.

Wat kreeg het wel? Nog ergere despoten, burgeroorlogen, alsmede stereotyperingen over een regio ‘die altijd al in oorlog is geweest en misschien wel altijd in oorlog zal blijven’. Gewichtige analyses van sombere deskundigen die voorspellen dat het eerst nog erger zal moeten worden voordat er sprake kan zijn van verbetering. Zo is het immers ook in Europa gegaan. Democratisering gaat van “au”!

Een alternatieve lezing is dat de opstanden wel degelijk iets opleverden: de kunsten in de Arabische wereld zijn gaan bloeien, de poorten van de geest hebben zich geopend, en ook is er onmiskenbaar sprake van positieve maatschappelijke veranderingen, zoals onder meer blijkt uit de hoge vlucht die het sociaal ondernemerschap in de Arabische wereld heeft genomen.

Een groot aantal publicaties en onderzoeken ondersteunt deze visie. Maar dan nog blijft het de vraag of al die sociaal ondernemers wel de behoefte hebben om netjes op te draven in de vele terugkijkverhalen die er dezer dagen met name in het Westen verschijnen. Wat zegt het begrip Arabische Lente hun nog? Willen ze wel als insecten in de barnsteen van die Lente ten toon worden gesteld, of kijken ze liever vooruit?

Neem de Marokkaan Tarik Nesh-Nash. In de overzichtsverhalen over de Arabische Lente wordt zijn land wel eens overgeslagen. Anders dan in Tunesië of Egypte, bleef de autocraat – koning Mohammed VI – er aan de macht. Toch ging ook in Marokko het volk de straat op. En met succes. Het eiste hervorming van de grondwet. En kreeg die.

Marokkaanse jongeren demonstreren in juni 2011. Foto Wikimedia commons

Mede dankzij de inspanningen van Nesh-Nash. Schouder aan schouder met zijn ouders en zijn jongere broer nam hij in maart 2011 deel aan demonstraties. Veel belangrijker nog was dat hij een online platform ontwierp waarop hij de hele bestaande grondwet publiceerde en iedere Marokkaanse internetgebruiker de kans bood om, artikel per artikel, commentaar te leveren, hele artikelen te herschrijven, en nieuwe toe te voegen.

Dit was nooit eerder in Marokko of elders in het Midden-Oosten vertoond. De site registreerde 200.000 unieke bezoekers en 10.000 opmerkingen. De internationale pers dook erop, en dat noodzaakte de door de koning benoemde grondwetscommissie om hem uit te nodigen een samenvatting van de online aanbevelingen voor te leggen. Uiteindelijk kon veertig procent van die aanbevelingen in de nieuwe grondwet worden teruggevonden, zo wees een onderzoek van de Universiteit van Marseille uit.

Aangemoedigd door dit ongekende succes ontwierp Nesh-Nash nog veel meer online platforms die bruggen sloegen tussen burgers, het maatschappelijk middenveld, politici en ambtenaren. Aan bod kwamen zaken als een transparante begroting, eerlijke verkiezingen, corruptiebestrijding, en een rechtstreekse dialoog tussen burgers en parlementariërs.

Tariks inspanningen beperkten zich niet tot Marokko, ze breidden zich uit tot Egypte en zelfs tot ver buiten de Arabische wereld, zoals Panama. Hij ontpopte zich tot een technologische onderlegde democratische vernieuwer die de hele wereld als zijn speelveld ziet.

Reden genoeg om hem te vragen of ook hij vindt dat de Arabische Lente in ieder geval op het gebied van sociaal ondernemerschap wat heeft opgeleverd – misschien zelfs grensverleggend veel, te oordelen naar zijn activiteiten.

Een prettig inkoppertje om te beginnen, zou je zeggen, maar het pakt anders uit.

‘Wacht even,’ zegt hij vriendelijk maar beslist. ‘Ik voel er niets voor om in het frame van de Arabische lente te worden geperst. Het hele idee dat er vanuit Nederland wordt geëvalueerd of die Arabische Lente wel of geen succes is geweest, vind ik onzinnig. De hele wereld is nu in de ban van corona.  Ik zie veel liever een verhaal over hoe, laten we zeggen, Marokko, en Nederland en Noorwegen en Spanje het op dat gebied samen doen. Dus ik wil wel mijn mening geven, maar ik heb liever niet dat je mij uitlicht in jouw artikel en onderzoek.’

Ik bezweer hem dat ik hem in geen enkel frame wil plaatsen; dat hij helemaal zijn eigen frame mag kiezen; en dat ik hem nadrukkelijk uitnodig toe te lichten waarom het in zijn ogen nergens op slaat om vanuit pak’m beet Nederland terug te blikken op de Arabische lente.

Hij is nog niet overtuigd. ‘Ik weet waar dit naartoe gaat, ‘ zegt hij. ‘Jij gaat schrijven over de burgeroorlog in Syrië, over Libië, over hoe treurig het allemaal is, en hoe er dan wel democratie is in Tunesië, maar hoe die…’

Ik onderbreek hem, een beetje fel, en houd hem voor dat dit nu net níet is wat ik wil.

‘Maar de term Arabische Lente….  die woordkeuze alleen al legt ons beperkingen op,’ werpt hij tegen.

Opnieuw zeg ik hem dat we dáár dan over kunnen praten. Waarop hij de term ‘white man’s burden’ laat vallen,  waarmee schrijver Rudyard Kipling ooit aangaf dat de westerse beschaving de plicht heeft zich over zogenaamd minder geciviliseerden te ontfermen (bijvoorbeeld door ze te koloniseren). Een bevoogdend principe, dat veel bewoners van het Midden-Oosten nog altijd proeven in de manier waarop westerse media over hen schrijven.

Nóg een keer druk ik hem op het hart dat ik op een ander soort gesprek uit ben – maar wijs ik hem er ook op dat zijn activiteiten begonnen toen de Arabische Lente uitbrak, dat hij er op die manier mee verbonden is, en dat dit het startpunt kan zijn van het interview. Maar niet het eindpunt!

‘Wat mij bezig houdt is niet hoe ik met mijn eigen ecosysteem verbonden ben,’ zegt hij, ‘maar met hoe wij met elkaar zijn verbonden. Wij zitten allebei in een lockdown, we hebben te maken met dezelfde beperkingen, en dus moeten we de prioriteiten van deze planeet misschien herdefiniëren. Dat lijkt me zinvoller dan een verhaal van: hé, kijk eens naar mij, en het nieuwe model dat ik voor het Midden-Oosten heb geschapen. Daar zit een onbalans in die mij stoort.’

Uiteindelijk weet ik hem ervan te overtuigen dat hij een verhaal heeft te vertellen. Mede omdat dit verhaal niet alleen van belang is voor zijn eigen regio. Maar wel een verhaal dat, hoe je het wendt of keert, begint bij de Arabische Lente. En dat overigens ook lijkt te wortelen in een familietraditie: Tariks grootvader verzette zich al tegen de Franse koloniale overheersing, zijn vader richtte een groot aantal mensenrechtenorganisaties op. Het activisme heeft hij dus niet van een vreemde.

Maar ook die term – ‘activisme’ – wekt weerstand.

‘Ik heb mijzelf nooit als activist omschreven,’ zegt hij. ‘Ik zie mijzelf eerder als een betrokken burger. Wat ik niet zo prettig vind aan het woord ‘activist’ is dat het een tegenstander veronderstelt. Ik zie liever geen tegenstander. Ik zie een ontwikkelingsvraagstuk dat we nog niet hebben kunnen oplossen. Hoe kunnen we een zo groot mogelijk aantal mensen welvaart en welzijn bezorgen? Dat is de kwestie. Er zijn op dat gebied trouwens mensen die veel belangrijker dingen doen dan ik. Denk aan de ontwikkelaars van vaccins. Maar goed, ieder draagt zijn steentje bij.’

En hij, opper ik, draagt een steentje bij aan de democratie. Toch? Nou, nee. Voor de zoveelste keer sla ik de plank is. Ik kan het gewoon niet goed doen bij die man!

‘Democratie is niets anders dan een ontwikkelingsinstrument,’ doceert Tarik. ‘En als het geen goed instrument meer blijkt te ziin, moeten we naar iets beters op zoek. Nu, in 2020, dringt de vraag zich op of we een beter model dan democratie kunnen vinden. Want het schiet overal tekort: in Nederland, de VS. We hebben iets anders nodig! Democratie om de democratie is niet waar het om gaat. Het gaat om algemeen welzijn.’

Ik herinner hem eraan dat hij in een Ted-Talk in 2011 Churchill aanhaalde: democratie deugt niet, maar andere systemen deugen nog minder.

‘Klopt. Maar nu is het tijd voor een ander discours. Het probleem is dat we iets wat niet langer voldoet, ‘democratie’ blijven noemen om er een goed gevoel bij te houden. Democratie vereenzelvigen we met verkiezingen en referenda, maar daarmee vallen geen potten meer te breken. We moeten iets zien te bedenken dat beter is toegesneden op de technologie van vandaag de dag en de manier waarop mensen die gebruiken, op real-time communicatie, en op de uitdagingen waarvoor onze hele planeet zich geplaatst ziet. Referenda lossen die niet op.’

Gaat het dan niet nog steeds over burgerparticipatie en de mogelijkheid voor mensen hun eigen lot te bepalen?

‘Dat is precies waar ik mee bezig ben, en waarom ik weet dat democratie niet volstaat. Laat ik het uitleggen. Als jij tandpijn hebt, ga je naar de tandarts. Zonder hem weet je je geen raad. En dat is dus wat er aan democratie ontbreekt. Ze schept consensus, maar zonder de kennis en expertise die er het fundament van zouden moeten vormen. De zwakte van de democratie is dat iedereen gelijk is, ieders stemt telt even zwaar, maar als je tandpijn hebt, is de mening van de tandarts van een andere orde dan die van je buurman. Bedenk dat alle verkiezingen en referenda van de wereld corona niet kunnen oplossen. Dat kunnen alleen geleerden en onderzoekers. We hebben democratie ingevoerd in samenlevingen die nog niet in staat zijn, of gekwalificeerd zijn, om de juiste keuzes te maken. Begrijp me goed, ik ben helemaal voor participatie, sterker, ik werk aan een architectuur om die participatie zo goed mogelijk tot haar recht te laten komen, maar tegelijkertijd weet ik dat die niet voldoende is. Inclusiviteit kan niet zonder kennis. Of misschien moet je zelfs zeggen: wijsheid.’

Ik begin over de website die hij ontwierp ten tijde van de Arabische Lente, toen de bevolking voor een nieuwe grondwet betoogde, en hij Marokkaanse internetgebruikers de gelegenheid gaf de bestaande grondwet te lezen en in detail te becommentariëren. Hij erkent dat dit een succes was, en een ‘toonbeeld van een nieuwe participatievorm’.

‘Maar bedenk dat het geen activistisch platform was. Zowel mensen die te hoop liepen tegen de Makhzen – de gevestigde orde – als de gevestigde orde zelf konden er hun zegje op doen. Het succes van het platform was de neutraliteit ervan. Verschillende maatschappelijke groeperingen konden er met elkaar in gesprek. Dat was het doel.’

Het hele concept van het traditionele referendum zat hem dwars. ‘Iemand duwt je een tekst onder de neus, en vraagt: ja of nee? Ja, maar waarom ja? Waarom nee? Dat moet je weten om tot een weloverwogen besluit te kunnen komen. Een land bestaat niet uit maar een paar meningen. Dat is in zekere zin het dilemma. Ik wilde dus een uitgekiender soort referendum. Een door alle partijen geaccepteerd platform waarop iedereen kennis kon nemen van de grondwet en erover kon discussiëren.’

Dat was het begin van een hele reeks vergelijkbare platforms waarmee Nesh-Nash, die in Seattle en Beijing voor Microsoft heeft gewerkt, tot op de dag van vandaag bezig is, in de overtuiging dat moderne technologie een grote rol kan spelen in het versnellen van maatschappelijke ontwikkeling.

De lijst van Tariks platforminitiatieven is lang: er was er een dat hielp bij het opsporen van verkiezingsfraude in Marokko. Meest concrete resultaat: ongeldigverklaring van verkiezingen in een bepaald district wegens fraude. Vervolgens kwam er een platform over overheidsbegroting: ‘Het idee daarachter was dat als je mensen belasting wil laten betalen, ze moeten weten waar het geld naartoe gaat,’ aldus Nesh-Nash. ‘Dus dan moet je laten zien hoe het geld onder ministeries en instellingen wordt verdeeld. En dat moet je op een zo toegankelijk mogelijke manier doen, zodat iedereen erover kan discussiëren. Want dat kan nu nog niemand. Daarvoor is de materie te ingewikkeld. Makkelijke toegang tot kennis en informatie, om vertrouwen in het systeem op te bouwen: dat is de hele filosofie.’

Het mag duidelijk zijn: de burgerschapsinitiatieven van Tarik Nesh-Nash ontsprongen in de Arabische Lente, maar zijn inmiddels ruim buiten haar oevers getreden. Hij vermijdt onbescheiden te klinken, maar toch: hij schat dat hij direct of indirect bij online platforms in een veertigtal landen betrokken is geweest. ‘Interessant is dat mijn ideeën destijds amper bekend waren, maar nu tot internationaal erkende bestuurlijke best practices behoren.’

Hij benadrukt dat de problemen waarover hij zich de afgelopen tien jaar heeft gebogen op geen enkele wijze specifiek waren voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Het gaat om uitdagingen waar democratieën wereldwijd mee worstelen. En dat was zo’n tien jaar geleden, in het midden van de Arabische Lente, eigenlijk niet anders. In 2011 was ‘democratie’ een toverwoord, en keek de westerse wereld nieuwsgierig toe of het Midden-Oosten in staat zou zijn het algemeen geaccepteerde model van democratie – ofwel: de westerse vertegenwoordigende democratie – te omhelzen. Zo niet, dan was het Midden-Oosten simpelweg niet tot democratie in staat, althans niet binnen afzienbare tijd, en bleef het Westen het enige democratische baken in de wereld.

In een Ted-Talk van eind 2011 wees Tarik Nesh-Nash er al op dat er iets mis was met dit beeld: de Occupy Wall Street-beweging in New York verklaarde zich niet vertegenwoordigd te voelen. In Spanje deden de activisten van “¡Democracia Real YA!” (‘Echte Democratie NU!’) van zich spreken. Ze vonden kennelijk dat Spanje niet werkelijk democratisch was.

Nesh-Nash merkte op dat al deze ontevredenen hetzelfde soort eisen had en zich op dezelfde manier manifesteerden, ongeacht land, regio, ras of religie. Steeds was er sprake van ‘urgentie’: men wilde ‘nu’ veranderingen, en niet pas na verkiezingen. Verder waren de eisers een ‘crowd’: ze kenden amper leiders. En ze wilden meer participatie, ofwel directere deelname in de besluitvorming. En dan is een relatie tussen deze eisen en moderne technologie gauw gelegd: die is immers ook gericht op onmiddellijke bevrediging (urgentie), egalitair van aard (‘crowd’) en interactief (‘participatie’).

Nesh-Nash ontkent niet dat er in Europa meer vrijheid is dan in Marokko. Maar ook al is er een achterstand, de wereldwijd gelijkluidende klachten over democratie die er de laatste jaren zijn, suggereren dat het Midden-Oosten niet hetzelfde democratiseringstraject zal volgen als het Westen. We zitten nu immers allemaal in dezelfde digitale werkelijkheid, een werkelijkheid die een nieuwe vorm van burgerschap vergt. Op mondiale schaal.

Nesh-Nash: ‘Als we er met zijn allen over eens kunnen worden dat algemeen welzijn uiteindelijk is wat er toe doet, kan er veel sneller vooruitgang worden geboekt. Discussies over wat nu precies democratisch is en wat niet zijn mooi als je genoeg te eten hebt en naar de dokter kunt. Verbetering van democratie moet leiden tot verbetering van welzijn. Daar moet een direct verband tussen zitten. Die puzzel moeten we oplossen. En de sleutel is kennis. Maar essentieel is ook dat mensen niet lang op verbetering willen wachten.’

Hij lacht als hij zegt: ‘Wij hebben geen zin om een Franse revolutie en wat er allemaal daarna voor ellende kwam te moeten doorstaan. Dat vooruitzicht spreekt me totaal niet aan. Ik ben op zoek naar een alternatieve, snellere route. Is dat zo gek?’

Ik vat samen dat de geaccepteerde, westerse, indirecte vorm van democratie is ontstaan vóór de digitale revolutie en dat die digitale revolutie nu waarschijnlijk directere vormen van democratie vereist. En dat dit voor alle samenlevingen in de wereld geldt, ongeacht in welk stadium van democratische ontwikkeling ze zich bevinden. Wat voor problemen we ook hebben, we stevenen allemaal af op hetzelfde soort oplossing.

Nesh-Nash knikt instemmend, en brengt de Franse filosoof Jean-Jaques Rousseau (1712-1778) in herinnering. De westerse democratie is gebaseerd op diens ‘sociale contract’, waarbij een regering belooft de wil van de geregeerden als uitgangspunt te nemen. Zo niet, dan verliest ze haar macht en legitimiteit.

‘Moet je horen,’ zegt hij met een guitige twinkeling in zijn ogen, ‘toen Jean-Jacques Rousseau leefde kostte het een dagenlange reis te paard om een boodschap van A naar B te brengen. En kijk ons nu eens vrijelijk op grote afstand converseren. En dan zouden we ons nog steeds met Rousseau’s model van democratie moeten behelpen?’

Jean-Jacques Rousseau

Niet alleen Jean-Jacques Rousseau is uit de tijd, maar ook het conflictmodel tussen burgers onderling en tussen burgers en staat waarop de verlichtingsideeën rond democratie leken te zijn gebaseerd. Tenminste, als je Nesh-Nash moet geloven. Hij haalt daartoe een andere filosoof aan, Thomas Hobbes, en diens beroemde Leviathan. De Leviathan, oorspronkelijk een afschrikwekkend Bijbels zeemonster, maar in Hobbes’ filosofie de soeverein, die voor ieders bestwil heerst over burgers. Vaak wordt hij afgebeeld als een enorme, vrees inboezemende, uit kleine mensjes opgebouwde reus.

‘Vergeet even dat angstaanjagende beeld,’ zegt Nesh-Nash. ‘Ik heb persoonlijk nog nooit een overheidsdienaar ontmoet die mij heeft gezegd dat hij mensen geen goede diensten wil leveren. Ik heb nooit een ambtenaar horen zeggen: Ik heb toch zo’n bloedhekel aan mensen, ik doe niets liever dan ze met hele slechte medische voorzieningen opzadelen. We hebben ambtenaren die tekort schieten enerzijds, en mensen die betere diensten eisen anderzijds, maar beide zijn van goede wil. Corruptie? Die heeft niets met individuen te maken, maar met een systeem. Humaniseer die corrupte ambtenaar, die gewoon het beste wil voor zijn gezin. Niemand wil corruptie om de corruptie zelf, omdat corruptie “goed” is. Dus moeten we streven naar systemische verandering die door mensen wordt ondersteund. ‘

De Leviathan van Thomas Hobbes

Zodat we de Leviathan kunnen afbreken, vul ik aan.

‘Precies,’ zegt Nesh-Nash verheugd. ‘Dankjewel.’

Ik vertel hem dat toen ik twintig jaar geleden in Marokko was, niemand die ik sprak geloofde dat de Makhzen – de Marokkaanse Leviathan – ooit iets van haar macht zou inleveren. Dat Marokko bestaat niet meer, maak ik uit zijn woorden op. Het gesprek heeft nu een prettige wending gekregen. Maar dan verpest ik het door te vragen of Marokko in een overgangsfase zit naar democratie.

