De Zwitserse Alpen als eigendom van het Kalifaat van Cordoba (2)
‘Alle wegen leiden naar Rome’, luidt het gezegde. Dat mag zo zijn, maar aan het einde van de vroege middeleeuwen liep je dan wel kans om zomaar, midden in Europa, een etnisch-religieuze minderheid van islamitische Saracenen tegen te komen. In de tiende eeuw was het Zwitserse Alpengebied rechtmatig eigendom van het Umayyaden-Kalifaat van Abdurrahman III van Cordoba geworden en die beheerste voor korte tijd de belangrijkste pelgrimsroutes van noord naar zuid Europa. Welke sporen hebben ze achtergelaten?
Zoals in deel 1 beschreven, verkeerden Europa en het Latijnse christendom in de tiende eeuw in chaos. De onbekwaamheid van de opvolgers van Karel de Grote, de machtsdromen van graven, hertogen, baronnen en bisschoppen, maar ook de strijd tussen kerk en staat maakten invasies van Saracenen, Noormannen en Magyaren (Hongaren) mogelijk. Koning Hugo I van Italië, heerser van Lombardije, de Provence en grote delen van Bourgondië, schonk de Saracenen in 942 een groot deel van het hedendaagse Zwitserse, Italiaanse en Franse Alpengebied om zijn eigen kroon te redden.
De Saracenen – die hun uitvalsbasis in het Zuid-Franse plaatsje La Garde-Freinet bij St. Tropez hadden – bezetten toen al meer dan twintig jaar de Grote Sint-Bernhardpas. Zij genoten een exclusief doorgangsrecht en konden tol heffen. Dat betekende in de middeleeuwen meestal roof van goederen en afpersing van reizigers – en de Via Francigena (Frankenweg) was de oude snelweg die pelgrims gebruikten om van het Frankische rijk of vanuit Canterbury in Engeland via het Frankische rijk naar de begraafplaatsen van de apostelen Petrus en Paulus in Rome te komen.
Aangezien pelgrims geen wapens mochten dragen waren zij op hun weg een makkelijke prooi. Roof en diefstal, uitbuiting, bedrog, moord, ziektes: altijd dreigde er gevaar. Een van de oudste reisverhalen, waarschijnlijk uit de negende eeuw, gaat over de Engelse monnik Gildas de Wijze, die rond het jaar 530 een pelgrimstocht naar Rome maakte. Onder de titel ‘pro itineris et navigii prosperitate’ (voor veiligheid ter land en te zee) sprak hij een pelgrimsgebed uit dat de gevaren en zorgen van het dagelijks leven van de pelgrim levendig beschrijft. In de vroege middeleeuwen was het volstrekt irrelevant of het moslims of christenen waren die de Alpenpassen bezetten – in die tijd had haast niemand in Europa zich met de Islam beziggehouden. Waarom de middeleeuwse pelgrims hier samen met de Saracenen worden vermeld, is nochtans belangrijk, want een bijzondere gebeurtenis zou later voor een belangrijke historische ommekeer zorgen.
De Alpen – Jabal Munjaws
In de tiende eeuw hadden bergen zelden een naam en de Grote Sint-Bernhard heette nog Mont-Joux (Latijn: mons Iovis): de Jupiterberg. Bovenaan de pas bevond zich in de Romeinse tijd een tempel, waarin de lokale (Keltische) god Poeninus werd aanbeden, die door de Romeinen gelijkgesteld werd met Jupiter Optimus Maximus. De berg wordt voor het eerst genoemd door Julius Caesar in de commentarii rerum in gallia gestarum (commentaren op de gebeurtenissen in Gallië). In the Kitāb al-muqtabis fī ta’rīkh rijāl al-Andalus van Ibn Hayyan van Cordoba (987–1075), de grootste historicus van Andalusië, staat die naam ook; Jabal Munjaws – een term die de Arabieren van die tijd gebruikten voor het hele Alpengebied.
Een belangrijke getuige uit de tijd dat Koning Hugo I de Alpenovergangen aan de Saracenen gaf was Liutprand van Cremona (922-972), een Lombardijse historicus en kroniekschrijver, en latere bisschop van Cremona. Hij schreef over deze alliantie met de Saracenen een ‘ode aan Mont Jovis’: ‘Ongelooflijk dat jij, Berg Jupiter, de meest vrome mensen laat sterven en toevlucht biedt aan de Moorse schurken. O, moge de bliksem u treffen en u in duizend stukken slaan.’
Razend is Liutprand: ‘Quam inique tibi, rex Hugo, regnum defendere conaris: Hoe onrechtvaardig probeert u uw koninkrijk te verdedigen, koning Hugo! Herodes heeft veel onschuldige mensen vermoord, opdat hij niet van zijn aardse koninkrijk zou worden beroofd, maar u laat schuldige mensen vrij rondlopen om een koninkrijk te krijgen.’ Is er beter bewijs voor de aanwezigheid van de Saracenen in de Alpen? En er zijn nog veel meer primaire bronnen, zoals handgeschreven kronieken, vondsten en namen van gebouwen die verwijzen naar het islamitische erfgoed in de Alpen.
Soms emotioneel gevoerde discussie
Het spoor van de Saracenen kan vanuit hun basis in Fraxinet (La Garde-Freinet), het Massif des Maures tussen Argens Plain en de Golf van St. Tropez worden gevolgd, langs de kustlijn – Côte des Maures – richting oosten naar de Côte d’Azur. Daar voerden de Saracenen aanvallen uit op Marseille en Aix-en-Provence en trokken ze vervolgens de Rhônevallei op en de Alpen en het Piëmont in. Al in het jaar 906 hadden de Andalusische troepen de bergpassen van de Dauphiné ingenomen, de Mont Cénis overgestoken en de vallei van de Suse aan de Piemontese grens bezet.
De Saracenen bouwden stenen forten in de gebieden die ze veroverden – in de Dauphiné, Savoye en Piëmont – en noemden ze vaak ‘Fraxinet’, naar hun basis. Tot op de dag van vandaag leeft de naam in deze gebieden in verschillende vormen voort, zoals Fraissinet of Frainet, Frassineto, Frascendello of Fraxinth. Via de Passo del Monte Moro aan de Monte Moro in het Monte-Rosa-massief tussen Italië en Zwitserland (ten oosten van de grote en kleine St.Bernard) in Piëmont kom je aan de Zwitserse kant in Saas-Almagell in het kanton Wallis uit. Almagell stamt uit het Arabisch en betekent ‘hoofdkamp’, een verdere aanwijzing voor de aanwezigheid van Saracenen daar. In het verleden was dit gegeven vaak aanleiding voor een oppervlakkige en soms emotionele discussie die sinds de zogeheten ‘Sarazenenhypothese’ is ontvlamd tussen burgers, gemeente- en toeristenbureaus. Aanleiding was het in 1840 verschenen werk ‘Naturschilderungen, Sittenzüge und wissenschaftliche Bemerkungen aus den höchsten Schweizer Alpen, besonders in Süd-Wallis und Graubünden’, van de Straatsburger archeoloog en cartograaf Christian Moritz Engelhardt (1775-1858).
In hetzelfde gebied bevindt zich ook de 4027 meter hoge berg Allalinhorn met de Allalin Gletscher (ala’i-ain, ‘aan de bron’). Volgt men de in kronieken beschreven aanwezigheid van Saracenen in West-Zwitserland, dan komt men in het landschap nog meer van zulke namen tegen; naast die van bouwwerken zoals Saraceense vestingwerken, dragen gebouwen en velden in Zwitserland tot op de dag van vandaag Saraceense namen: ‘La Tour aux Sarrasins’ bij Vevey (Waadt), ‘la voute et le creux Sarrasins’ bij Lucens (Waadt), de ‘mur des Sarrasins’ bij Avenches (Waadt) of de heuvel ‘Maurmont’ bij La Sarraz of de ‘Fossé des Sarrasins’ bij Bière (Waadt). ‘Gollie aux Sarrasins’ bij Villars-sous-Yens (Waadt), ‘Murailles des Sarrazins’ bij Villarepos (Fribourg), ‘Ruine de la tour des Sarrasins’ bij Vully-le-Bas (Fribourg) en de ‘Tour des Sarrasins/Guévaux’ bij Guévaux (Fribourg), ‘Motte des Sarrasins’ bij St.-Maurice (Wallis), ‘Le port et les ponts des Sarrasins’ bei Neuchátel (Waadt); ‘Cimetière des Sarrasins (begraafplaats)’ bij Lovatens (Waadt) en ‘Le creux des Sarrasins’ bij Payerne (Waadt).
Munten, waterwerken en familienamen
Volgens de Zwitser Markus A. Klinkner, die het meest gespecialiseerde archief over de geschiedenis van Arabieren en Moslims in de Alpen in zijn bezit heeft, zijn er verder een groot aantal muntvondsten in het bovengenoemde gebied bekend waaronder ‘Ash-Shash Dirham des Ismail bin Ahmad’ (uit 834) en ‘Abbasidische AR Dirham’ (uit 786). Klinkner wijst ook op een volgend interessant feit: de familienaam Sarrasin is in Zwitserland 166 keer vertegenwoordigd, waarvan 141 in het kanton Wallis.