Tarik Nesh-Nash rolt met zijn ogen. ‘Dat is nou precies het soort vragen die gasten als jullie graag stellen. Ik heb niet eens zin om daar antwoord op te geven. Hebben we tegenwoordig eerlijke verkiezingen? Ja, hoor. Hebben we tegenwoordig een commissie die corruptie bestrijdt? Zeker weten. Alle vakjes die jullie willen afvinken, kun je afvinken. Maar wat mij veel meer bezig houdt is de lage positie van Marokko op de ranglijst van de Human Development Index (121ste op 189, CS). Ik wil gewoon dat mensen een goed leven hebben, snap je?’

Ik haast me om het anders te formuleren. Marokko beweegt zich in de richting van een participatieve samenleving voor het welzijn van haar burgers.

‘Ja. Er zijn tal van initiatieven op dat gebied ontwikkeld. En daarnaast wordt ook voldaan aan allerlei traditionele democratische vereisten waaraan ik zeker wel waarde hecht, zoals eerlijke verkiezingen. Maar er is meer nodig dan dat. Als we kijken naar Tunesië, begrijp je misschien waarom de vraag me niet bevalt. Tunesië wordt, anders dan Marokko, beschouwd als een democratie. Toch zijn mensen er nog steeds arm, en zuchten ze onder een ernstige economische crisis.’

Tunesië, zeg ik, wordt beschouwd als dat ene succes dat de Arabische Lente heeft voortgebracht. Maar dat succes is erg betrekkelijk.

‘Precies. Geloof me, als Tunesië nu een bloeiende economie had, dan zou haar democratische voorbeeld elders in de regio wel navolging hebben gevonden. Niemand zegt: ik wil geen welzijn. Het Tunesische model is interessant, maar niet meer dan dat. Want tot nu toe is het niet succesvol. Ik ben heel vaak in Tunesië geweest en ik denk dat mensen in Marokko het beter hebben.’

Hij geeft toe dat hij in zijn werk ook tegenslagen heeft gekend. ‘Veel platforms zijn mislukt, zoals een platform over gendergelijkheid. De Marokkaanse regering heeft inmiddels een wet aangenomen die geweld en discriminatie jegens vrouwen verbiedt, maar destijds waren maar weinig burgers te vinden die zich openlijk voor gendergelijkheid wilden uitspreken. Dus zou een keuze voor democratie in Marokko geen keuze voor gendergelijkheid zijn geweest. In sommige gevallen is de regering dus niet het probleem, maar het volk. Of is de regering de spiegel van het volk: als het volk lelijk is, is de regering dat ook. Ik ben in ieder geval nog lang niet klaar met experimenteren. We moeten hoe dan ook beseffen dat de problemen verder gaan dan democratie en de Arabische Lente. Er zijn wereldomspannende existentiële problemen gemoeid met de manier waarop wij samenleven. Dat is waarover me moeten nadenken. Fijn voor jullie dat je het Midden-Oosten en Noord-Afrika een tijdje als democratisch laboratorium hebben kunnen observeren, maar nu is het tijd om samen te werken.’

Tarik Nesh-Nash is CEO van GovRight, een groep specialisten op het gebied van technologie, recht, en beleid, die werken aan verbetering van de relatie tussen overheden, organisaties en het algemene publiek. Voorbeeldproject is Legislationlab.org, een platform voor burgerparticipatie op het gebied van wetgeving. http://govright.org/

Koeweits ‘liberale’ identiteit, uniek in de Golf

Zal de nieuwe emir, sjeik Nawaf al-Ahmad al-Sabah, de onafhankelijke en neutrale positie van het land doorzetten of breekt hij met deze traditie en schuift het land misschien meer op naar grootmacht Saoedi-Arabië? Een voortzetting van de koers is waarschijnlijk omdat de Koeweitse identiteit en zijn buitenlands beleid met elkaar zijn verweven.

Hoe is die Koeweitse identiteit tot stand gekomen? De familie Al-Sabah, het machtigste instituut in Koeweit, regeert het land al vanaf het midden van de achttiende eeuw. Ze besteeg de troon niet door verovering en conflict, maar door bemiddeling en doordat oude prominenten nieuwe benoemden (coöptatie).

In de vroege stadia van zijn geschiedenis bestond er in Koeweit al een politieke relatie tussen volk en heerser (de emir). De bevolking stelde de leider aan en in ruil voor zijn regeringsinspanningen kreeg hij financiële steun. Er was dus sprake van een sociaal contract tussen heerser en volk, maar deze gold voornamelijk voor Al-Sabah en de handelsfamilies. Aangezien de koninklijke familie financieel zwaar leunde op de rijke kooplieden, kregen zij in ruil meer invloed en zeggenschap in het land.

Aan het begin van de twintigste eeuw was Koeweit een Brits protectoraat. De Britten wilden dat de emir steviger in het zadel kwam te zitten, ten koste van de invloedrijke handelsfamilies. Dat zou de positie van de Britten zelf verstevigen. De kooplieden lieten zich hun zeggenschap niet zomaar afpakken en kwamen in opstand, wat leidde tot de ‘Majlis crisis’ in 1938. Een beweging van kooplieden vormde destijds een wetgevend parlement (majlis) met gekozen leden, dat onder andere een grondwet moest opstellen. De emir ontbond deze majlis spoedig, maar vanwege de rijkdom van de kooplieden en de steun vanuit de bevolking voor deze democratische beweging, moest de familie Al-Sabah steeds meer rekening houden met oppositie binnen de Koeweitse samenleving.

Emir Ahmad Al-Jaber Al-Sabah zet met een draai aan een zilveren wiel de allereerste verscheping van Koeweitse olie in gang. Het is 30 juni 1946.

Om hun positie te waarborgen ging de regerende familie met andere groepen in Koeweit samenwerken, in ruil voor politieke zeggenschap, bijvoorbeeld met de sjiitische minderheid en bedoeïenen. Dit leidde tot een relatief heterogeen politiek landschap, wat beperkingen oplegde aan de Al-Sabah familie, aangezien zij nu met verschillende groepen rekening moest houden. Deze traditie van politieke participatie werd later geformaliseerd met de afkondiging van de grondwet in 1962 en de eerste parlementaire verkiezingen in 1963.  Hoewel de oprichting van een parlement ook was bedoeld om Koeweits imago op het internationale toneel te verbeteren, was de creatie van dit instituut ook een poging om de macht van de rijke handelsfamilies in Koeweit te breken.

De grondslag van het parlement is de constitutie, nog steeds de meest liberale in de Golfregio. De grondwet bepaalt dat Koeweit een gekozen wetgevende raad moet hebben, het parlement. De macht van het Koeweitse parlement is niet helemaal te vergelijken met die van de Nederlandse volksvertegenwoordiging. Zo kan het niet zelf veranderingen doorvoeren, maar alleen handelingen tegenhouden van het kabinet, dat door de emir is aangesteld. Daarnaast zijn politieke partijen niet toegestaan. Toch houden de meeste parlementsleden rekening met hun tribale achterban, aangezien zij meestal naar voren worden geschoven door hun eigen stam. Hoewel de meeste macht dus nog steeds in handen ligt van de emir, die het parlement tevens kan ontbinden, neemt Koeweit op het gebied van politieke rechten en burgerlijke vrijheden een unieke positie in binnen de Golfregio.

De voorgeschiedenis van openheid en politieke participatie leerde het Al-Sabah-regime dat in tijden van onenigheid met de oppositie, een zachte aanpak van onderhandelingen beter was dan de harde hand die elders in de regio gebruikelijk was. Met name sinds Koeweits onafhankelijkheid van de Britten in 1961 ontstond er een samenleving waarin verschillende groepen hun stem konden laten horen onder bescherming van de liberale grondwet.

Tijdens mijn verblijf in Koeweit als stagiair bij de Nederlandse ambassade viel mij op hoeveel verschillende groepen vertegenwoordigd waren in het parlement: soennieten en sjiieten, mannen en (in mindere mate) vrouwen, liberalen en islamisten. Die burgerparticipatie zie je niet alleen in het parlement maar ook in informele instituties, zoals de zogeheten diwaniya’s. Dat zijn bijeenkomsten van mannen uit verschillende lagen van de samenleving die visies op de politiek kunnen uitwisselen.

Als stagiair van de Nederlandse Ambassade in Koeweit vergezelde ik ambassadeur Frans Potuyt in een gesprek met Z.Exc. Nasser Abdullah Al-Hain, Assistent-Minister van Buitenlandse Zaken voor Internationale Organisaties. Bron foto: MOFA Kuwait.

De grondwet en het parlement hebben het politieke landschap in Koeweit gevormd, waardoor het regerende koningshuis moeilijk tot een absolute monarchie kan vervallen. Deze verhouding van de samenleving en het parlement tot de familie Al-Sabah is uniek in de Golfregio en werkt door op het buitenlands beleid van Koeweit. Dit is bijvoorbeeld te zien in de nasleep van de Arabische opstanden in 2011.

Na die opstanden manifesteerde Saoedi-Arabië zich als de vooraanstaande grootmacht die zich tegen elke vorm van opstand in de Golfregio verzette. De traditionele monarchieën in de Golf vonden de demonstraties bedreigend. Egypte liet immers zien dat de opstanden konden leiden tot een omverwerping van het regime. Saoedi-Arabië, en ook de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), stelden daarom verschillende initiatieven voor waarbij de GCC, een samenwerkingsverband tussen de Golfstaten, een sterkere alliantie zou worden.

Eén van deze voorstellen heette het ‘Internal Security Pact’. Via deze overeenkomst konden de monarchieën hun eigen bevolking aanpakken als zij zaken in andere Golfstaten, bijvoorbeeld interne zaken van Bahrein of het buitenlands beleid van de VAE, bekritiseerden. Saoedi-Arabië hoopte zo opstanden in de regio de kop in te drukken, de eenheid te bewaren en daarmee het voortbestaan van de monarchieën veilig te stellen.

Elke Golfstaat tekende dit pact in 2012, behalve Koeweit. Ondanks druk van de emir en Saoedi-Arabië, wees het Koeweitse parlement de overeenkomst af. Het pact kreeg forse kritiek vanuit de eigen samenleving vanwege de draconische implicaties. De familie Al-Sabah accepteerde de keuze van het parlement. Als de emir het pact wel had aanvaard, ging dit in tegen de lange traditie van onderhandeling en compromis met de diverse Koeweitse bevolking. Deze intensievere samenwerking met onderdrukkende staten in de GCC zou de Koeweitse samenleving en zijn traditie van openheid aantasten.

Het ‘Internal Security Pact’ zou ook de sjiitische minderheid, ongeveer dertig procent van de Koeweitse bevolking, waarmee het regime van oudsher een nauwe samenwerking mee heeft, afschrikken. De heersers van GCC-lidstaten zoals Saoedi-Arabië en Bahrein zien de sjiieten als een grote bedreiging, en het tekenen van de overeenkomst met deze landen zou ook de sjiieten in Koeweit kunnen benadelen.

Binnen de grenzen van Koeweit is er ruimte voor verschillende maatschappelijke en politieke groepen: soennieten en sjiieten, liberalen en islamisten. Een aantal van die groepen is in diverse landen in de Golfregio niet erg geliefd. Om de binnenlandse stabiliteit te behouden moet Koeweit balanceren tussen de belangen van al deze groepen, die deel uitmaken van de Koeweitse identiteit, terwijl regionale machten deze groepen juist proberen te polariseren. Koeweit probeert daarom waar mogelijk neutraal te blijven in de regio en te bemiddelen in conflicten omdat rust in de regio ook gunstig is voor de binnenlandse situatie.

Onder emir Sabah al-Ahmad al-Sabah is Koeweit vaak op zoek geweest naar mogelijkheden tot toenadering tussen Iran en de Golfstaten. Hoewel Koeweit op kleine schaal deelnam aan de door Saoedi-Arabië geleidde interventie in Jemen, heeft het vertegenwoordigers van de Jemenitische regering en de Houthi-rebellen aan de onderhandelingstafel gekregen.

Emir Sabah al-Ahmad al-Sabah op bezoek in Iran, juni 2014. Rechts de Iraanse geestelijk leider ayatollah Ali Khamenei, links president Hassan Rouhani. Foto khamenei.ir

Daarnaast toonde Koeweit, anders dan Saoedi-Arabië, de VAE en Bahrein, zich niet verheugd over Trumps opzegging van de nucleaire deal met Iran. De kleine oliestaat beweerde dat een dergelijke deal met Teheran juist bijdroeg aan veiligheid en stabiliteit in de regio. Verder is Koeweit tegen de boycot van Qatar, die verschillende Golfstaten en enkele andere Arabische landen in 2017 oplegden. Al-Sabah deed zelfs pogingen om de crisis te beëindigen door middel van een diplomatieke oplossing, helaas zonder direct resultaat.

Dat Koeweit op het gebied van burgerlijke vrijheden en politieke rechten graag een van de meest vrije landen in de regio wil blijven, weerspiegelt zich dus in Koeweits houding op het regionale en internationale toneel. Het land zal daarom hoogstwaarschijnlijk ook onder de nieuwe emir Nawaf al-Ahmad al-Jaber al-Sabah zijn onafhankelijke positie van neutraliteit doorzetten en pleiten voor vreedzame oplossingen van conflicten tussen de GCC-lidstaten. Dit draagt bij aan stabiliteit in de Golfregio en daarmee ook binnen de Koeweitse landgrenzen.

Koos van Dam: een diplomaat op zoek naar vrede in het Midden-Oosten, maar zonder illusies

‘Mijn eerste betoging was beter dan mijn trouwdag,’ zei een boekhouder uit de Syrische stad Hama tegen de Amerikaanse Midden-Oosten expert Wendy Pearlman. ‘En toen mijn vrouw me dat hoorde zeggen weigerde ze een maand lang met me te praten.’

De opstanden, protesten en revoluties braken uit vanaf december 2010. De lont in het kruitvat was de zelfverbranding van de Tunesische straatverkoper Mohammed Bouazizi die daarmee protesteerde tegen het in beslag nemen van zijn handeltje en de vernederingen door een vrouwelijke politieagent.

De volksopstanden brachten de staatshoofden van Egypte, Libië, Tunesië en Jemen ten val. Onvermijdelijk zouden ook andere totalitaire regimes vallen als dominostenen. Zo dachten tallozen die decennia waren onderdrukt. Aanmoedigende steunbetuigingen vanuit Europese hoofdsteden en Amerika wakkerden die stemming aan.

Maar in veel landen verging het de Arabische Lente zoals de Praagse Lente in het communistische Tsjechoslowakije (januari 1968 tot 21 augustus 1968). Het kortstondige experiment van meer democratie en vrijheid werd met geweld de kop ingedrukt door Russische militairen en soldaten uit andere communistische landen.

De Nederlandse diplomaat Nikolaos (roepnaam: Koos) van Dam maakt in zijn nieuwe boek Granaten en minaretten duidelijk dat de term Arabische Lente hem vanaf het begin tegenstond, vooral omdat er in het Westen ‘zo overenthousiast, ja bijna naïef, positief over werd gedaan’. Hij constateert dat de ‘harde realiteiten in de Arabische wereld bij gebrek aan inzicht, uit onwetendheid of door wensdenken volledig werden onderschat’.

De 74-jarige Van Dam, arabist en historicus van opleiding, kent de Arabische en islamitische wereld van binnenuit. Hij was onder meer gestationeerd in Egypte, Libië, Irak, Libanon, Turkije, en Indonesië. Internationaal geldt hij als een van de grootste Syrië-experts. Zijn als boek uitgegeven proefschrift ‘The Struggle for Power in Syria’, dat in 1979 voor het eerst uitkwam, wordt als standaardwerk nog steeds herdrukt en geactualiseerd.

Zijn jongste boek is geen autobiografie. Wel heeft het naast analytische gedeelten het karakter van memoires. Soms lopen beide door elkaar of wisselen ze elkaar af.

In zijn doorwrochte analyses leest het boek als een J’Accuse, een aanklacht tegen de hypocrisie en de moralistische retoriek als het gaat om het Palestijns-Israëlische conflict, het Assad-regime in Syrië, en andere landen in de islamitische wereld waar interventies ‘regime change’ dienden te bewerkstelligen.

Ook in de inkijkjes die hij de lezer verschaft in de ‘keuken’ van zijn voormalige werkgever, het ministerie van Buitenlandse Zaken, klinkt verontwaardiging door. Gebrek aan empathie heeft hem het vaakst gestoord.

‘Ik herinner mij nog hoe ik in Libanon een kogel door het dak van de ambassadedienstwagen kreeg en daarover rapporteerde. Als reactie daarop kwam vanuit Den Haag vrijwel onmiddellijk de vraag of deze auto op dat moment voor dienstdoeleinden werd gebruikt of privé. Er kwam geen reactie in de trant van ‘fijn dat je het hebt overleefd’. Maar eerder dat we zouden moeten betalen wanneer onze rit door het desbetreffende oorlogsgebied (er was alleen maar oorlogsgebied) een privékarakter had gehad. Kort daarop werd mijn huis in Beiroet doorzeefd met Israëlische granaatscherven en ontsnapte ik ternauwernood aan de dood. Op een officieel verzoek de ambassade te mogen verplaatsen naar een ander, veiliger deel van Libanon kwam echter pas na aandringen een antwoord, terwijl wij ons in de levensgevaarlijke vuurlinies bevonden.’

Het grootste deel van zijn werk voor Den Haag bracht Van Dam door in moslimlanden. Uit alles in zijn boek blijkt zijn fascinatie voor de islamitische landen waar hij zich helemaal thuis voelde. Vooral in Syrië. Als 19-jarige student politicologie, Arabistiek en Islamkunde bezocht hij dat land in 1964. Een onvergetelijke ervaring.

Koos van Dam in de kruidensoek in Aleppo

‘Het was liefde op het eerste gezicht,’ zo laat hij me per e-mail weten. ‘Op de grensovergang bij Bab al-Hawa moest ik de nacht op een houten bankje doorbrengen omdat de grens alleen overdag open was. ’s Nachts zijn toen al mijn geld (hetgeen weinig was) en papieren (paspoort, e.d.) op de grond gevallen zonder dat ik het had gemerkt. De volgende ochtend kwam een jonge Syriër mij alles teruggeven. Dat was erg positief!’

Daarna logeerde hij in een dorp met lemen huisjes en koepels ten westen van Aleppo. ‘Ook die mensen waren hartverwarmend vriendelijk en gastvrij. Dit patroon van gastvrijheid en vriendelijke ontmoetingen herhaalde zich daarna steeds weer. Het was fantastisch en fascinerend!’

Daarom doet het hem ook extra pijn dat er zoveel in het land verwoest is door de aanhoudende burgeroorlog, sektarische conflicten en de interventies van Navo-lidstaten, Arabische landen, Rusland en Iran, die het land gebruiken als slagveld om hun onderlinge geschillen uit te vechten en hun invloedssferen en belangen te behartigen of uit te breiden. Het land werd door de oorlog en de chaos een broedplaats voor nieuwe terroristische bewegingen, waaronder jihadisten en salafisten die als de Islamitische Staat opereren. De burgeroorlog in Syrië leidde ook tot de grootste vluchtelingencrisis in de moderne geschiedenis. Hij deed het allemaal al eens uit de doeken in zijn boek Destroying a Nation. The Civil War in Syria (2017).

Dat was mede gebaseerd op ervaringen en de talloze contacten die hij in Istanbul opbouwde als speciaal gezant voor Syrië (2015-2017). Toen hij in het begin in die functie een onderhoud had met generaals van de Vrije Syrische Politie gaf een van hen hem het advies vooral ‘het boek van Nikolaos van Dam over Syrië te lezen’. De verrassing was groot toen Van Dam zei dat de schrijver ervan naast hem zat en de generaal de cover van het boek op zijn smart phone liet zien.

Vanaf het begin van de Syrische revolutie (2011) was de westerse benadering gebaseerd op een grote dosis wensdenken, is het verwijt van Van Dam. Diverse diplomaten in Damascus dachten toen zelfs dat Bashar al-Assad tegen de zomer van 2012 wel weg zou zijn. ‘Aan democratische en moralistische idealen werd meer belang gehecht dan aan realpolitik.’

Van Dam pleitte voor een dialoog tussen het regime en de oppositie om een oplossing voor het conflict naderbij te brengen. Zijn advies stuitte op een muur van onbegrip, afkeer en wantrouwen. Het militaire verzet – een lappendeken van ruim vijftienhonderd groepen – en de landen die hen steunden wezen onderhandelingen met de ‘bloeddorstige dictator’ resoluut af.

In zijn analyses hekelt hij niet alleen het gebrek aan realisme, maar ook de hypocrisie van de landen die bij de oppositie valse verwachtingen wekten met hun loze beloften en dreigementen. Zo waarschuwde de Amerikaanse president Obama voor niet nader omschreven ‘gevolgen’ als het Assad-regime chemische wapens zou gebruiken. Dat werd een ‘rode lijn’ genoemd die niet mocht worden overschreden. Maar toen het regime in de zomer van 2013 toch burgers de dood injoeg met gifgas, deed Obama niets. Andere Navo-landen evenmin. Het zorgde voor een nieuwe deuk in de westerse geloofwaardigheid. Geen van de landen die de oppositie met advies, trainingen en wapenleveranties steunden was bereid tot een directe militaire interventie.

Daar was Van Dam overigens ook tegen, omdat die vrijwel altijd leiden tot rampen. “Men hoeft slechts te denken aan de militaire interventies in Afghanistan, Irak, Iran, Jemen, Koeweit, Libië en Syrië. Die hebben geresulteerd in een ernstige destabilisatie van het gehele Midden-Oosten, een sterk toegenomen dreiging van terrorisme in Europa en elders, en miljoenen vluchtelingen. En voor wat betreft Syrië meer dan een half miljoen doden, een verscheurde maatschappij en een land in puin”.

Kritiek heeft Van Dam ook op de critici in de Tweede Kamer en media, waaronder Trouw en Nieuwsuur, die ‘onterecht’ suggereerden dat Nederland allerlei terroristen en jihadisten had gesteund en dat Van Dam ‘op eigen houtje en in het geheim allerlei zaken had geleverd die konden worden gebruikt voor de oorlog’.

Als speciaal gezant voor Syrië had hij uiteraard contacten met commandanten van het Vrije Syrische Leger. Daar was niets mis mee. Hoe kan er overleg zijn met de ontvangende partijen over niet-dodelijke hulp als er geen contact is? Sommige Kamerleden redeneerden zelfs dat goederen zoals schoenen, sokken, dekens, uniformen of voedselpakketten met sardientjes en babymelk indirect ten goede konden komen aan de militaire strijd. In de Kamer werd uitvoerig ingegaan op de vraag of de organisaties die van Nederland niet-letale hulp kregen wel ‘gematigd’ waren.

Koos van Dam met Syrische oppositieleden ‘Ali Farzat, Michel Kilo en vrienden bij de Nederlandse ambassadeur Roderick van Schreven in Damascus (1994).

Van Dam wijst er op dat ‘gematigd’ een rekbaar begrip is dat kan verschuiven naarmate een oorlog langer duurt. Het hangt eveneens af van de instantie of persoon die dat beoordeelt. Diverse van de militaire verzetsgroepen zijn in de afgelopen jaren nogal veranderd qua signatuur en samenstelling.

De critici van niet-letale hulp vonden wel dat de Islamitische Staat en al-Qaeda bestreden moesten worden, maar ze wilden schone handen houden door geen enkele hulp te bieden. ‘Het werd liever aan onze bondgenoten overgelaten om ‘vuile handen te maken’, want anders kon de oorlog tegen IS en al-Qaeda niet worden gewonnen.’

In dat verband toont Van Dam zich ook verbaasd over wat hij de ‘troetelstatus’ van ‘de Koerden’ noemt bij de Kamerleden die zo gekant waren tegen hulp aan enkele Arabische en Turkmeense verzetsgroepen. Hij verwijt die Kamerleden dat ze voorbijgingen aan het feit dat de YPG, de militaire tak van de links-seculiere Syrische Democratische Unie Partij (PYD), ‘heel wat mensenrechtenschendingen heeft begaan, iets wat zij de Arabische en Turkmeense oppositiegroepen nu juist verweten’.

Hij wijst op het fenomeen dat er in het Westen vaak veel meer aandacht is voor minderheden ‘als het tenminste om niet-Arabische minderheden gaat’, dan voor de meerderheid van de bevolking. De betrokkenheid van Koerdische vrouwen in militair uniform bij de strijd van de PYD/YPG spreekt het westerse publiek sterk aan en verklaart voor een deel hun ‘troetelstatus’. Dat de PYD/YPG een ‘sterk autoritaire organisatie is met dictatoriale trekken’ wordt in het Westen ‘minder relevant geacht’.

Over de oorlog in Syrië trekt hij twee belangrijke conclusies:

  • Alle landen die in dat land hebben geïntervenieerd zijn er slechter uit tevoorschijn gekomen, behalve Rusland en Iran; die hebben hun regionale positie juist kunnen versterken.
  • Een mislukte vreedzame dialoog is te prefereren boven een mislukte oorlog met meer dan een half miljoen doden.

De ondertitel van zijn boek is ‘Een diplomaat op zoek naar vrede in de Arabische en islamitische wereld’. Van Dam heeft op zijn posten systematisch geprobeerd de functie te vervullen van bruggenbouwer tussen landen, culturen en partijen. Exemplarisch was zijn optreden in Indonesië in 2008 nadat PVV-leider Geert Wilders zijn provocerende anti-Islam film Fitna had uitgebracht. Ook in het grootste moslimland ter wereld liepen de emoties hoog op. Van Dam had een kalmerende invloed met zijn uiteenzetting over de film bij de Muhammadiyah, een van de twee grootste moslimorganisaties in Indonesië (met miljoenen leden). Hij was daarvoor uitgenodigd dankzij zijn goede contacten met professor Din Syamsuddin, de voorzitter van de Muhammadiyah.

Van Dam werkte altijd intensief aan het opbouwen en onderhouden van een uitgebreid netwerk. Daarbij geholpen doordat hij altijd de lokale taal en dialecten leerde van het land waar hij werd gestationeerd. Want ‘zonder kennis van de landstaal loop je halfblind rond’, zo schrijft hij.

Op zoek naar vrede was Van Dam ook als het ging om het Palestijns-Israëlische conflict. Daar werd hij in vrijwel alle landen waar hij diende mee geconfronteerd. Vooral in zijn jongere jaren als diplomaat in Libanon tijdens de burgeroorlog en de Israëlische invasie, in Jordanië en in de Palestijnse bezette gebieden. Bovendien werd hij op zijn eerste post in Beiroet aangewezen als secretaris van de Europese Midden-Oosten-missie die Nederland in de eerste helft van 1981 organiseerde. In een tijdsbestek van vijf maanden bezocht hij met minister Van der Klaauw (Buitenlandse Zaken) alle hoofdrolspelers van het Arabisch- Israëlische conflict.

De Arabische leiders betoogden dat Israël alleen onder druk zou kunnen worden bewogen tot een rechtvaardige en alomvattende oplossing voor het conflict. Israël meende dat het vanuit zijn militaire suprematie zijn eigen vredesvoorwaarden kon dicteren. De Israëlische premier Menachem Begin bezigde ‘de gebruikelijke retoriek van chantage om bezoekers door intimidatie (en ook de vrees om voor antisemiet te worden uitgemaakt) een toontje lager te laten zingen. Maar Van der Klaauw liet zich door Begin niet van zijn stuk brengen’.

Terugkijkend kan Van Dam niet anders concluderen dan dat geen van de vredesinitiatieven een oplossing naderbij heeft gebracht. Sinds de Juni-oorlog van 1967 is de situatie voor de Palestijnen ernstig verslechterd ‘en de voornaamste reden daarvoor is dat vrijwel alles van Israël is gedoogd en door sommigen zelfs is aangemoedigd’.

Ondanks de substantiële informatieverbetering in de media over Israël blijven de politieke partijen in Nederland duidelijk pro- Israël, aldus Van Dam. ‘Dit komt mede doordat Israël in de westerse wereld politiek de overhand heeft weten te behouden; en dat heeft vooral te maken met de sterke lobby en een goed geolied apparaat dat critici van Israël de mond tracht te snoeren, meestal door intimidatie, ‘framing’, zwartmakerij en lastercampagnes tegen personen, ofwel karaktermoord.’

‘Onderhandelingen’ tussen de Israëlische bezetter en het Palestijnse volk zijn per definitie tot mislukken gedoemd door de enorme machtsongelijkheid tussen beide partijen. Dergelijke asymmetrische machtsverhoudingen kunnen alleen omzeild worden als de onderhandelingen onder leiding zouden staan van een onafhankelijke bemiddelaar die een rechtvaardige vrede kan afdwingen. Zo’n bemiddelaar is er niet.

Terecht stelt Van Dam dat de Verenigde Staten dermate kritiekloos achter Israël staan dat ‘zij niet meer zijn geweest dan Brokers of Deceit, zoals uitvoerig wordt beschreven in het gelijknamige boek van Rashid Khalidi, dat de subtitel heeft How the U.S. has Undermined Peace in the Middle East (2013)’.

In de meeste islamitische landen die hij in zijn avontuurlijke loopbaan als diplomaat bezocht of waar hij gevestigd was, is de situatie na zijn vertrek verslechterd: Libanon, de Palestijnse bezette gebieden, Libië, Irak, Egypte, Turkije en Syrië. Veel van hun huidige problemen zijn te wijten aan buitenlandse interventies of bemoeienissen met de interne aangelegenheden van regimes die geen bedreiging vormden voor de interveniërende landen.

Egypte, jaren 80: Koos van Dam biedt zijn geloofsbrieven aan president Moebarak aan.

Keer op keer blijkt dat democratie niet met geweld kan worden afgedwongen. Van Dam vindt het daarom des te verbazingwekkender ‘hoe politici telkens weer aanleiding zien om nieuwe oorlogen te beginnen of te steunen’.

Ook het opleggen van eindeloze sancties aan landen die men wilde dwingen hun beleid drastisch om te gooien, zoals in Syrië en eerder Irak, heeft nooit het gewenste effect gehad. ‘Het heeft in sommige gevallen zelfs een averechts effect gehad.’

En als er al democratische verkiezingen worden gehouden in moslimlanden dan blijkt het westerse enthousiasme selectief. Van Dam: ‘Men wil ze eigenlijk vooral als die partijen winnen waarmee enige positieve verwantschap wordt gevoeld; anders liever niet. De negatieve reacties op de verkiezingsoverwinningen van Hamas in de Gazastrook en het Islamitische Reddingsfront (FIS) in Algerije zijn er voorbeelden van.’

Granaten en minaretten. Een diplomaat op zoek naar vrede in de Arabische en islamitische wereld. Nikolaos van Dam, sept. 2020, 314 blz. Prometheus, Amsterdam.

Eşref Bey, opstandeling en speciaal agent in het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk (2)

Er is veel kritiek op het feit dat Turkije Syrische huurlingen zou hebben gestuurd om zijn bondgenoot Azerbeidzjan in de betwiste enclave Nagorno-Karabach te helpen. Naast een eerdere missie in Libië (aan de zijde van de Verenigde Naties), heeft Ankara deze strijders het afgelopen jaar twee keer buiten Syrië ingezet.

“Eerder heeft Turkije geprobeerd de laatst overgebleven rebellen in Syrië te beschermen tegen Damascus. Hoe dan ook past het gebruik van Syrische strijders door Turkije in een nieuw patroon van oorlogvoering op afstand in het Midden-Oosten”, schreef het nieuwsplatform Middle East Eye op 12 oktober. Hoewel externe spelers die rivaliserende partijen steunen in burgeroorlogen in het Midden-Oosten niets nieuws is, is het aantal conflicten in de regio dat buitenlandse sponsors aantrekt dramatisch gestegen sinds de Arabische opstanden van 2011. Sindsdien hebben Turkije, Iran, Saoedi-Arabië, Qatar, de VAE, Rusland en verschillende westerse staten – waaronder ook Nederland – op verschillende manieren lokale strijders gesteund in Syrië, Libië, Jemen, Irak en nu ook in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan.

Wat Frankrijk en Groot-Brittannië doen in Afrikaanse landen als Mali, Ivoorkust, Djibouti of Sierra Leone, doet Turkije in alle gebieden waar het een historische band mee heeft. Wie bijvoorbeeld naar Sarajevo in Bosnië-Herzegovina reist, zal daar kunnen vaststellen dat niet alleen de Turkse invloed er nu groot is, maar ook die van Oostenrijk, door de aanwezigheid van banken en culturele instituties. Iets meer dan honderd jaar geleden was het niet anders.

De Balkan genereert meer geschiedenis dan het regionaal kan consumeren

Wie het eerst komt, het eerst maalt – dat was de regel tijdens de eerste Balkanoorlog (1912) die de tweede Balkanoorlog tot gevolg had (1913). In minder dan twee maanden tijd verloor het Osmaanse Rijk bijna al zijn Europese grondgebied aan de Balkanlanden. Uit onvrede over de verdeling van de door het Osmaanse Rijk verlaten gebieden, viel Bulgarije Servië aan. Servië en Griekenland verklaarden de oorlog aan Bulgarije, kort daarna volgden ook Roemenië en Montenegro, en ook het Osmaanse Rijk nam (min of meer op uitnodiging van Servië en Griekenland) weer deel aan de strijd in de hoop een deel van het verloren gebied terug te winnen.

Het Osmaanse Rijk (of preciezer: het bewind van de Jong-Turken) wist een klein deel opnieuw te bezetten, waaronder het historisch belangrijke Adrianopel, dat nu weer Edirne werd. Ook de zes toenmalige grote mogendheden (Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Rusland en Italië) mengden zich aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in het conflict.

De Balkan,’ aldus een van de vele kwinkslagen die aan Winston Churchill worden toegeschreven, ‘brengt meer geschiedenis voort dan het regionaal kan verwerken.’ Voor Churchill (in 1914 first sealord van de Admiraliteit van Engeland) en vele westerse politici van zijn tijd was dit ruige stuk Zuidoost-Europa een hoofdpijndossier, een geopolitieke puinhoop die eeuwenlang op het kruispunt van rijken en religies had gestaan, verscheurd door etnisch tribalisme en externe inmenging. In totaal stierven in de loop van de Balkanoorlogen in minder dan een jaar tijd zo’n 200.000 soldaten, en werden talloze burgers afgeslacht bij invallen in steden. Of ze gingen te gronde aan honger en ziekte. Gruwelijke verslagen van pogroms en etnische zuiveringen volgden elkaar op.

De Balkan was een duizelingwekkend complex, divers deel van de wereld dat, niettegenstaand alle gebreken van de Osmaanse heerschappij, eeuwenlang in relatieve multiculturele harmonie had bestaan. Het grootste deel van de islamitische bevolking van de Balkan werd in koelen bloede vermoord of Europa uit gejaagd. Miljoenen Turken, Pomaken, Albanezen, Bosniërs, Serviërs, Macedoniërs en Roma moesten vluchten naar Anatolië en de meeste moskeeën werden platgebrand. Wie het boek Death and Exile: The Ethnic Cleansing of Ottoman Muslims 1821-1922 van Justin McCarthy (Princeton University) leest, krijgt een radicaal andere kijk op de geschiedenis van de volkeren van het Midden-Oosten en de Balkan.

Van de Balkan naar het Midden-Oosten

Benjamin C. Fortna, professor en directeur van de School of Middle Eastern and North African Studies aan de Universiteit van Arizona, deed onderzoek naar het late Osmaanse rijk en de vroege Turkse Republiek. In zijn boek The Circassian, A Life of Eşref Bey, Late Ottoman Insurgent and Special Agent beschrijft hij het leven van Eşref Sencer Kuşçubaşı. Na de Turkse Nederlaag in Libië waren de Circassiers Eşref en Süleyman Askeri de hoofdrolspelers in de geheime operaties die op de Balkan door de “Speciale Organisatie”, de Teşkilât-ı Mahsusa, werden uitgevoerd. Deze dienst was opgericht door het Comité voor Eenheid en Vooruitgang – Ittihad ve Terakki Cemiyeti (CUP) onder leiding van Ismail Enver Pasha, de sterke man van de Jong-Turken.

De herovering van Edirne versterkte de positie van de Jong-Turken binnen het Rijk. Zij maakten in 1913 de oppositiepartijen monddood en vestigden een dictatuur. Na het verlies van de Balkan en aan het begin van de Eerste Wereldoorlog concentreerden zich de operaties van de Teşkilât-ı Mahsusa zich op de Grieken in West-Anatolië (regio Izmir), en daarna volledig op het Midden-Oosten.

In deze tijd floreerde voor het eerst in de geschiedenis de internationale wapenhandel. De grote mogendheden leverden wapentuig aan iedereen die met een goed kwam. De Duitsers, die een grote sympathie hadden voor Enver Pasha (in Berlijn was er zelfs een sigarettenmerk met de naam “Enver Bey”), hadden het Osmaanse leger al gereorganiseerd. De Duitse Firma Holzmann was begonnen met de bouw van een spoorlijn naar Bagdad; ook de Duitse Firma’s Mauser (wapens), Friedrich Krupp (rails, staal en artillerie), Maffei, Henschel, Hanomag, Cail en Borsig (locomotieven) en Siemens (telegraaflijnen) waren erbij betrokken. De Duitse economie brak 1910-1912 alle records en de “Drang nach Osten” van de Duitse Keizer begon concrete vormen aan te nemen. Voor mannen als Eşref en Süleyman Askeri was het een groot voordeel dat zij grote afstanden in een tot dan ondenkbaar korte tijd konden afleggen. De onverschrokken Eşref nam zelfs vliegles met de eerste tweezitter van het Blériot-XI-vliegtuig, waarmee pas in 1909 voor het eerst het kanaal tussen Frankrijk en Engeland was overgestoken.

Mislukte aanslag op Sharif Hussein van Mekka

In 1914 begonnen de Osmaanse troepen onder leiding van Kemal Pasha en de Duitser Friedrich Freiherr Kress von Kressenstein met de grote mobilisatie om de Engelsen via het Suezkanaal aan te vallen in Egypte. Het eerste Suezoffensief begon in januari 1915. Kress von Kressenstein, die werd aangesteld als commandant van het Eerste Turkse Expeditiekorps, was verantwoordelijk voor de opmars door de Sinaï-woestijn en voor de ontwikkeling van pontons en speciale boten die zouden worden gebruikt om het Suezkanaal over te steken.

Hoewel de woestijnmars nauwelijks een probleem was, mislukte het offensief. Het duurde meer dan een jaar voordat de Osmanen een tweede poging ondernamen om het Suezkanaal te veroveren. Kress voerde in 1916 nog een offensieve operatie, maar ook die liep uit op een fiasco en de troepen trokken zich terug naar Palestina.

De Duitse officieren Kress von Kressenstein en Werner von Falkenberg ,die hun hoofdkwartier in het Palace Hotel in Damascus hadden, woonden destijds bijna deur aan deur met niemand minder dan Eşref Sencer Kuşçubaşı. Het verschil tussen de adellijke Duitsers en de onverschrokken Circassische vechtersbaas had niet groter kunnen zijn. Terwijl de Engelsen met onder andere T.E. Lawrence bezig waren bedoeïenenstammen te rekruteren voor wat  later als de “Arab revolt” de geschiedenis in zou gaan, ontmoette ook Eşref de leiders van de stammen op het Arabische schiereiland. Zo voerde hij onderhandelingen met Ibn-Saud, Ibn-Rashid en Sharif Ali, de zoon van Sharif Hussein van Mekka.

In rapporten van 1916 schrijven officieren van de Britse geheime dienst: “Eşref Bey – een Circassiër – is een Fedaî die in Constantinopel meerdere onwelgevallige politici liquideerde, een vrijwilliger uit de Libië-oorlog, die bewezen heeft een leger van guerrilla’s te kunnen leiden”. Eşrefs missie was succesvol. Hij kon de meeste Arabische stammen achter zich krijgen, behalve Sharif Hussein van Mekka. Maar een mislukte aanslag op de hoeder van de heilige plaatsen van Mekka en Medina, die daardoor meteen met de Engelsen in zee ging, komt ook op het conto van Eşref. Een fatale gebeurtenis, zowel voor Eşref zelf als voor het hele Osmaanse Rijk.