Hij noemt ook andere namen die bijna uitsluitend hier voorkomen: Sarazin, Saladin, Salade, Salathe, Salomon, Sala, Salla, Sallin, Salin, Salahuddin maar ook bijvoorbeeld Moret. Hetzelfde is eigenlijk in het Italiaanse Piëmont ten zuiden van de Alpen waar veel mensen Morreto of Moretti heten, of in Franse Savoye waar veel Lenoirs voorkomen. De advocaat en hobbyhistoricus Raoul Imseng (uit Saas-Fee) liet – nieuwgierig door deze kennis – zijn etnische afkomst door een DNA test bepalen; hij bleek een prominent ‘Arabisch DNA’ hebben.
Daarnaast doen in de Zwitserse Romandië een aantal technische constructies tot nu toe hun werk: Deze omvatten waterwegen en kanalen die zo alleen in deze regio voorkomen maar verder goed te vergelijken zijn met soortgelijke in Andalusië of Syrië (qanats) zoals de “Sarrasin-Suone” bij Chandolin (Walllis) of de “bisse de Sarazins” bij Vercorins (Wallis). Fonteinen kunnen ook tot deze technische werken worden gerekend, zoals de fontein in Lutry in het kanton Waadt aan het meer van Genève, die officieel Mauro-Fonté wordt genoemd.
Ontvoering van Abt Majolus van Cluny de druppel die de emmer doet overlopen
Zoals in deel 1 beschreven, had keizer Otto I op diplomatieke weg vanaf het jaar 953 tevergeefs geprobeerd kalief Abdurrahman van Cordoba ervan te overtuigen de Saracenen van hun rooftochten in het Alpengebied terug te roepen. De dominante invloedssfeer van de Spaanse Umayyaden hield tot 972 stand.
Daarop maakten de Saracenen een kapitale fout.
In 973 ontvoerden rond duizend van hen de bisschop en Abt van de Abdij van Cluny, Majolus (de latere heilige), die van Ravenna op weg was naar zijn machtige abdij ten noorden van Lyon in de Bourgogne. De met keizer Otto I bevriende Majolus en zijn reisgenoten werden bij Martigny en de kleine St. Bernard in Zwitserland gekidnapt en gevangengezet. Veel devotievoorwerpen en een zilverschat van Cluny werden omgesmolten om het losgeld van duizend zilveren ponden voor de vrijlating te kunnen betalen, wat tot een algemene mobilisatie van de Provençaalse aristocratie leidde. Deze werd gecoördineerd door graaf Willem I van de Provence. Het incident was de druppel die de emmer deed overlopen en bezegelde volgens kroniekschrijvers de ondergang van de Saracenen.
In The Arab/Muslim Presence in Medieval Central Europe, suggereert Midden-Oosten-specialist Manfred W. Wenner dat de terugtrekking van de Saracenen uit de Alpen mogelijk is ingegeven door een wijziging van het buitenlands beleid in Cordoba. Abdurrahman III stierf in 961 en werd opgevolgd door zijn zoon Hakam II, een vreedzame man die het enthousiasme van zijn vader voor veldtochten in Zuid-Frankrijk en de Alpenregio’s niet deelde. Wenner denkt dat Hakam ‘geen toestemming gaf voor versterkingen om vanuit Spaanse havens naar Fraxinetum te vertrekken’, waardoor het voor de islamitische enclave in de Alpen steeds moeilijker werd om een militaire aanwezigheid te behouden. Met de slag bij Tourtour van 973 werden de Saracenen door graaf Willem I uit La Garde-Freinet verdreven.
“Geschiedenis is geschreven door de winnaars”
Het verglijden van de tijd maakt het misschien gemakkelijker om sommige gevoelige onderwerpen aan te roeren, maar dat is duidelijk niet het geval als het gaat om de relaties tussen moslims en christenen in de middeleeuwen, bijvoorbeeld in Zwitserland. Nativisme, zelfingenomen religieus vooroordeel, racisme en chauvinisme, of de vaak even diepgewortelde reacties tegen al deze zaken, of ze nu nostalgisch of opzettelijk correctief zijn, maken het soms moeilijk om een afstandelijke kijk te behouden op de geschiedenis van het het christelijk-islamitische conflict en het Latijnse irredentisme.
Geschiedenis wordt geschreven door winnaars, luidt een gezegde. Wanneer dat zo is, dan is dit een verhaal over de ‘verliezers’. Het is een verhaal over de overwonnenen, in plaats van over de overwinnaars, over degenen die zich onderwierpen, in plaats van degenen die zegevierden. Dit is daarom één van de vele verhalen over de moslims van het Latijnse christendom in de middeleeuwen: een etnisch-religieuze minderheid van Saracenen die heersten over de belangrijkste alpenpassen van Europa in het huidige Zwitserland, grenzend aan Frankrijk en Italië.
Deel dit bericht via
Recente reacties