De Sinaï en Palestina gaan verloren

Lawrence wist in 1916 de ‘Arab revolt’ tegen de Turken te organiseren door een guerrillaoorlog te starten met bomaanslagen en overvallen op onder andere de Duits-Osmaanse spoorwegen. In Europa was Lawrence of Arabia in zijn Arabische kleding een exotische figuur die appelleerde aan oriëntaalse voorstellingen wilde Arabieren in de woestijn; voor de Turken en Eşref en zijn mannen was zulke kleding normaal. Eşref pendelde tussen Aqaba aan de Rode Zee en El Arish aan de Middellandse Zee, tussen Medina en Aleppo, tussen Palestina en Suez. In Syrië plunderde hij en zijn mannen de Franse consulaten op zoek naar informatie over lokale notabelen die mogelijk betrokken waren in complotten tegen het Osmaanse Rijk. Mogelijk dat bij een van deze acties ook het geheime Sykes-Picot plan tevoorschijn gekomen is.

Eşref kreeg  weinig financiële ondersteuning voor zijn “vrijwilligersacties” en lag voortdurend overhoop met Osmaanse officieren over zijn veelvuldige gebruik van telegraaflijnen. Daarnaast hadden hij en het Osmaanse leger ook te maken met voedsel- en munitietekorten. Verder moesten er steeds hard worden onderhandeld met bedoeïenen over de koop van kamelen voor de woestijntransporten.

Terwijl de Osmanen al over een spoornet beschikten, bouwden de Engelsen aan een spoorwegnet en waterleidingen door de woestijn en planden ze hun eigen offensief. T.E. Lawrence had al in 1915 de Negev-woestijn en het noordoosten van de Sinaï en Gaza in kaart gebracht tijdens opgravingen in de “The Wilderness of Zin” (een archeologisch project gefinancierd door de Palestine Exploration Fund) om een Britse invasie in Palestina vanuit Egypte voor te bereiden. Die invasie volgde daadwerkelijk na veldslagen bij Gaza en Beersheeba in 1917, waarop Generaal Allenby in November van dat jaar Jeruzalem kon innemen.

Het Turks-Arabische kamelkorps in de woestijn van Beersheeba maakt zich op om de Britse invasie van Gaza te weerstaan.

Eşref bevond zich op dat moment in de Nedjed-woestijn in Arabië. Zijn vrijwilligers, die waren toegestroomd om te vechten in Jaffa en Jeruzalem, kwamen uit alle delen van het rijk; uit Syrië, Irak, Jemen, uit Mardin, uit Edirne, van de Balkan, uit de Kaukasus, en zelfs van Kreta. Eşref s vriend Süleyman Askeri Bey had in 1915 als commandant van Basra aan de Arabische Golf zelfmoord gepleegd nadat hij de Engelsen er niet van had kunnen weerhouden Irak via die havenstad binnen te vallen.

Krijgsgevangene van de Britten

In 1916 werd Eşref met een groep commando’s – uitgerust met de nieuwste Mausergeweren, het beste wat er in het hele Osmaanse Rijk te krijgen was – naar Jemen gestuurd. De Osmaanse troepen in Jemen waren afgesneden van het rijk door de “Arab Revolt”. De Engelsen boden plaatselijke stammen veel goud, en beloofden Sharif Huissein van Mekka min of meer een eigen koninkrijk. Hussein koos – zeker na de mislukte aanslag op hem door Eşref – de kant van de Britten en riep zich in 1916 uit tot koning van Arabië , hoewel hij maar een van de vele lokale heersers was.

Eşref en zestig commando’s waren onderweg met 300.000 gouden lira’s, gecamoufleerd als “explosieven”. Begin 1917 stuitten Eşrefs mannen bij Khaybar (bekend van de slag bij Khaybar in het jaar 628) – ongeveer 150 kilometer ten noorden van Medina – op ongeveer 2000 gewapende ruiters onder leiding van Sharif Husseins zoon Abdullah (hij zou later Emir van Transjordanië en eerste koning van Jordanië worden). Er volgde een hard gevecht tussen de 60 mannen van Eşref en de 2000 met Engelse wapens uitgeruste ruiters. Eşref raakte gewond en werd na een veldslag van een dag gevangen genomen. Een ware trofee voor de Engelsen.

T.E. Lawrence die op reis was met Abdullahs broer, Emir Faisal, noteerde na een diner met de latere koning van Irak: “Een slaaf kwam buiten adem de tent binnengerend en riep ‘nieuws! nieuws! Eşref Bey is gepakt!’ Faisal was stralend, sprong op en schreeuwde tegen mij ‘Abdullah heeft Eşref Bey gevangen genomen’. Ik realiseerde me toen hoe groot en belangrijk deze gebeurtenis was”. Voor de man die bekend zou worden als Lawrence of Arabia – en met wie Eşref vaak werd vergeleken – was de arrestatie van Eşref een keerpunt in de campagne tegen de Osmanen. Ook in het Arab bureau in Cairo werd het nieuws met tevredenheid ontvangen.

Meerdere officieren van de inlichtingendienst, zoals Wyndham Deedes – een van de sleutelfiguren in Cairo – waren al eens tegenover Eşref komen te staan in Izmir, en hadden daar geen beste herinneringen aan over gehouden. Deedes werd later chef secretaris van de eerste British High Commissioner in Palestina, Sir Herbert Samuel. In de eerste weken van zijn Arabische gevangenschap, kwam Eşref Bey  veel vroegere kameraden tegen, mannen met wie hij in Libië en op de Balkan had gevochten, en zelfs schoolvrienden van de Militaire Academie in Istanbul die nu de kant van de Engelsen hadden gekozen. In maart 1917 werd hij overgedragen aan de Engelsen in Cairo. Daar werd Eşref maandenlang ondervraagd.

Gevangen op Malta

De Britten stuurden Eşref in gevangenschap naar Malta waar hij drie jaar in een veeltalig gezelschap zou  verkeren. Er zaten daar ook Duitse officieren gevangen, zoals Franz Josef Prins van Hohenzollern en Karl Dönitz, de latere grootadmiraal van de Duitse Kriegsmarine onder Hitler, maar ook een Tiroolse fotograaf, Arabische nationalisten, Hongaren, Italianen, Grieken, Bulgaren en Osmanen met diverse etnische en religieuze achtergronden. De gevangenen werden volgens rapporten van de Zweedse consul goed behandeld; ze hadden toegang toe recreatieruimtes om te lezen, te schrijven en spelletjes te doen, en ze hadden hun eigen moskee waar de imam van het Osmaanse consulaat (ook een gevangene) de diensten verzorgde.

Eşref Bey in Britse gevangenschap tijdens zijn ballingschap op Malta

De Duitse Prins (volle neef van de Duitse Keizer) protesteerde dagelijks, waardoor er verbeteringen werden doorgevoerd. Iets waarvan ook Eşref profiteerde. Hij kreeg een Köşk, een klein huisje, waar hij drie jaar doorbracht voor hij 1920 weer naar Istanbul kon terugkeren. De post die de Turjkse gevangenen mochten ontvangen, bracht geen goede berichten: de Grieken hadden 1919 Izmir bezet. Het Osmaanse rijk was ingestort. Na het einde van de Turkse bevrijdingsoorlog werd in november 1922 het sultanaat officieel afgeschaft. Sultan Mehmet VI werd verbannen en Mustafa Kemal (Atatürk) werd erkend als de nieuwe leider van Turkije. Op 29 oktober 1923 werd door Mustafa Kemal de republiek uitgeroepen. Eşref Bey kon 1920 naar Istanbul terugkeren, maar viel later bij Atatürk in ongenade en moest het land weer verlaten. Hij belandde op Kreta, waarvan hij pas in 1950 terugkeerde.

Lees hier deel 1.

Eşref Bey, opstandeling en speciaal agent in het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk (1)

Toen het tsaristische Rusland de Kaukasus in 1863 na een jarenlange oorlog veroverden, werden honderdduizenden Circassiërs – soms ook Tsjerkessen genoemd – naar het Osmaanse Rijk gedeporteerd, veelal naar de noordkust van het huidige Turkije aan de Zwarte Zee. Vandaar verspreidden ze zich over vrijwel alle delen van het rijk, tot in de Balkan, Syrië, Jordanië en Irak toe.

In het hedendaagse Turkije vormen de Circassiërs een van de grootste etnische minderheden. Al in de eerste honderd jaar van de expansie van het Osmaanse Rijk vervulden Circassiërs en Albanezen hoge functies in het militaire en administratieve apparaat van de Sultan in Istanbul.

Toen de negentiende eeuw op zijn einde liep, werd de internationale politiek in toenemende mate bepaald door agressieve wereldmachten als Groot-Brittannië eb Frankrijk en, na 1870, ook Duitsland. De Osmaanse staat voerde samen met andere rijken – het Oostenrijk van de Habsburgers en het Rusland van de Romanovs – een strijd om te overleven in een wereld waar het niet langer de diennst uitmaakte.

Groot Brittannië en Frankrijk vormden de Entente cordiale, een verdrag met als doel om het belangenconflict over de kolonieën in Afrika te regelen en omwille van de ‘warm-water-politiek’ (het indammen van de expansiedrift van Duitsland en Rusland in richting van de Middellandse Zee). Toen de druk van buitenaf op het Osmaanse rijk toenam, zag het bewind zich genoodzaakt om meer mankracht aan te boren dan het tot dusver had gedaan. Vooral nomadische bevolkingsgroepen, die bewapend waren en reeds over de vereiste militaire vaardigheden beschikten, werden een doelwit voor de mobilisatie. De Circassiërs, die bekend stonden als goede vechters, hoorden daarbij. Maar niet alleen zij.

Tien miljoen vluchtelingen komen naar Anatolië

Ook vele zogeheten ‘Muhacir’ gingen namens de sultan strijden. De term Muhacir verwijst naar zo’n tien miljoen Osmaanse moslimburgers en hun nakomelingen die zijn geboren in de periode dat de neergang van het Osmaanse rijk begon, onder wie Turken, Albanezen, Bosniërs, Grieken, Circassiërs, Krim-Tataren, Pomakken en Serviërs, die emigreerden naar Thracië en Anatolië aan het einde van de 18e eeuw tot het einde van de 20e eeuw om te ontsnappen aan de voortdurende etnische zuiveringen en vervolgingen in hun gebieden van oorsprong.

De diepst getroffen bevolking waren de Circassiërs: in de Circassische genocide werd rond 95 procent van de bewoners uit deze Kaukasusregio door de Russen etnisch gezuiverd en gedeporteerd naar Anatolië. De Turken vestigden in de jaren 70 van de 19de eeuw een aanzienlijk Circassisch contingent in Amman, in een tijd dat deze plaats uit nauwelijks meer dan wat Romeinse ruïnes bestond. De stad bleef tientallen jaren een Circassisch dorp.

Tegenwoordig heeft rond een kwart van de bijna 80 miljoen inwoners van Turkije Muhacir-voorouders. Nu, honderd jaar later, kampt Turkije eigenlijk  met hetzelfde probleem: het herbergt rond zes miljoen vluchtelingen uit Syrië, Iran, Irak, China en Afghanistan maar ook uit Tsjetsjenië, Dagestan en andere landen van de Kaukasus.

Unieke kijk van een ingewijde op het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk

In 2016 verscheen een fascinerende biografie van een Circassiër: The Circassian – A Life of Eşref Bey, Late Ottoman Insurgent and Special Agent, door Benjamin C. Fortna, professor en directeur van de School of Middle Eastern and North African Studies aan de Universiteit van Arizona. Dit werk, dat gebaseerd is op privéfamiliedocumenten van Eşref Kuşçubaşı. Eşref Bey is meer dan vijftig jaar na zijn dood nog steeds controversieel in Turkije en daarbuiten nauwelijks bekend, maar zijn leven biedt fascinerende inzichten in de traumatische, steeds gewelddadiger wordende strijd die een einde maakte aan het Osmaanse rijk, en het moderne Midden-Oosten inluidde.

‘Een hoogst originele en belangrijke studie,’ aldus Erik-Jan Zürcher, Professor voor Turkse Studies van de Universiteit Leiden, in de flaptekst. ‘Hij heeft een schat aan originele documenten en handgeschreven memoires gevonden van een van de leidende militanten van het Jong-Turken-tijdperk. Hij heeft dit archief kunnen combineren met belangrijke primaire bronnen uit de Osmaanse en Turkse militaire archieven, en uit het Nationaal Archief in Groot Brittannië’. Het resultaat, zo schrijft hij, is een unieke kijk van een ingewijde op het traumatische en gewelddadige laatste decennium van het Osmaanse rijk.

Verachting tegenover Lawrence of Arabia

Eşref Kuşçubaşı wordt vaak de Turkse Lawrence of Arabia genoemd. Niet helemaal terecht, maar als zo’n titel er eenmaal is, kom je daar niet snel meer vanaf. Overigens zijn er ook een Franse, Italiaanse en Duitse Lawrence of Arabia. De rol van T.E. Lawrence als lid van het Arab Bureau, de Britse geheime dienst in Cairo in het Midden-Oosten heeft vooral door de Engelse biografische avonturenfilm Lawrence of Arabia van de regisseur David Lean een betekenis gekregen die deze niet verdient. Lawrences rol was marginaal. Hij kon over een paar duizend Arabieren beschikken die bereid waren om te vechten tegen de Osmanen. De Osmanen zelf hadden nog een paar honderdduizend Arabieren in hun legers die ook in de Balkanoorlogen van 1912 en 1913 werden ingezet, en later ter verdediging van Irak, Syrië en Palestina tegen de koloniale Engelsen en Fransen. Eşref Bey spreekt in zijn notities met verachting over Lawrence. Saillant is dat de activiteiten van Eşref Bey T.E. Lawrence zelf niet zijn ontgaan. Hij noemt hem diverse keren in zijn boek ‘Seven Pillars of Wisdom’. Eşrefs en Lawrences wegen kruisten zich.

De Teşkilât-ı Mahsusa, geheime dienst en guerrillaorganisatie

In 1908 kwam het tot dan geheime Comité voor Eenheid en Vooruitgang – Ittihad ve Terakki Cemiyeti (CUP) –, bijgenaamd de Jong-Turken – in Istanboel door een staatsgreep aan de macht. Ismail Enver Pasha, een officier en een leider van de Jonge-Turkse revolutie, werd de belangrijkste leider van het Osmaanse Rijk.

Eşref Sencer Kuşçubaşı

Met het mes van de nieuwe Europese mogendheden op de keel riep Enver Pasha in 1912 een ‘Speciale Organisatie’ in het leven om nationalistische opstanden van etnische minderheden te onderdrukken en westerse inmenging in het rijk tegen te werken: De Teşkilât-ı Mahsusa, de geheime dienst van de Ittihad ve Terakki Cemiyeti. Deze instelling viel onder Enver Pasha’s ministerie van Oorlog en was zowel een geheime organisatie als een guerrillagroep.

De leiding van de Teşkilât-ı Mahsusa werd aan de in Prizren in Kosovo geboren Circassiër Süleyman Askeri gegeven, met ondersteuning van de in Istanbul geboren Circassiër Eşref Kuşçubaşı. Eşrefs vader was al officier in het Osmaanse leger en hoofdvalkenier aan het hof van de Sultan. Hij hoorde bij de groep Circassiërs met een hogere opleiding en toegang tot de militaire academie.

Over de rol van Eşref is al in 1963 een academische publicatie verschenen met het doctorale proefschrift van Philipp Stoddard over de Teşkilât-ı Mahsusa. Ook Ryan Gingeras, professor bij de afdeling Nationale Veiligheidszaken aan de US Naval Postgraduate School schreef over hem (2009) in Sorrowful Shores: Violence, Ethnicity, and the End of the Ottoman Empire 1912-1923.

Fortna’s werk, dat voor het eerst op privé-documenten van Eşref is gebaseerd, vertelt het verhaal van het ontstaan van een eigenzinnige ‘zelfopofferende’ officier (fedaî zabitan in het Turks) die bereid is te sterven voor de verdediging van de krimpende grenzen van het rijk.

Eerste vormen van moderne asymmetrische oorlogvoering

Het Osmaanse Rijk werd namelijk steeds kleiner. Istanbul moest machteloos toezien dat Frankrijk Algerije in 1830 en Tunesië  in 1881 veroverde en Groot Brittannië Cyprus in 1878 en Egypte in 1882 in bezit nam. Ze bleken weinig waard, de beloftes van Frankrijk en Groot-Brittannië om de Osmaanse territoriale integriteit te beschermen, zoals afgesproken in het Verdrag van Parijs van 1856, na het gemeenschappelijke engagement in de Krimoorlog.

Dit zorgde ervoor dat ook dat het koninkrijk Italië dromen begon te koesteren over herstel van de oude Romeinse glorie. Italië lijfde in 1911 de Osmaanse provincie Tripolitanië (Libië) in. De Italiaanse verovering ging minder makkelijk dan gedacht. Mannen als Eşref en Süleyman Askeri trainden in de woestijn de lokale bedoeïenenstammen in guerrillatactieken en zorgden voor wapenleveranties aan het rebellenleger van de religieuze orde van Sidi es-Senousi.

Aldus maakte de groep Circassiërs van Eşref naam, nog voor de oprichting van de Teşkilât-ı Mahsusa. Enver Pasha vocht ondertussen met regulaire troepen tegen de Italianen en was onder de indruk van de tactiek van de Circassiërs. Aanslagen achter de vijandelijke linies, ontvoeringen en Turkse propaganda brachten de Italianen bijna op de knieën. Om die reden zochten ze steun op de Balkan, waar Bulgarije, Griekenland, Servië en Montenegro bereid waren de wapens tegen de Osmanen op te nemen: dit leidde tot de Eerste Balkanoorlog.

In 1912 was het Osmaanse Rijk door de revolutie van 1907-1908, een Albanese opstand, en door de Italiaans-Turkse Oorlog van 1912 ernstig verzwakt. Het bericht dat er gevechten op de Balkan waren uitgebroken, bereikte Eşref en zijn mannen terwijl ze aan het vechten waren in Barqa (tegenwoordig Al-Marj) in het noordoosten van Libië. De schok was groot. Enver Pasha keerde onmiddellijk naar Istanbul terug. Libië was verloren, maar nu ging het om het pure overleven van het Osmaanse Rijk.

Eşref Bey en Süleyman Askeri en hun kameraden werden naar Istanbul teruggeroepen. De vroegere Osmaanse hoofdstad Edirne was al in handen van Bulgarije gevallen, Saloniki (Thessaloniki) – bijna vijf eeuwen een Turks bolwerk – viel in handen van de Grieken. De door de Jong-Turken afgezette en verbannen Sultan Abdulhamid II, die in Thessaloniki onder huisarrest stond, moest zelfs snel in veiligheid worden gebracht. De Teşkilât-ı Mahsusa werd onmiddellijk opgericht om operaties achter de vijandelijke linies uit te voeren zoals dat al in Libië was gedaan, én om de islamitische bevolking in de Balkanlanden te beschermen en contrarevoluties te beginnen. Enver Pasha zette nu in op asymmetrische oorlogvoering zoals deze vandaag de dag eerde bekend is uit Afghanistan, Syrië en Irak, en ja,… ook weer Libië.

In deel 2 wordt beschreven hoe Eşref Sencer Kuşçubaşı en zijn mannen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op uiteenlopende manieren – zelfs met luchtlandingen – werden ingezet om Franse en Britse posities in het Midden-Oosten te verzwakken, en in Syrië, Palestina, Libanon, Egypte, Arabië en Jemen door contrarevoluties aan te zetten. Een harde strijd tussen de Arabische revolutie en contrarevolutie die paralellen met de hedendaagse situatie vertoont.

Het enige constante in Beiroet is de chaos

Is Beiroet een mooie stad? Ik weet het niet. Ook na tal van bezoeken kan ik me daar geen duidelijke mening over vormen. Het is ook geen typisch Midden-Oosterse stad, hoewel verstokte oriëntalisten altijd enthousiast zijn over Beiroet. Inwoners zelf verwijzen vaak naar de tijd vóór de burgeroorlog (1975-1990), toen Beiroet nog bekend stond als het Parijs van het Midden-Oosten.

Het is niet makkelijk om Beiroet en Libanon te begrijpen. De hoofdstad is niet met enige andere metropool te vergelijken. Beiroet is gewoon Beiroet. Bruisend, met wonden die na 15 jaar burgeroorlog nog niet zijn geheeld en waar eigenlijk maar één situatie heerst die altijd constant is: chaos. En die is fascinerend. Ikzelf ben er graag, maar ook andere delen van het land boeien me, zoals het zuiden, de kleinere stad Saïda (Sidon), met zijn compleet andere uitstraling.

Seconden nadat de eerste beelden van de explosie in Beiroet van 4 augustus tot mij waren doorgedrongen, dacht ik: ik moet erheen! Ik wil een bijdrage leveren aan de noodhulp waar zo veel mensen in Beiroet nu op zitten te wachten.

Maar zo eenvoudig bleek het niet om naar Beiroet te reizen. Vliegmaatschappijen verlangen een zogeheten PCR Covid-19-test  en iedereen die landt op het Beirut–Rafik Hariri International Airport moet daar nog eens zo’n test ondergaan – en zijn telefoonnummer, verblijfadres en namen van contactpersonen achterlaten. Maar in de nacht van 10 op 11 augustus landde ik dan toch in Beiroet. Vrienden hadden al veel voorbereid. Al meteen na de explosies hadden ze een eerste-hulp-post ingericht in het centrum van de stad. En in een opslag buiten Beiroet werden 1500 pakketten met noodzakelijke levensmiddelen samengesteld.

Oorlogen overleefd, maar nu in een oogwenk opgeblazen

Na de verschrikkelijke beelden op de sociale media te hebben gezien wilde ik ter plaatse natuurlijk meteen een kijkje nemen. Glas en puin waren alomtegenwoordig. De wijken Ashrafieh, Bashoera, Mazraa, Rmeil, Medawar en Saifi zijn de meest getroffen gebieden in het gouvernement van Beiroet zelf, terwijl Bourj Hammoud en Bauchriya waarschijnlijk het meest beschadigd zijn in gebieden net daarbuiten, in het gouvernement Mount Lebanon. Dat geeft al een indruk van de reikwijdte van de schade.

Overal in deze wijken zag ik eerste-hulp-posten, en schoolklassen en scoutinggroepen, die met bezems en scheppen in de weer waren. Auto’s lagen onder het puin, de nieuwe prestigieuze hoogbouw aan de haven was veranderd in een rij lege karkassen. Dat bood een vrij surrealistische aanblik: hoge gebouwen waarvan de glazen gevels waren verdwenen, waardoor je meubels zag die door de eigenaren alweer rechtop waren gezet.

Opvallend waren de bergen glasscherven, die netjes met kruiwagens naar de rand van de straten waren gebracht, in de hoop dat iemand ze zou komen ophalen. Opvallend in een stad waar de verwerking van vuilnis een groot probleem is, was de zorgvuldige sortering van het puin op hout, ijzer en ander materiaal.

Tussen de hoge gebouwen in de smalle straatjes achter de haven schuilen veel traditionele huizen, daterend van eind  19e eeuw. Beiroet had in die tijd een van de belangrijkste havens aan de Middellandse Zee. Rijke Libanese kooplieden bouwden er grote villa’s. Ze verraden zowel oosterse als westerse culturele invloeden, en zijn herkenbaar aan hun drie Venetiaanse bogen die uitkijken op zee, hun oranje daken van Franse tegels, en hun marmeren vloeren.

In de loop der tijd maakten deze huizen geleidelijk plaats voor moderne gebouwen die meer geld opbrachten, maar in tegenstelling tot het centrum van Beiroet, dat na de burgeroorlog werd omgevormd tot een ultramodern zakencentrum, hadden wijken als Gemmayzeh, Mar Mikhael en het havengebied hun traditionele architectuur en bevolking behouden. Hier vind je  ook een groot aantal kerken van talrijke christelijke richtingen: rooms-katholieken, Armeens-katholieken, Armeens-apostolischen, Grieks-orthodoxen,  Maronieten. Met alle mogelijke middelen heeft de bevolking zich hier verzet tegen grootschalige projecten van vastgoedmagnaten en heeft ze geweigerd huizen te verkopen.

Dit stadsdeel is erg levendig, het is een van de kloppende harten van het culturele leven in Libanon. De mensen vormen een kosmopolitische mix van jong en oud, er zijn nog veel ambachtslieden maar ook ontwerpers, en het ontbreekt er niet aan theaters, bars, en restaurants.

Veel historische huizen hebben het Ottomaanse tijdperk, het Franse mandaat, beide wereldoorlogen en de Libanese burgeroorlog overleefd – maar nu werden ze in een oogwenk opgeblazen. Ik ben al in veel verwoeste gebieden geweest, maar zoiets heb ik nog niet gezien. Volgens het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (UN-OCHA) zijn vooral mensen in de hierboven beschreven stadsdelen hun huizen en bedrijven kwijtgeraakt, terwijl ze al te maken hadden met een diepe economische crisis

Hyperinflatie van voedselprijzen die met 245 procent zijn gestegen

Volgens het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) zijn er in Beiroet in totaal 200.000 wooneenheden getroffen. Naar schatting 40.000 gebouwen raakten beschadigd, waaronder 3000 ernstig. Meer dan 15.000 bedrijven – ongeveer 50 procent van de stad – werden getroffen, veelal groothandel, detailhandel en horeca. Veel huishoudens hebben onderdak en materiaal voor onderdak nodig. De ontheemde bevolking (ongeveer 300.000 mensen) wordt momenteel ondergebracht bij families, vrienden en medeburgers. Ouderen, arbeidsmigranten en vluchtelingen zullen gerichte steun nodig hebben.

Voedsel, brandstof en elektriciteit, evenals andere ‘non-foodartikelen’ waren voor de explosie in korte tijd al veel duurder geworden door de hyperinflatie. Tussen oktober 2019 en juni 2020 stegen de voedselprijzen volgens de Libanese krant L’Oriënt /Le Jour met 245 procent. Dat kwam door het samengestelde effect van de financiële crisis en de uitbraak van Covid-19. Het Libanese pond verloor in korte tijd 78 procent van zijn waarde. Bij deze rampspoed voegde zich die van de explosie: die vernietigde de belangrijkste graansilo’s van Beiroet en beschadigde delen van de haven. Veel importen zullen moeten worden omgeleid naar Tripoli, een haven met minder capaciteit dan Beiroet. Dit zal waarschijnlijk een verdere opwaartse druk uitoefenen op de prijzen van voedsel en basisgrondstoffen.

Al op 5 augustus 2020 hebben de Verenigde Naties een Emergency Operations Center (EOC) opgericht, geleid door OCHA en experts van het UN Disaster Assessment and Coordination (UNDAC)-team om een snelle beoordeling en analyse van de situatie ter plaatse uit te voeren en te helpen bij het coördineren van noodresponsactiviteiten na de explosie.

De vluchtelingen – vooral de Palestijnen – zijn de allerarmsten

Binnen een straal van vijf kilometer van de plaats waar de ontploffing zich voltrok, woonden – naast  636.100 Libanezen – 125.000 vluchtelingen, veelal Syriërs, maar ook Irakezen. In deze aantallen van de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR zijn die van de Palestijnse vluchtelingen nog niet inbegrepen, want voor hen is de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) verantwoordelijk. UNRWA-kampen in Libanon en in het bijzonder in Beiroet moeten een groeiende bevolking in een beperkte geografische ruimte huisvesten, een heidens karwei.

Sinds het uitbreken van de oorlog in Syrië wordt er ook een onderscheid gemaakt tussen Palestijnse vluchtelingen uit Syrië (PRS) en Palestijnse vluchtelingen uit Libanon (PRL). De kampen lijden onder ernstig vervallen behuizing, overbevolking en slechte hygiënische omstandigheden. Palestijnse vluchtelingen zijn al de meest kwetsbare bevolkingsgroep in het land, velen van hen zijn grotendeels afhankelijk van de constante noodhulp waarin UNWRA voorziet. Maar sinds de Verenigde Staten onder leiding van Trump de financiële ondersteuning van de UNWRA heeft opgezegd, kan deze organisatie haar werk nauwelijks meer doen.

Daar komt bij dat Palestijnen in Libanon minder rechten hebben dan de rest van de bevolking; buiten de twaalf kampen waar ze wonen, mogen ze niet werken. Daarnaast zijn ze van 39 beroepen uitgesloten, mogen ze geen onroerend goed bezitten of erven, en is het hun verboden het Libanese staatsburgerschap na te streven. Ten slotte vallen vluchtelingenkampen buiten het Libanees bestuur en staan ze onder het quasi-gezag van Palestijnse facties. De UNWRA verleent er diensten, maar beheert of controleert de kampen niet, omdat dit de verantwoordelijkheid is van ‘gastautoriteiten’. Die trekken in dit geval echter hun handen van de kampen af, waardoor de Palestijnen tussen wal en schip vallen.

Er bestaan grote verschillen tussen de officiële aantallen van de UNWRA en de realiteit. UNWRA registreerde in 2018 19.539 personen in Bourj Barajneh, 10.849 personen in Shatila, 4.591 personen in Dbayeh en 725 personen in Mar Elias. In werkelijkheid kan ervan worden uitgegaan dat het dubbele aantal mensen in deze kampen leeft. Een reden voor mijn eigen kleine organisatie Ash-Sham Care om, in samenwerking met de grotere Al-Wafaa European Campaign, onze hulp te focussen op de vier Palestijnse kampen in Beiroet. Door meerdere dagen gratis medische hulp van Libanese artsen in te huren en kosteloos medicamenten en voedselpakketten te verstrekken.

Om dit werk ‘Corona-proof’ te doen waren extra veiligheidsmaatregelen nodig. Zo gebruikten we kleine binnenplaatsen in de openlucht als wachtkamer, en een ambulance als behandelruimte. Ook de uitgifte van medicamenten – met recept – vond gewoon in de buitenlucht plaats. Nu is die ‘buitenlucht’ ook niet bepaald fris. In de chaos van de miljoenenstad Beiroet heb je bij temperaturen van rond 35 graden Celsius flink last van uitlaatgassen, stikstofdioxide, stof uit droge rioleringen, een ongezonde mix van faecale bacteriën (colibacillen, streptokokken), en natuurlijk veel fijnstof en ander milieuonvriendelijk spul. Maar, merk ik dan altijd met een zweem van sarcasme op, je zit tenminste lekker aan de Middellandse Zee.

De kleine, uiterst smalle straatjes van de kampen zijn nauwelijks toegankelijk voor auto’s, waardoor de klus in logistiek opzicht best zwaar is: met mini-bestelwagens kun je niet overal komen, dus is het zaak de levensmiddelen daar af te leveren waar ze op scooters verder de kampen in kunnen worden getransporteerd.

Het leven gaat verder – maar hoe?

Het leven in Beiroet gaat verder. We komen op adem op een paar plastic stoelen bij het Restaurant Hajj Issa wa Awladihi (Jezus en kinderen) tussen het kamp Shatila en het voormalige kamp Sabra. Issa serveert al sinds mensenheugenis foul (tuinbonenstoofpot) en hummus. Veel mensen komen hier naar toe met potten en pannen omdat ze geen kookgelegenheid meer hebben. Uiteraard doen ook de verkopers van maiskolven langs de doorgaande wegen nu extra goede zaken, meestal vind je daar ook geldwisselaars, die betere prijzen bieden dan langs de officiële kanalen.

Kortom: iedereen probeert zich zo goed mogelijk te bedruipen, maar de internationale gemeenschap moet voedselzekerheidsprogramma’s voor vluchtelingen en gastgemeenschappen prioriteren en uitbreiden om de toegenomen kwetsbaarheid van de bevolking te ondervangen en potentiële sociale spanningen te verminderen.

Onmiddellijke maatregelen ter voorkoming van een voedselcrisis zijn gewenst. Te denken valt daarbij aan voedselprijsbewaking, en aanmoediging van directe verkoop van lokale producenten aan consumenten. Volgens de United Nations Economic and Social Commission for Western Asia (ESCWA), die zijn hoofdvestiging in Beiroet heeft, dreigt een situatie waarin meer dan de helft van de bevolking tegen het einde van het jaar niet meer in basisvoedselbehoeften kan voorzien.

In de Analyse “Is Food Security in Lebanon under Threat?” van 30 Augustus wordt ook gewezen op de koopkracht van de middenklasse, die aanzienlijk is uitgehold. Volgens de analyse zullen de persoonlijke overmakingen van families uit het buitenland, die in 2019 rond 14 procent van het Bruto Nationaal Product uitmaakten, naar verwachting in 2020 met 23,4 tot 36 procent afnemen. De Commissie spreekt van de noodzaak om nationale middelen voor voedselzekerheid weer op te bouwen en te rehabiliteren, en lokale productie en verwerking te versterken. Ook roept de ESCWA op tot ondersteuning van de handel in landbouwproducten, bijvoorbeeld door speciale kredietfaciliteiten beschikbaar te stellen voor leveranciers. Dit om minimale invoer mogelijk te maken op basis van officiële of gesubsidieerde wisselkoersen, zoals het geval is bij basisproducten als tarwe en medicijnen.

Maar wie gaat dat allemaal doen? En naar wie gaat de internationale gemeenschap luisteren? De Libanese bevolking bestaat uit achttien christelijke en islamitische groepen. Ik denk aan wat mijn lievelingsauteur Willem Frederik Hermans in 1984 schreef over zijn reis in 1981 naar Libanon: ‘In Libanon heeft iedereen gelijk en is alles tegelijk waar en onwaar. Het leven (maar het ene leven is het andere niet) gaat gewoon (maar alles wordt op de lange duur gewoon) verder, zolang er iemand in leven blijft.’

Toen ik Hermans in 1989 in Parijs bezocht, sprak ik met hem over het belangrijkste thema in zijn werk: de chaos in de wereld. Ook wilde ik van hem weten waarom hij zo gefascineerd was door Libanon. Het leek me op voorhand duidelijk: in de chaos (Libanon) probeert de mens (de Libanees) orde en zin te ontdekken. Tevergeefs. Bij de glazen torens, de gebouwen van dertig of meer verdiepingen aan de haven van het hedendaagse Beiroet, ontbreekt inmiddels het glas. Je kunt door de gebouwen heen kijken: de meubels staan weer overeind. Het lijkt of je gewoon aan een computer op de zesde etage kunt gaan zitten om verder te werken. Dat zou zo een situatie uit een roman van Hermans kunnen zijn.

Zijn boeken ‘Moedwil en misverstand’ uit 1948 (de titel zou zomaar op de explosies in Beiroet kunnen slaan) en ‘Paranoia’ uit 1953 (past uitstekend bij het leven in Libanon) geven dezelfde surrealistische ervaring weer die men in Beiroet – voor of na de explosies van 4 augustus – kan beleven.

Internationale actoren proberen hun macht te vergroten

Veel Libanezen hebben de ramp toegeschreven aan een heersende klasse die volgens hen sinds de burgeroorlog van 1975-1990 verantwoordelijk is voor nepotisme, corruptie en verwaarlozing. Alle bestaande religieuze stromingen zijn nauw vervlochten met dit systeem. De internationale gemeenschap verlangt hervormingen. Er dient een anticorruptiewet te worden aangenomen, het systeem van overheidsaanbestedingen, de energiesector, het bankwezen: ze moeten allemaal op de schop. Wie gaan dat doen, in deze chaotische situatie? Internationale belanghebbenden als de voormalige koloniale macht Frankrijk, en Turkije, China en de Verenigde Staten, maar ook de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië , Qatar en Iran (als ondersteuner van de sjiitische partijen) willen hun invloed nu vergroten in dit kleine land. Alleen een beweging die alle religieuze facties overstijgt kan fundamentele verandering teweeg brengen. Dat is genoeg om niet erg optimistisch te zijn. Maar wat er ook gebeurt, wat de toekomst aan goeds of slechts in het verschiet mag hebben, Beiroet zal altijd blijven wat het is: Beiroet!

Een monument van herinnering aan een verzetsdorp in de bergen van Koerdistan

Het belang daarvan? Gewredê was geen gewoon dorp. Het was het voormalige zenuwcentrum van het Koerdisch-Iraanse verzet (KDP-I), dat na de val van de sjah vergeefs hoopte op Koerdische autonomie en door het bewind van ayatollah Khomeini de bergen in werd gedreven, net over de grens met Irak. Een geschiedenis die Beri Shalmashi, of ze wil of niet, voor altijd bindt aan de Koerdische zaak.

Iraanse revolutie, 1978. Demonstranten met de beeltenis van ayatollah Khomeini (fotograaf onbekend).

Meer dan een realistische reconstructie is Big Village een levend archief van herinneringen geworden, waarin bezoekers zelf hun weg mogen vinden. Gewredê, waar naar schatting vijfduizend mensen woonden, bestaat niet meer in fysieke zin, op wat bomengroepjes en overwoekerde fundamenten na. Maar het leeft voort in de hoofden van degenen die er ooit verbleven, en die Shalmashi opzocht in hun huidige woonplaatsen in Nederland, Frankrijk, Iraaks Koerdistan, Zweden, Zwitserland en Australië.

Zo is de documentaire, die Shalmashi samen met Lyangelo Vasquez maakte, ook een digitale reünie geworden van mensen die over de wereld uitzwermden, elkaar uit het oog verloren, een nieuw leven begonnen als immigrant, maar ooit, hoog in de bergen in Koerdistan, verenigd waren in de strijd voor een vrij vaderland. In sommige gevallen, zoals in dat van Beri, waren ze nog te jong om te begrijpen waarover het ging, maar uit de documentaire blijkt dat ze oprecht trots zijn deel te hebben uitgemaakt van een onmiskenbaar heroïsch verhaal.

Ik spreek Beri Shalmashi in het hippe café Pacific op het niet minder hippe Westergasfabriek-terrein in Amsterdam. De locatie is haar keuze en onderstreept haar meervoudige, want Nederlandse, Amsterdamse en Koerdische identiteit.

Beri Shalmashi (© Jeroen Hofman).

Haar Koerdische afkomst weegt het zwaarst en put haar soms zelfs uit. ‘Ik zou er best eens een weekje vrijaf van willen nemen, een gewone Amsterdammer willen zijn, maar tot nu toe is dat onmogelijk.’

Wanneer dat dan misschien wel mogelijk zal zijn? Wanneer ze het idee heeft gekregen dat ze genoeg heeft gedaan om haar mede-Nederlanders duidelijk te maken waar ze vandaan komt. Om iets van het unieke Koerdische perspectief inzichtelijk te maken. Al is dat een bijna onmogelijke taak, beseft ze, want waar Nederlanders er niet zelden prat op gaan nooit hun leven te zullen geven voor een hoger doel, zien veel Koerden het als volkomen vanzelfsprekend dat hun individuele belang ondergeschikt is aan het ideaal van Koerdische zelfbeschikking.

Iets wat misschien iets beter te begrijpen is voor wie weet dat de Koerden het grootste volk (35 miljoen zielen) ter wereld zijn zonder staat. Afkomstig van een fictief land, opgedeeld door liefst vier even reële als vijandige staten: Turkije, Syrië, Irak, en Iran.

In de vuurgevaarlijke lappendeken van het Midden-Oosten is de Koerdische kwestie een constante bron van instabiliteit. Die instabiliteit treft de Koerden in de eerste plaats zelf, zoals steeds weer blijkt wanneer ze eerst door westerse mogendheden aan de borst worden gedrukt als het zo uitkomt, en vervolgens weer ‘noodgedwongen’ in de steek worden gelaten wanneer de internationale machtsverhoudingen daartoe nopen.

De Koerdische tragiek is even hartverscheurend als onoplosbaar, maar het Koerdische ethos blijft onverminderd onverschrokken, zoals ook blijkt uit de laatste, door Beri zelf uitgesproken woorden van de documentaire, waarin ze ‘weerbaarheid’ noemt als kwaliteit die haar ouders haar hebben bijgebracht, en ‘de kracht die helpt mij nooit bij onrecht neer te leggen.’

Beri Shalmashi was met heel iets anders bezig, toen de wervelwind van de geschiedenis, die de Koerden eigenlijk nooit met rust laat, haar als het ware oppakte en naar het project toe dreef. Ze was in 2012 verhuisd naar Erbil, de hoofdstad van de Koerdische autonome regio in Irak. Ze wilde daar meehelpen om een filmindustrie op te zetten, gaf les aan de filmacademie, stond op het punt haar eerste lange speelfilm te draaien.

Maar toen begon de plaag die ISIS heette zich met verbijsterende snelheid over Syrië en Irak te verspreiden. Erbil bleef gespaard, maar de jihadisten waren wel zo dichtbij dat alles onzeker werd.

‘Ik kon niet meer filmen, en kwam dus terug naar Nederland. Ondertussen was er ook een grote vluchtelingenstroom vanuit het Midden-Oosten naar Europa op gang gekomen, voornamelijk uit Syrië, maar ook wel uit Irak. Het ging om mensen die grotendeels voor ISIS waren gevlucht, net als ik dus eigenlijk.’

‘De toestand in het Midden-Oosten kreeg daardoor steeds meer aandacht in Nederland, en op een gegeven moment benaderde radiomaker Joost Wilgenhof mij met de vraag of we iets konden doen met mijn vluchtelingenverhaal, dat wil zeggen: het verhaal van hoe ik ooit hier met mijn ouders in Nederland was terechtgekomen. In Scandinavië waren er al projecten geweest waarbij levensverhalen van Koerdische vluchtelingen werden vastgelegd, en ik was in principe wel geïnteresseerd.’

‘Toen drong het tot mij door dat ik mijn eigen vluchtelingenachtergrond eigenlijk helemaal niet kende. Ik was er bij geweest, maar wist er niets meer van. Dus leek het me interessanter om na te gaan hoe die gemeenschap in dat Iraakse bergdorp in elkaar stak en wat mijn ouders en anderen ertoe had bewogen voor een dergelijk bestaan te kiezen. Op die manier werd misschien ook duidelijk hoe ingewikkeld vluchtelingenverhalen vaak zijn: veel ingewikkelder dan het rechtlijnige relaas van een vlucht van oorlogsgebied A naar veilig gebied B.’

Als startpunt van Beri Shalmashi’s eigen, complexe vluchtverhaal kiezen we voor het gemak Parijs, begin jaren tachtig. Haar vader, wiens broer toen al door het Iraanse regime was geëxecuteerd, was als vertegenwoordiger van het Koedisch-Iraanse verzet (KDPI-I) gedetacheerd in de Franse hoofdstad. Daarnaast trad hij ook op als officieuze diplomatieke vertegenwoordiger van de gehele Koerdisch-Iraanse gemeenschap, die de sympathie genoot van de Franse regering. Hij kon daardoor het beheer voeren over een soort consulaat en had een mooi kantoor tot zijn beschikking. Na een half jaar zou hij echter terugkeren naar het zenuwcentrum van de KDP-I in de bergen, waar zijn hart ook lag.

Beri’s moeder, die zwanger van haar was, was in Iran achtergebleven ‘omdat ze geen zin had om in een flat in Parijs opgesloten te zitten’, aldus Beri, die zacht en kalm maar met weinig aarzeling spreekt. Liever zette de moeder haar Koerdische activisme in Iran voort, ook al was dat nogal gevaarlijk – zoals bleek toen ze werd verraden, gevangengenomen, en gemarteld, nog steeds met Beri in haar buik.

‘Mijn vader heeft mij attesten van een Frans ziekenhuis laten zien waar dat martelen heel droogjes op vermeld staat. Mijn moeder heeft het er nooit over gehad, maar die overleed op mijn elfde, en zulke gesprekken voer je niet met een jong kind.’

Uiteindelijk werd Beri ’s moeder uitgewisseld met Iraanse gevangenen die in handen waren van de KDP-I, en zo kon ze zich bij haar man in Parijs voegen.

‘Fascinerend voor mij is dat ze kennelijk belangrijk genoeg was voor zo’n uitwisseling,’ zegt Beri.

Beri’s moeder kwam in Parijs aan op het moment dat de termijn van haar vader er bijna opzat, en kort daarna kwam Beri ter wereld. Het gezin stond dus voor een zeer moeilijke keuze.

‘Aanvankelijk stelde mijn vader voor dat hij zou teruggaan naar de bergen in Koerdistan, en dat mijn moeder en ik in Parijs zouden achterblijven. Daar had  mijn moeder absoluut geen zin in: zij wilde met mijn vader mee, ze waren lang genoeg uit elkaar geweest.’

Een dilemma? ‘In de belevingswereld van mijn vader, ja. Hij had natuurlijk ook kunnen stoppen met het Koerdische activisme, kunnen concluderen dat hij genoeg had gedaan voor de revolutie. Niets belette hem te kiezen voor een veilig leven voor hem en zijn gezin. Die verleiding moet er toch zijn geweest: Mijn vader was al in Europa, hoefde niet die moeilijke en gevaarlijke oversteek te maken waartoe zoveel vluchtelingen zich tegenwoordig gedwongen zien.’

‘Toch lijkt het erop dat dit nooit een optie voor hem is geweest. Toen ik hem interviewde voor Big Village zei hij me zelfs dat als hij ergens spijt van heeft gehad in zijn leven, het wel was dat hij uiteindelijk tóch, een paar jaar later, voorgoed is vertrokken uit Koerdistan om zich in Nederland te vestigen. Hij was echt voor de volle honderd procent toegewijd aan de zaak. Maar dat gold ook voor mijn moeder.’

Beri lacht: ‘Ze dacht: leuk en aardig, zo’n baby, maar ik ga gewoon mee.’

Haar ouders hechtten dus meer belang aan de revolutie dan aan een veilige omgeving voor hun kind. Hoe kijkt het inmiddels volwassen kind daar 36 jaar later tegenaan?

‘Dat was nu net wat ik wilde onderzoeken met Big Village: wat hen bewoog. En wat ik daar vervolgens van zou vinden. Ik was er ook op gebrand de andere kinderen van Gewredê – nu dus volwassenen – te vragen hoe zij zich verhielden tot de keuze van hun ouders. Opvallend genoeg bleken ze allemaal vrede met en respect voor die keuze te hebben. Het hogere doel is voor hen – en ook voor mij – zo duidelijk en zo groots dat we niet anders dan trots op onze ouders kunnen zijn, ook al ging dat doel, zou je kunnen zeggen, ten koste van ons.’

‘Of ik die trots altijd heb gevoeld? Ja. Maar nu, na het maken van Big Village, begrijp ik het ook echt. De jaren in Gewredê waren tot nu toe een tweedehands herinnering. Nu heb ik pas het idee dat ik er zelf ook werkelijk ben geweest.’

Dat laatste komt ook omdat Beri, in het kader van de documentaire, het huidige hoofdkwartier van de KDP-I in de stad Koya in Iraaks Koerdistan heeft bezocht.

‘Let wel, het lijkt in niets op Gewredê. Koya is een echte stad, en het enige wat de KDP-I er tot haar beschikking heeft zijn een paar vertrekken in een groot, oud, lelijk fort. De bestaansreden was dus eigenlijk nog moeilijker te bevatten dan die van Gewredê, want de Iraans-Koerdische strijd is nu echt marginaal, terwijl het Iraanse bewind ons in de jaren tachtig nog behoorlijk serieus nam.’

‘Ik ben in de eerste plaats in Koya geweest omdat daar mensen zaten die destijds ook in Gewredê verbleven, maar ook om een beetje te begrijpen hoe zo’n gemeenschap werkt. Niets van de oude verzetsromantiek zul je er vinden, niets van dat zwoegende bestaan in de bergen, je treft er eigenlijk alleen een lelijk kantoor aan. Nutteloos? Voor een buitenstaander waarschijnlijk wel. Tegelijkertijd zag ik in dat louter de aanwezigheid van het verzet – hoe klein ook – van grote betekenis is. De vijand kan ons zien, weet dat we er zijn: we bestaan dus nog. In die zin is Koya een directe voortzetting van Gewredê.’

De twee plaatsen liggen ook niet ver van elkaar, maar Beri koos er opmerkelijk genoeg voor om niet naar Gewredê – of naar de plek waar Gewredê  ooit was – toe te gaan.

‘Ik wilde de fantasie niet in de weg zitten. Aanvankelijk bestond wel het idee de hele interactieve documentaire om de locatie heen te bouwen, dan zou je de werkelijkheid het dichtst benaderen. Toen bedacht ik me dat je aan die werkelijkheid niets hebt. Ieders herinneringen aan de plek zijn anders, en juist dat zouden we moeten respecteren. Eerst meende ik dat een zo gedetailleerd mogelijke reconstructie van respect zou getuigen, maar daarop besefte ik dat zoiets helemaal niet kon. Als ik voor die aanpak had gekozen, zou ik misschien alles kapot hebben gemaakt.’

De documentaire toont dan ook niet hoe Gewredê eruit heeft gezien, de illustraties van Suzan Hijink bestaan vooral uit suggestieve, donkere contouren die meebewegen met de navigerende vinger van de bezoeker. Maar uit dit droomachtige decor springen de gezichten van de geïnterviewden haarscherp naar voren. En ook de verhalen die ze vertellen, of de woorden waarin ze die vertellen, dikwijls met onbewogen gezichten, lijken in steen gegrift.

‘De illustraties geven niet meer dan een beetje houvast: waar wij als makers zelf bij konden, dat is wat je als kijker krijgt. Als we genoeg materiaal hadden gehad om een echt betrouwbare reconstructie te maken, zou het ook niet nodig zijn geweest deze hele zoektocht te ondernemen. Dan zou het verleden al zijn vastgelegd. Nu is de zoektocht naar dat verleden de essentie van de documentaire, een monument van herinnering, van zingeving.’

Het resultaat is wel dat de kijkers/deelnemers geen lineair verhaal gepresenteerd krijgen, maar een soort boom van verhalen waar ze zelf al klikkend hun weg omhoog in moeten zien te vinden. De stam is de hoofdvertelling, waarbij allerlei zijvertellingen de takken vormen.

In die zijvertellingen is ruimte voor wat luchtigheid – dierbare herinneringen aan de materieel uiterst sobere maar emotioneel uitbundige trouwfeesten in het dorp, aan de alomtegenwoordigheid van de muggen, die gekscherend een ergere plaag worden genoemd dan de Iraanse straaljagers – terwijl  het hoofdverhaal zeer dramatisch is: dat gaat over een Iraans bombardement in april 1985, zo hevig dat het begin van het einde voor Gewredê daarmee een feit was. Het moreel leek gebroken, veel revolutionaire gezinnen besloten te vertrekken, slechts een kleine groep diehards trok nog hoger de bergen in om daar een nieuw hoofdkwartier te vestigen.

Beri’s vader ging niet mee, maar heeft daar dus achteraf spijt van.

‘Ik denk dat hij, als hij jonger was geweest, nu het liefst in Koya had gezeten. Het is wel zo dat hij nu veel tijd heeft om op terug te kijken. Bovendien voerde ik het gesprek over Gewredê met hem kort na een Iraanse raketaanval op Koya in september 2018, waarbij achttien mensen om het leven kwamen, onder wie nogal wat oude kameraden en mensen die ikzelf kort daarvoor had gesproken in het kader van de documentaire, mensen die er in Gewredê al bij waren geweest. Het is echt toeval dat ik hun getuigenissen uiteindelijk niet voor de documentaire heb geselecteerd.’

Koerdische strijders na het Iraanse bombardement van Koya in 2018 (© Shorsh Ghafuri).

Het is een zoveelste bewijs voor de koppige Koerdische volharding dat het KDP-I-hoofdkwartier na dit vernietigende bombardement gewoon operationeel is gebleven. Sterker: na de Iraanse aanval hebben zich nieuwe vrijwilligers aangemeld. Het bombardement was dus misschien niet zo’n slimme manoeuvre geweest van Iran.

‘Ach,’ zegt Beri, ‘het ging ze niet om ons. Ze zochten een zwakke groep als doelwit om hun echte vijanden, Israël en de VS, hun spierballen te laten zien. Hadden ze die rechtstreeks aangevallen, dan waren de poppen aan het dansen geweest. Nu kraaide er geen haan naar.’

Die laatste ontnuchterende constatering voert ons naar de diepere vaststelling dat de hele Iraans-Koerdisch zaak altijd onderbelicht is gebleven. Wanneer Koerden ter sprake komen, dan zijn dat de Turkse Koerden van de PKK, de Iraakse Koerden die al ten tijde van Saddam Hussein een zekere mate van autonomie genoten, de Syrische Koerden die na de opstand tegen Bashar-al-Assad hun eigen republiek ‘Rojava’ stichtten.

Van de Iraanse Koerden, die toch een derde deel uitmaken van de gehele Koerdische bevolking (en een tiende van de Iraanse bevolking), wordt weinig tot niets vernomen.

Een veelgehoorde verklaring luidt dat het revolutionaire elan in Iraans Koerdistan wat minder uitgesproken is omdat Iraniërs en Koerden etnisch, historisch en taalkundig meer verwant zijn dan Koerden en Arabieren of Koerden en Turken. De Koerden zouden immers de afstammelingen van de Meden zijn, en Perzen en Meden waren al in de oudheid naburige volkeren.

‘Dat is een manier om het uit te leggen,’ zegt Beri, ‘maar ik denk dat het verzet in Iran heel effectief kapot wordt gemaakt. Je ziet het aan de liquidaties van Iraans-Koerdische leiders, ook buiten Iran, tot in Europa zelfs, terwijl de bevolking ter plaatse heel vakkundig de mond wordt gesnoerd.’

‘Het is journalisten verboden verslag te doen van wat er in Iraans Koerdistan speelt. De Iraanse Koerden worden heel doeltreffend onzichtbaar gemaakt, en het is daarbij een hele slimme strategie van de overheid om te zeggen dat de Perzen en Koerden ‘één’ zijn, dat het ‘broeders’ zijn. Er is zeker een overlap, die propagandistisch heel handig wordt benut.’

‘Ondertussen is er sprake van verregaande discriminatie van de Koerden in Iran, zijn de Koerdische gebieden onderontwikkeld, komen Koerdische jongeren niet aan werk, en zijn Koerden bijna niet vertegenwoordigd in het overheidsapparaat.’

‘Iraans Koerdistan is een achtergesteld gebied, behalve in cultureel opzicht. Veel beroemde films en muziek uit Iran zijn gemaakt door Koerden, veel Koerdische steden staan bekend om hun muzikale cultuur, maar bijvoorbeeld ook om hun tapijtkunst. Doordat er culturele overeenkomsten zijn, is het makkelijk je die cultuur toe te eigenen en de Koerden uit te wissen. Bij de IKEA zie ik tapijten liggen uit de stad van mijn grootvader, maar die worden uiteraard niet als Koerdisch maar als Perzisch verkocht.’

Is de Iraanse repressie van de Koerden erger dan de Turkse?

‘Nou, als jij zegt dat je in Ankara onbelemmerd het kantoor van een Koerdische partij bent binnengewandeld, dan beantwoord ik die vraag zonder meer met ja, want in Iran is dat absoluut onmogelijk. Wat dat betreft heersen in Iran Noord-Koreaanse toestanden. Deze documentaire is daarom ook een poging om de Iraanse Koerden op de kaart te zetten, én om een fundament te leggen voor mijn eerste speelfilm, die Iraans Koerdistan tot onderwerp heeft.’

Wat wil de Koerdische beweging in Iran?

‘Op dit moment een soort zelfbestuur. De tijd van natiestaten is voorbij, het gaat dus vooral om enige mate van zelfbeschikking, in welke vorm dan ook. Waarom dat zo belangrijk is? Omdat al ten tijde van de sjah niet erg goed voor de Iraanse Koerden werd gezorgd. Bedenk dat Iran een gigantisch land is. Ook onder een niet-repressief bewind zou het al moeilijk zijn je te bekommeren om een etnische minderheid in een afgelegen gebied.’

Het uiteindelijke raadsel van de Koerden is hun totale toewijding aan de zaak, de bijna onmenselijke discipline die ze daarbij aan de dag leggen. Ik leg Beri voor hoe een Syrische Koerd mij ooit vertelde dat een toneelvoorstelling voor kinderen in oorlogsgebied gewoon doorging, terwijl er vlak in de buurt bommen insloegen, en hoe scholieren en studenten voor aanvang van les of college hun mobiele telefoon moesten inleveren en het lesgeven niet werd onderbroken wanneer docenten het nieuws bereikte van aanslagen en beschietingen in de directe omgeving. Onder het motto: je maakt af waar je mee bezig bent, onder alle omstandigheden.

Beri knikt. ‘Herkenbaar,’ zegt ze. ‘Zo nam de presentator van de radiozender Stem van Koerdistan in Gewredê het mijn vader kwalijk dat hij zijn werkzaamheden in het mediakantoor onderbrak om te kijken waar en ik en mijn moeder waren toen het dorp door een hevig bombardement werd getroffen. De uitzending moest immers doorgaan, daar luisterden miljoenen mensen naar.’

‘Door die traditie van toewijding en discipline begrijp ik juist wat mijn ouders hebben gedaan. Wat niet betekent dat ik goed kan uitleggen wat het wezen ervan is. Ik denk dat de discipline en betrokkenheid van generatie op generatie zijn doorgegeven. Het levensbelang van mogen zijn wie je bent moet in het DNA van de Koerden zitten, en hoe erger de onderdrukking, hoe sterker die hang naar onafhankelijkheid wordt.’

‘Kijk naar mij: het Koerdische nationalisme is voor mij hoofdzakelijk een verhaal uit de tweede hand, en toch staat mijn leven welhaast in het teken ervan. En dat al van jongs af aan. Ik denk dat de helft van mijn spreekbeurten op de basisschool over Koerdistan gingen. Ik heb geen kinderen, maar ik kan me voorstellen dat als ik die wel zou hebben, zij het ook zouden meekrijgen.’

Ze bekent dat ze soms graag aan haar Koerdische identiteit zou willen ontsnappen.

‘Ik zou wel twee mensen tegelijk willen zijn, en dan switchen van de een naar de ander wanneer het zo uitkomt. Maar dat gaat niet: Koerdistan is zo groot en onrustig, er is altijd wel iets aan de hand, en het raakt mij altijd persoonlijk.’

‘Nu zijn er bijvoorbeeld weer bombardementen van Turkije in Iraaks Koerdistan. Door die haast onafgebroken stroom dramatische gebeurtenissen blijft Koerdistan altijd dichtbij, en dat kan heel vermoeiend zijn, alsof je een chronische ziekte hebt. Als iemand mij vraagt: Hoe gaat het met je? Dan ben ik bijvoorbeeld gedwongen te antwoorden: Op zich wel goed, maar de broer van een kennis van mij heeft vorige week wel een bombardement ternauwernood overleefd. Er is de werkelijkheid van het gewone Hollandse leven, maar de Koerdische werkelijkheid speelt altijd op de achtergrond mee, en het verschil tussen die twee is enorm.’

Als ik opper dat ze onmogelijk los van die werkelijkheid kan komen door haar eerste twee levensjaren in een verzetsdorp, dat die het raadsel van haar hele leven vormen, beaamt Beri Shalmashi dat.

‘Daarom vind ik het zo belangrijk dat te vertellen. Het verhaal van veel vluchtelingen is zo veel complexer dan je als buitenstaander kunt vermoeden. Velen zijn niet zomaar slachtoffer van een oorlog. Ze waren soms partij in zo’n oorlog, en met reden, ze verzetten zich tegen onderdrukking, tegen een onverdraaglijke situatie.’

Is de film uiteindelijk ook een manier om haar levensverhaal  voor zichzelf begrijpelijk te maken? Ze knikt. Opnieuw moet ze beamen dat er tussen dat verhaal en het Nederlands verhaal een onoverbrugbare kloof gaapt.

‘Juist daarom wil ik mijn eigen verhaal zo vaak en op zo veel mogelijk manieren over het voetlicht brengen. Juist omdat ik heel goed begrijp dat daar telkens misschien maar één procent van wordt begrepen. Die ene procent is dan toch winst.’

De documentaire is te bekijken via https://www.bigvillagestory.com

Waarom deze groene start-ups in het Midden-Oosten ook onze partners zijn

In een regio waar droogte, vervuiling, voedselonzekerheid en energieschaarste de orde van de dag zijn, hebben sociale ondernemingen gericht op duurzaamheid en milieu meer dan genoeg bestaansreden. Zo zien we in het Midden-Oosten en Noord-Afrika steeds meer start-ups opkomen met de blik op een groenere toekomst.

Juist daarom kan de regio een belangrijke partner zijn in ons buitenlands ontwikkelings- en handelsbeleid waarin groene partnerschappen centraal worden gesteld. Bovendien blijken lokale initiatieven op dit moment effectiever dan grote projecten. Wij gingen (digitaal) langs bij enkele bevlogen groene ondernemers in Libanon, Jordanië en in de Gazastrook.

Van afvalcrisis naar recyclage

Kassem Kazak trok net een shirt aan om met ons te praten. Een schoon overhemd past beter bij zijn functie als directeur van zijn groene onderneming. Straks ruilt hij het weer voor zijn werkkledij, zegt hij, wanneer hij zelf weer aan de slag gaat bij zijn initiatief: Recycle Beirut.

Het is een van die start-ups en sociale ondernemingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika die niet meer willen wachten op een apathische en corrupte overheid. ‘Onze bestuurders hebben geen aandacht voor milieu, klimaat, schone energie of recycling. Dus begonnen we zelf, met ons eigen spaargeld’, zegt Kassem.

In zijn geval begon dat zeven jaar geleden

geleden, als oplossing voor de Libanese afvalcrisis. Met een compagnon richtte hij een bedrijf op dat anorganisch afval ophaalt en sorteert. Naast zijn werk bij Recycle Beirut heeft hij nog een andere baan, om van te leven. Of hij ooit de schoorsteen kan laten roken van Recycle Beirut weet hij niet. ‘Onze overheid is corrupt,’ zegt hij met een verlegen lach. ’Als je geen deel bent van hun netwerk en het systeem, als je niet bij de overheid hoort of niet aan corruptie mee wil doen, overleef je niet. Om overheidscontracten te krijgen, moet je eerst iemand omkopen.’

Dus maakt hij lange dagen. Bovendien is afvalverwerking zwaar. Zelf werkt hij nog steeds mee met de teams — met vooral Syrische vluchtelingen — van Recycle Beirut. Sorteren, afval ophalen, afval wegbrengen, hij is er van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat mee bezig. Veel initiatieven in deze sector houden het niet lang vol, zegt hij, want het is niet makkelijk. Maar Recycle Beirut heeft een goede reputatie. Er is een gemeenschap van mensen opgebouwd die het bedrijf steunen en die recycleren net zo belangrijk vinden. ‘Waar ik het meest trots op ben? Op het feit dat we nog bestaan!’ zegt hij. ‘En op elke ton afval die wij verwerken die niet in het milieu belandt.’

© Recycle Beirut

EenMidden-Oosterse groene lente

De regio wordt geconfronteerd met grote milieuproblemen zoals verontreiniging, afnemende watervoorraden, toenemende bodemerosie, klimaatverandering en voortschrijdende woestijnvorming. Bovendien mist de regio milieu-instellingen en juridische kaders die essentieel zijn om deze bedreigingen het hoofd te bieden. Andere sociaaleconomische ontwikkelingen, zoals een grote bevolkingsgroei, snelle verstedelijking en een hoog armoedepercentage, verergeren

die problemen. Meer nog dan in het Westen zien regeringen in de regio zich geplaatst voor de keuze tussen economische groei en banen enerzijds, en de bescherming van het milieu anderzijds. Dat eerste krijgt daarbij bijna altijd prioriteit.

Er is schaarste van fysieke hulpbronnen in de regio en de druk op het milieu neemt toe. Tegelijk de klacht dat politieke leiders schaarse financiële middelen besteden aan megalomane projecten, milieu-instellingen ondermijnen of negeren, en alleen regelgeving creëren op papier. Dat blijkt onder meer uit een studie, uitgevoerd in opdracht van WAMDA — een platform dat ondernemen in het Midden-Oosten wil stimuleren — en de tech-reus General Electric. Het rapport dateert al uit 2016, maar veel lijkt sindsdien nog niet te zijn verbeterd. Dat ligt ongetwijfeld aan de sociale, politieke en machtsverhoudingen in de regio, waardoor de energie, creativiteit en ambitie van mensen in het Midden-Oosten om greep te krijgen op hun eigen leven én op hun omgeving worden gehinderd.

Milieucampagnes worden gekoppeld aan kritiek op corruptie en onverantwoord beleid

De strijd voor een beter klimaat wordt in het Midden-Oosten wel degelijk gevoerd. Er is meer lokaal en regionaal activisme rond milieukwesties dan vaak wordt aangenomen, zo blijkt ook uit het WAMDA- en GE-rapport. Milieucampagnes gaan over volksgezondheid, vervuiling wordt gekoppeld aan kritiek op nationale ontwikkelingsstrategieën (van bijvoorbeeld fracking of import van kolen) en onverantwoord beleid. Denk aan corruptie, en de privatisering en ‘hybridisatie’ van overheidsbeleid, waarbij overheidsinitiatieven vaak grotendeels bestaan uit extern gefinancierde projecten die zijn uitbesteed aan lokale en internationale adviesbureaus.

De bevolking profiteert zelden van economische groei, terwijl de impact op het milieu hen hard treft. Opstanden in Libanon, maar ook in Algerije of Irak krijgen daardoor steeds vaker een groene ondertoon. Politieke, sociale en economische rechten zijn voor veel jongeren verbonden met ecologische rechten en die worden bij protesten steeds vaker opgeëist. Sociale ondernemers in de regio wachten niet meer op een overheid die vasthoudt aan de valse keuze tussen economie en ecologie, en nemen het heft zelf in handen.

Een groene wederopbloei

Zoals Joslin Kehdy en Joanne Hayek. In juni lanceren zij het platform Regenerate Lebanondat lokale initiatieven en oplossingen voor iedereen zichtbaar en toegankelijk maakt. Ze ontmoetten elkaar tijdens de demonstraties die sinds oktober 2019 in Libanon plaatsvonden. Het idee was er bij beiden al, maar door die ontmoeting raakte het in een stroomversnelling. Tijdens de protesten merkten ze dat ze samen een sterkere vuist konden maken. ‘Het gevoel was er al lang, maar toen we eenmaal allemaal op straat stonden, was er geen weg terug,’ vertelt Kehdy.

Hayek vult aan: ‘De revolutie versterkte het verlangen om zelfvoorzienend te zijn. Libanon is rijk aan middelen en bronnen, maar zo zagen we het nooit. Wat er met de revolutie is veranderd, is dat we genoeg hebben van het gevoel dat al het goede van buiten komt.’ Libanezen beleven een herwaardering van wat er al was: ‘Mijn familie kon dit of dat vroeger produceren, dat kan ik dus ook leren. Ik hoef het niet te importeren’.

‘Libanon is rijk aan middelen en bronnen, maar zo zagen we het eerder nooit. De revolutie bracht ook het gevoel dat niet al het goede van buiten komt’

De zware economische crisis waarin Libanon verkeert, en de lockdown door COVID-19, hebben dit proces nog meer versterkt. Regenerate Lebanon wil bijdragen aan een nieuw systeem, nu het oude instort. Dat gebeurt via een open source platform, waar gelijkgezinden elkaar kunnen vinden en terecht kunnen voor kennis en samenwerking. Het digitale platform wordt aangevuld met fysieke voorbeelden van hoe een circulaire maatschappij eruitziet. Zo opende Regenerate in 2019 Eco Souk, de eerste zero-waste winkel in het Midden-Oosten.

Libanon als living lab voor een betere wereld

‘Voor ons is de coronacrisis een test voor de volgende crisis die eraan komt: de klimaatcrisis’, weet Kehdy. ‘We kunnen Regenerate Lebanon ontwikkelen als een oplossing voor het klimaat, maar ook als een innerlijke oplossing, we moeten van binnen veranderen, want het één is niet op te lossen zonder het ander.’

En het antwoord op die klimaatcrisis is een mondiaal project, weten de dames. Kehdy: ‘Libanon is een geweldige pilot, want wij hebben alle problemen van de wereld en we zijn een klein land, dus we kunnen alternatieven testen.’

‘Maar we zijn allemaal spelers in hetzelfde theater. In het Midden-Oosten is er zo lang zo veel uitbuiting geweest, en kijk nu weer naar Israëls plannen om de Westelijke Jordaanoever te annexeren. Een platform als Regenerate kan veel betekenen. Stel je voor dat je alle inzet en veerkracht in de regio bij elkaar brengt en toegankelijk maakt. Dat je het erfgoed, de tradities, de vernieuwers, al het potentieel zichtbaar maakt. Dan stap je over de uitbuiting heen en ga je terug naar de menselijke essentie. Het geeft ons de macht om te zeggen: “We hebben veel om te geven, we zijn niet langer verloren”.’

Eigen spinazie maakt sterk

Bashar Humeid is afgestudeerd politicoloog en was onderzoeker en redacteur bij een denktank in de Verenigde Arabische Emiraten en Duitsland. Maar zijn wortels brachten hem terug in Jordanië, waar hij mee wou zoeken naar groene oplossingen voor de problemen in zijn land. Zijn antwoord is het non-profitbedrijf Meezan. ‘We ontwikkelden een systeem dat we de “vrijheidsmachine” noemen. Het is een kast die op het dak van je huis wordt geplaatst, en die aquaponics, hydroponics en zonne-energie combineert. Je kunt er groenten kweken en je appartement mee verwarmen’. Samen met zijn familie startte hij daarnaast Yanboot, een bedrijf voor biologische landbouw en marketing van biologische producten.

Stedelijke en biologische landbouw nemen een grote vlucht in landen als Palestina, Egypte en Libanon. Een eigen tuintje verbouwen op een dak zou stress kunnen verminderen bij vluchtelingen, en draagt bij tot voedselonafhankelijkheid. Bovendien kunnen armen en werklozen er hun inkomsten mee verhogen. Humeid: ‘In Palestina is de verbondenheid met het land een heel sterk onderdeel van de culturele identiteit, en er is dan ook veel interesse voor duurzaam planten en verbouwen. In Jordanië is die band met het land grotendeels verdwenen. Mensen kregen banen bij de overheid of in het leger. Cultureel was de blik de afgelopen decennia vooral gericht op de Golf en de bijbehorende consumptiecultuur. Maar ook in Jordanië is er een groeiend besef van de impact die bestrijdingsmiddelen op de gezondheid hebben.’

Samenwerking en uitwisseling tussen landen in de regio liggen voor de hand, en is ook zeer gewenst. Jordaanse biologische boeren krijgen hun certificering al van een Libanese organisatie. Helaas is diepgaande uitwisseling maar heel beperkt mogelijk door de oorlog in Syrië en Irak, en de bezetting van Palestina.

Sociaal ondernemerschap in Gaza

Wat oorlog en bezetting met je doen, weet Majd. Zij maakte in haar leven al drie oorlogen mee. Al op jonge leeftijd was zij actief in campagnes voor een betere wereld. Haar ouders, een ingenieur en advocaat, stimuleerden haar om een actieve rol in de gemeenschap te spelen. Nadat Gazanen maanden moesten wachten op bouwmateriaal — ingevoerd door de VN — om huizen herop te bouwen, richtte ze haar eerste bedrijf op. Ze maakte bakstenen van het puin van verwoeste huizen.

Daarna ging het snel. Toen ze de kans kreeg om vijf maanden in de VS te studeren, kwam ze op een nieuw idee. Ze richtte haar tweede bedrijf op, Sunbox, dat zonne-energieoplossingen levert aan mensen voor wie een stabielere energievoorziening bittere noodzaak is, zoals chronisch zieke kinderen die meerdere uren per dag nierdialyse nodig hebben of mensen die geregeld aan de beademing liggen. Sunbox levert ook zonne-energie voor waterzuivering en straatverlichting zodat het veiliger wordt op straat. Majd zet zich voor tweehonderd procent in voor haar bedrijf én voor de gemeenschap. Ze sponsort lokale evenementen over duurzaamheid, steunt start-ups, is mentor van mensen met een eigen bedrijf en investeert in voorlichting en educatie.

‘Ik ben er heilig van overtuigd dat we Gaza alleen kunnen opbouwen door een echte economie op te bouwen’, zegt ze. ‘Een circulaire economie waarbij inkomsten ook weer terug de gemeenschap in vloeien. Maar om dat te bewerkstelligen, heb je goed leiderschap nodig. Leiderschap dat echt om mensen geeft en het land vooruit wil helpen. Dat hebben wij niet. Ik geloof niet in onze leiders. Ik heb nooit iets gehad aan mijn overheid.’

Majd wacht niet tot iemand iets voor haar doet. Ze ondersteunt een nieuwe generatie van opgeleide en zelfbewuste jongeren die willen bouwen aan een vruchtbaarder Gaza waar op een groene manier in de basisbehoeften wordt voorzien. Want zolang mensen vooral naar bijeenkomsten komen omdat ze gratis lunch krijgen, heeft praten over milieubewustzijn alleen geen toegevoegde waarde.

Klein is fijn

Overheden lijken vooral geïnteresseerd in grote projecten waarin ze meteen miljarden kwijt kunnen. Het grote voordeel van dergelijke lokale initiatieven is net dat je op dorpsniveau de natuur weer verbindt met mensen. Grote projecten dreigen wel eens in het luchtledige op te lossen als de initiatiefnemers weer weg zijn. Dat zal niet gebeuren met kleine projecten zoals deze die met liefde worden uitgevoerd.

We hebben oorlog na oorlog na crisis, en nu corona’

Het team van Regenerate onderzoekt manieren om impact te kwantificeren, om die zowel op maatschappelijk als op milieugebied te meten. Deze impact moet worden opgenomen in economische modellen, en gericht zijn op het welzijn van de hele gemeenschap. Tegelijkertijd is er een grens aan wat burgers kunnen doen. De Jordaanse politicoloog Humeid: ‘We hebben oorlog na oorlog na crisis, en nu corona. Ik sprak gisteren met één van de boeren, die zei: “Het is ons niet toegestaan om te verrijzen. Elke keer krijgen we weer een klap op het hoofd”.’

Terwijl Europa nu vooral bezig is met de effecten van de pandemie in eigen land, blijven droogte, vervuiling, voedselzekerheid en energie een dagelijkse urgentie in het Midden-Oosten. Daarom is het Midden-Oosten een belangrijke partner voor ons. De ondersteuning van lokale initiatieven, waarmee burgers worden aangemoedigd om minder schade aan te brengen aan het milieu en actief mee te werken aan een beter klimaat, zijn veel effectiever dan grote projecten die internationale bedrijven met overheden in de regio uitvoeren, maar waar de bevolking mijlenver vanaf staat en de vruchten niet van plukt.

De groene energie die er in het grote Midden-Oosten leeft, zou aangegrepen moeten worden door Europese partners die respect hebben voor het milieu en een duurzame samenwerking willen aangaan met partners in de regio. Want dat betere milieu begint met samenwerken.

 

‘Voorbij de pandemie heeft het Midden-Oosten niets om naar uit te kijken’: oproep aan minister Kaag

In deze veranderde wereld moeten we het Nederlandse buitenlandbeleid ten aanzien van het Midden-Oosten goed tegen het licht houden. Minister Kaag heeft al advies ingewonnen bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). Dit advies over de Nederlandse bijdrage aan de mondiale strijd tegen de impact van het coronavirus is met name gericht op Afrika. In een brief aan minister Kaag heeft het bestuur van het Grote Midden Oosten Platform een aanvulling gegeven voor beleid gericht op het grote Midden-Oosten. Hieronder is de brief te downloaden.

COVID19 in het Midden-Oosten
In Nederland blijft de aandacht voor COVID19 in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) redelijk beperkt. De Universiteit van Leiden blogt er over (in het Engels) en bij de VRT in België is er aandacht voor de uitbraken van het virus in de regio. Het Midden-Oosten team van instituut Clingendael heeft de minister een paper gestuurd dat een accuraat en helder beeld schetst van de politieke realiteit van het Midden-Oosten in deze coronacrisis, met de risico’s en de mogelijkheden die op de korte en middellange termijn ontstaan. Ana van Es laat in de Volkskrant ook zien dat deze crisis slechts een van de velen is. De NOS wijdt een artikel aan de coronacrisis in het Midden-Oosten en aan de verergerde economische crisis in Libanon.

Maar ook in de MENA-regio zijn de gevolgen van de uitbraak enorm. Iran rapporteerde de eerste bevestigde gevallen van infecties. Het aantal gevallen overtreft daar nu de 175.000. Begin juni vertoont de verspreiding van het virus nog geen daling in de MENA-regio, zoals blijkt uit deze grafiek.

De verwachting is dat het aantallen besmettingen in de regio de komende periode nog zal stijgen. Daarnaast zijn de cijfers van een aantal landen zeer onbetrouwbaar. Libië, Syrië en Jemen zijn verwikkeld in ernstige conflicten en hebben wat anders te doen dan systematisch bijhouden ho veel COVID19 gevallen er zijn. Oorlog, armoede en een daarmee samenhangende slechte algehele gezondheid (nog verergerd door onder andere een zeer wijdverbreide ziekte als diabetes) leiden ertoe dat het virus zich over de hele regio makkelijk kan verspreiden.

Nederlandse hulp aan en handel met het Midden-Oosten
De eerste respons vanuit Nederland zal vooral gericht zijn op ondersteuning van de gezondheidszorg in de regio en op uitbreiding van de humanitaire hulp aan de landen die dat hoe dan ook nodig hebben (Jemen, Syrië, Irak). De door de AIV voorgestelde 1 miljard euro is bedoeld voor de leniging van de meest acute noden (in de wereld, niet alleen voor het Midden-Oosten).

Wij hopen dat het daar niet bij blijft en pleiten voor een holistische inzet van Nederland in de regio, waarbij niet alleen de coronacrisis wordt aangepakt maar tegelijkertijd wordt ingezet op alle andere problemen die de gezondheid, de economieën en de territoriale integriteit van de landen in het Midden-Oosten ernstig bedreigen. Om een collega uit de regio te citeren: ‘Wij hebben voorbij de pandemie niks om naar uit te kijken. Wij keren terug naar dezelfde dramatische situatie als ervoor.’

Willen we een verdere verslechtering voorkomen van de economieën en arbeidsmarkten, het onderwijs, de agrarische sector en voedselzekerheid, de geopolitiek, de burgermaatschappijen en gendergelijkheid en milieu, dan is het zaak om, behalve op gezondheid en humanitaire hulp, ook stevig te (blijven) inzetten op andere sectoren, waarbij een holistische opzet van de programma’s en een aantal dwarsdoorsnijdende thema’s worden geïntegreerd.

Wat deze pandemie heeft laten zien, is de onderlinge verbondenheid van mensen op deze wereld. Solidariteit met onze buurlanden en het grote Midden-Oosten geeft blijk van deze verbondenheid. Ook na COVID19 is onze solidariteit en samenwerking nodig om de sluipende rampen in milieu en samenleving ten goede te keren. De regio heeft behoefte aan een brede langetermijnstrategie waarbij alle partijen worden betrokken en die uitgaan van de waarden waar we in Europa vanuit gaan: vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid. Met het schrijven van deze brief hopen we te helpen bij de invulling van de Nederlandse bijdrage aan de mondiale strijd tegen de impact van het coronavirus.

Download de hele brief aan Minister Kaag hier: brief minister Kaag Corona MENA – GMOP.

Wat is er toch gebeurd met het Midden-Oosten? Twee nieuwe boeken geven antwoord

Na correspondentschappen in Washington en Beiroet, de stad waar zij aan het begin van de burgeroorlog werd geboren uit een Libanese vader en Nederlandse moeder, leverde Ghattas haar perskaart in en besteedde ruim twee jaar bijna uitsluitend aan het uitzoeken van wat er ten grondslag ligt aan die wanhopige vraag.

Kim Ghattas  ziet het jaar 1979 als een kritiek omslagpunt. Er ontstond toen een nieuwe dynamiek die uiteindelijk leidde tot een vernietigende vloedgolf . De Iraanse revolutie, de bezetting van de Grote Moskee van Mekka, en de mobilisatie van een op islamitische grondslag georganiseerde verzetsbeweging tegen de Sovjet-invasie van Afghanistan vormen het beginpunt van een wedren tussen Iran en Saoedi-Arabië om de macht over de islamitische wereld, waarin religie wordt verbasterd en gemanipuleerd voor politiek gewin.

Delen van de bevolking omhelsden deze religieuze opleving, maar anderen bleven sceptisch. Toen duidelijk werd dat onderdrukking gewoon doorging in de naam van een ander totalitair bewind kregen bezorgdheid en desillusie de overhand. Wanneer ook op cultueel gebied dit ‘Islamitisch Ontwaken’ (sahwa) de plaats inneemt van de ‘Arabische Renaissance’ (Nahda), die eind negentiende eeuw in gang was gezet, komen ook vooruitstrevende intellectuelen in het vizier.

In het titelhoofstuk van haar boek zet Kim Ghattas de ballingschap van de literatuurwetenschapper Nasr Hamid Abu Zayd en de moord op de seculiere schrijver Farag Foda in een breder perspectief, waarbij zij opmerkt dat eerder al zelfs een literair icoon als Taha Husein (1889-1973) niet veilig was voor de toorn van religieuze fanatici.

Zij illustreert de onheilspellende sfeer die zich meester gemaakt heeft van het Midden-Oosten met de kille hardheid van de Ayatollah Khomeini, die de vraag wat hij voelde toen hij na meer dan vijftien jaar ballingschap weer in Iran terugkeerde, beantwoorde met: “hichi” – niets. Of de hypocrisie van de Saoedische koning Fahd. Hoewel hij zich meer op zijn gemak voelt aan de Spaanse Costa Del Sol of in de casino’s van Monte Carlo, tooide hij zich vanaf 1986 met de titel ‘Bewaarder van de Twee Heilige Plaatsen”

 

1979: Ayatollah Khomeini keert na 14 jaar ballingschap terug naar Iran. ©foto Sajed.ir website

Één van de verdiensten van Black Wave is dat het boek niet alleen draait om de hoofdrolspelers in het drama dat zich in het Midden-Oosten voltrekt. Kim Ghattas voert ook mensen ten tonele als de Saoedische architect Sami Angawi, die de vernieling van de oude binnenstad van Mekka zo aan het hart gaat omdat het symbool staat voor het verlies van het culturele erfgoed in het hele Midden-Oosten. Ook legt zij de relaties uit van politici als de Libanese sjiitenleiders Hussein al-Husseini  en Musa al-Sadr met Mostafa Chamran, de Iraanse fysicus en revolutionair, die korte tijd dienst deed als minister van defensie, voordat hij sneuvelde op het slagveld van de bloedige oorlog tussen Iran en Irak (1980-1988).

Ghattas gaat ook politieke speculaties niet uit de weg: wat als Musa al-Sadr niet was verdwenen in Libië in 1978? Zou Hezbollah dan ooit een kans hebben gehad om de Amal-beweging te vervangen als de belangrijkste politieke vertegenwoordiger van de Libanese sjiiten? Zou de Iraanse revolutie zich dan wellicht anders hebben ontvouwe

Of neem Maarouf Dawalibi, een voormalige Syrisch premier die zijn diensten aanbood aan Saoedi-Arabië en door Riyadh naar Pakistan werd gestuurd om daar, na de staatsgreep van 1977, de islamiseringspolitiek van Generaal Zia ul-Haq aldaar te coördineren.  Daardoor kwam het ook in Zuid-Azië tot een sektarische confrontatie waarin onder de strijdkreet  ‘Shia Kafir’, Pakistani’s elkaar naar het leven begonnen te staan.

 

De oude stad van Peshawar ©Foto Janki/Wikitravel

Intussen was de stad Peshawar op de grens met Afghanistan verworden tot dé pleisterplaats voor jihadi’s.  Niet alleen de toekomstige al-Qaida-leiders Osama bin Laden en Ayman al-Zawahiri hadden daar hun kamp opgeslagen, wie je daar ook tegen kon komen waren Mohammed Islambouli, wiens broer de Egyptische president Sadat had vermoord, en Abu Mohammed al-Maqdisi, de Jordaanse ideoloog achter Islamitische Staat (IS), die op zijn beurt weer familiebanden had met één van de leiders van de opstand in Mekka.

Bijna tegelijkertijd met Black Wave verscheen ook het boek van een andere Midden-Oosten-correspondent: New York Times Beiroet bureau-chef Ben Hubbard.  MBS: The Rise to Power of Prince Mohammed bin Salman spitst zich weliswaar toe op Saoedi-Arabië, maar het boek is niet zozeer een biografie van de beoogde Saoedische troonopvolger alswel een impressie van veranderingen die in Saoedi-Arabië hebben plaatsgevonden, en vijf jaar geleden nog voor onmogelijk werden gehouden. Hubbard schrijft eveneens niet alleen over de titanenstrijd om de Saoedische troon, maar ook over wat er achter de schermen van die dynastieke rivaliteit plaatsvindt.

Ben Hubbard brengt in kaart hoe een schijnbare dilettant veel machtigere ooms en neven buitenspel wist te zetten. Dit kan deels verklaard worden uit het feit dat de vader van de kroonprins, voordat hij koning werd, niet alleen decennialang had gediend als gouverneur van Riyadh, maar ook als hoofd van de familieraad. In die rol zorgde hij niet alleen voor de discipline waarmee de eenheid binnen de koninklijke familie kon worden bewaard, hij wist ook wat iedereen op zijn kerfstok had.

Naarmate hij meer en meer door zijn vader in vertrouwen werd genomen, maakte MBS handig gebruik van die informatie om in de zomer van 2017 zijn oudere neef Mohammed bin Nayef  af te zetten als kroonprins en minister van binnenlandse zaken.

Dat gold ook voor de arrestatiegolf een paar maanden later waarbij tientallen prinsen, zakenlieden en voormalige ministers werden opgepakt en ondergebracht in het Ritz-Carlton hotel as ‘gasten van de koning’. Daar werden ze vastgehouden tot zij tot een vergelijk waren gekomen met het hoofd van de nieuwe anticorruptie-autoriteit: MBS zelf (door hun bezittingen en fortuin op te geven). Hoewel dit een schokgolf teweeg bracht onder de elite, maakte het MBS erg populair bij jonge Saoedis, die de dertiger als een geestverwant beschouwen.

De bliksemcarrière van dit jonge lid van de tweede generatie ‘Sudairi Seven‘ prinsen heeft zowel ervaren leden van het koninklijk huis alsook externe waarnemers volledig verrast. Toch waren leden van de hofhouding van MBS al een tijdje bezig met de voorbereiding ervan, daarbij volop gebruikmakend van de mogelijkheden die IT-technologie hun bood.

Een centrale rol hierin werd gespeeld door Saud al-Qahtani. Deze computergek, die al sinds het begin van de eeuw voor het Koninklijk Hof werkte, zou uiteindelijk uitgroeien tot het Saoedische equivalent van de Amerikaan Steve Bannon of Boris Johnson’s ‘spin doctor’, Dominic Cummings. Omdat geld geen rol speelde, kon al-Qahtani naar hartelust spyware kopen of laten ontwikkelen die van Saoedi-Arabië een virtuele surveillancesamenleving maakte, compleet met legers trollen die critici van het regime en voorstanders van veranderingen die niet door de nieuwe de facto heerser waren bedacht het leven zuur maakten.

Het betreft hier zowel strijdsters voor vrouwenrechten als Loujain Al-Hathloul en haar echtgenoot, de komiek Fahd Albutairi; religieuze dissidenten Salman al-Awda (Ouda) and Ahmed al-Ghamdi; en bloggers als Omar Abdulaziz and Raif Badawi. Al-Qahtani’s hackers braken ook in in de telefoons van techindustrie-giganten zoals Amazon-oprichter Jeff Bezos.

Dit alles vond plaats achter de de publieke façade die MBS aan het optrekken was. Hij afficheert zich als dappere religieuze hervormer die het aandurfde het religieuze establishment aan te pakken door de beruchte religieuze politie onschadelijk te maken, hij presteert het zelfs om met een uitgestreken gezicht te beweren dat het Wahhabisme niet bestaat.

Daarnaast presenteert hij  zich als een visionair futurist. Met een knipoog naar Dave Eggers, beschrijft Hubbard in de hoofdstukken ‘A Hologram for the Crown Prince Part one and two’, de plannen voor een nieuwe hi-tech megacity aan de Rode Zee; een luchtkasteel van een  onwaarschijnlijk fantasierijke grandeur, waarvoor hij de naam NEOM bedacht: Een banale samentrekking van het Latijnse ‘neo’ en het Arabische woord voor toekomst, mustaqbal.

 

Jamal Khashoggi ©foto April Brady

Zowel in Black Wave als in MBS speelt ook de Saoedische journalist Jamal Khashoggi een centrale rol. Misschien niet zo vreemd want beide auteurs kenden hem persoonlijk. Ghattas en Hubbard beschrijven Khashoggi’s flirtaties met de Moslim Broederschap en zijn aanvankelijke bewondering voor Osama bin Laden toen hij verslag deed van de oorlog in Afghanistan gedurende de jaren tachtig. Ook geven zij een beschouwing van zijn dubbelzinnige betrekkingen met het regime. Zo werd Khashoggi na druk van regeringswege een aantal keren ontslagen als redacteur van Saoedische kranten, maar onderhield hij ook een vertrouwelijke relatie met vooraanstaande leden van het koninklijk huis, zoals Prins Turki al-Faisal, het voormalige hoofd van de inlichtingendienst.

Uiteindelijk namen de zaken een dramatische wending voor Khashoggi, toen hij er meer en meer van overtuigd raakte dat het politiseren van godsdienst een Monster van Frankenstein had voortgebracht. In de jaren tachtig had het  in Afghanistan en tijdens de oorlog tegen Iran misschien nog een doel gediend , maar na 9/11 bood het Midden-Oosten een onheilspellend schouwspel van politieke instabiliteit, religieuze polarisering, sociale desintegratie, en burgeroorlogen in Jemen, Libië en Syrië. Niet bereid om nog langer zijn mond te houden, besloot Khashoggi in het najaar van 2017 Saoedi-Arabië te verlaten. Hij begon commentaren te schrijven in the Washington Post over ontwikkelingen in de Arabische wereld. Een jaar later was hij dood.

De Corona-fatwa’s: wat houden ze in?

Het betreft vooral vragen over de ibadaat: de religieuze voorschriften die moslims geacht worden na te leven. De meest dringende betreft de verplichting van het dagelijks gebed: één van de Vijf Zuilen van de Islam. In dit geval splitst de vraag zich in het bijzonder toe op het gezamenlijk bidden in de moskee, en dan vooral het wekelijkse vrijdagmiddaggebed, dat op sommige plaatsen duizenden, zoniet tienduizenden, mensen bij elkaar brengt.

Eén van de eerste reacties kwam van Egypte’s Dar al-Ifta’,  het kantoor van de Groot-Moefti. Op 26 februari 2020, vaardigde Dr Shawqi Ibrahim Allam, een fatwa, oftewel een juridische opinie, uit. Daarin werd gesteld dat de verplichting van deelname aan het gezamenlijke gebed kan worden opgeschort. De fatwa kwam uit op een moment dat de Coronavirus-crisis nog vooral werd gezien als een Chinese kwestie. Toch kwam Allam met een uitgebreide considerans, waarin hij een breed scala aan historische bronnen aanvoert over de effecten van epidemiēen op religieuze praktijken.

Zo haalt de Groot-Moefti een hadith aan over Medina als een veilig toevluchtsoord, die teruggaat  naar Aisha, de jongste vrouw van de Profeet Mohammed. Ook verwijst hij naar geschriften over de pest van de Andalusische jurist Abu al-Walid al-Baji (1013-1081CE).

Vervolgens gaat hij in op de consensus van de geleerden over de voorwaarden voor het losser interpreteren van de gebedsregels in tijden van rampspoed. Daarvoor citeert hij niet alleen juristen van de  Malikitische and Shafi’itische rechtscholen, zoals Imam al-Nawawi (1233-1277), die als een expert of het gebied van de Tradities van de Profeet geldt,

De Groot-Moefti haalt een hadith aan over Medina als een veilig toevluchtsoord , die teruggaat  naar Aisha, de jongste vrouw van de Profeet Mohammed.

Allam vermeldt ook vertegenwoordigers van de Hanbalitische school (die bekend staat om een strikt letterlijke lezing van de Heilige Schriften), waaronder Ibn Qudama (1147-1223CE) en Ibn Taymiyya (1263-1328CE). De laatste verwees specifiek naar de standpunten van de Rechtgeleide Kaliefen, de eerste vier opvolgers van Mohammed als leiders van de Moslimgemeenschap,  en het handelen van de  zogenaamde al-salaf al-salih, de ‘Vrome Voorouders’, een term die verwijst naar de eerste drie generaties moslims, bestaande uit de metgezellen van de Profeet en hun direkte afstammelingen.

Maar Allam zocht ook naar aanwijzingen van later datum, bijvoorbeeld, bij al-Mala Ali al-Qari (d. 1605), een zestiende-eeuwse commentator uit Afghanistan, en de hedendaagse Indiase islamitische godsdienstgeleerde Abd al-Salam Mubarakpuri (1909-1994).

Een verdere verduidelijking volgde op 17 maart. In twee nieuwe fatwas, met nog langere inleidingen, waarin de Groot-Moefti ook  de adviezen van de WHO noemt en de decreten die door de regering zijn afgekondigd om het welzijn van de bevolking te waarborgen, stelt Dr Allam dat het gebed verplicht blijft, ook wanneer de congregatie om redenen van volksgezondheid niet bij elkaar mag komen.

Op diezelfde datum leek in Iran, het islamitische land dat vooralsnog het hardst getroffen lijkt door de Corona-crisis, vooral verwarring te heersen.  Zo verschenen er op die dag nieuwsberichten dat ook de Iraanse Opperste Leider, Ayatollah Ali Khamenei, een fatwa  had uitgevaardigd waarin onnodig reizen werd verboden. Die maatregel was bedoeld om een einde te maken aan bedevaarten naar de graven van de Shiʽitische Imams en andere heiligdommen. Andere media ontkenden juist dat de Ayatollah dat had gezegd.

Corona in Iran

In zijn toespraak tot het Iraanse volk ter gelegenheid van het Perzisch (Nowruz) en de Dag van de Missie van Profeet (Eid al-Mabʽath), die een week later werd gegeven, verwees Khamenei pas aan het einde kort naar Coronavirus-crisis, waarin hij, zich baserend op Koranische bronnen, aandringt op ‘geduld’ en ‘verstandig gedrag’.

Intussen was ook in het volkrijkste moslimland een fatwa uitgevaardigd, namelijk door de Indonesische Raad van Godsdienstgeleerden (Majelis Ulama Indonesia, afgekort MUI). In een negen punten tellende opinie (Fatwa Nomor 14) werden de moslims opgeroepen voorzichtig te zijn,  en het gezamenlijke gebed te mijden in gebieden waar de kans op besmetting met het  virus groot moest worden geacht.

De Iraanse opperste leider Ali Khamenei drong slechts aan op ‘geduld’ en ‘verstandig gedrag’,  waarbij hij zich baseerde op Koranische bronnen

Tijdens een  persconferentie legde Dr Asrorun Niam Sholeh, de secretaris van MUI’s Fatwa-commissie, uit dat de oproep aan moslims om verstandig te handelen en medeburgers niet in gevaar te brengen stoelde op de zogeheten al-dharuriyat al-khams , de ‘Vijf Noodzakelijkheden’ (bescherming van leven, godsdienst, intellect, nakomelingen en bezit) gedefinieerd in de maqasid al-shariʽa,  oftewel de ‘Hogere doelstellingen van de Sharia’  (het islamitische equivalent van een rechtsfilosofie).

Het belang van deze fatwa werd verder onderstreept door het  aanbieden van het document aan de voorzitter van de Indonesische Moskeeraad, voormalig Vice-President Yusuf Kalla, die een reputatie voor effectief leiderschap had verworven vanwege zijn doortastend optreden tijdens de tsunami-ramp in 2003.

Tot dusver heeft de Europese Raad voor Fatwa en Onderzoek (European Council for Fatwa and Research, ECFR) nog geen formele fatwa geformuleerd. Wel heeft de ECFR op 2 maart een ‘verklaring’ (bayan) uitgegeven, waarin wordt gesteld dat in noodsituaties waarbij de volksgezondheid op het spel staat, het gerechtvaardigd is om niet deel te nemen aan het Vrijdaggebed of andere collectieve gebedsbijeenkomsten.

De meeste moslims houden ook Saoedi-Arabiē nauwlettend in het oog. In dit land heeft de Coronavirus-crisis niet alleen lokaal voelbare gevolgen. De epidemie kan ook repercussies hebben voor religieuze praktijken die moslims van elders naar dit land brengen. In Saoedi-Arabiē liggen namelijk de twee heiligste plaatsen van de islamitische wereld: Al-Haramayn al-Sharifayn: de Grote Moskee van Mekka en de Moskee van de Profeet in Medina. Het hele jaar door komen moslims hier uit alle delen van de wereld in groten getale bijeen.

De Saoedische godsdienstgeleerden zagen zich gedwongen een moeilijk evenwichtsnummer ten beste te geven. Op 17 maart bepaalde de raad van de belangrijkste islamitische juristen dat alle gezamenlijke gebeden in moskeeën gestopt zouden worden, behalve in de Grote Moskee van Mekka en die van de Profeet. Foto’s van een verlaten plein rond de Kaaba tijdens een grootscheepse schoonmaakaktie gingen echter al de wereld rond.

Op 23 maart 2020 gaf één van de leden van de raad, Sjeik Abdullah al-Maniʽ, zelf een fatwa uit, waarin hij stelde dat een besmet persoon die het Coronavirus in Saoedi-Arabië verspreidt de doodstraf verdient.

Los van het risico van besmetting tijdens het gezamenlijk gebed speelt er voor Saoedi-Arabië nog iets anders: de gevolgen die de epidemie kan hebben voor de jaarlijkse pelgrimstocht naar Mecca (Hajj), die dit jaar plaatsvindt tussen 28 juli en 2 augustus.  Wellicht ter voorbereiding op de kans dat Saoedi-Arabië de monumentale beslissing moet nemen om dit jaar de Hajj af te zeggen, publiceerde de King Abdulaziz Foundation for Research and Archives (KAFRA) een verklaring, waarin werd uitgelegd dat in de loop van de geschiedenis de Hajj een keer of veertig niet is doorgegaan ten gevolge van epidemiëen, politieke onrust of natuurrampen.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.